116 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Mei 1924.
bleken dat men daar wel voor eene scheiding voelde,
doch alleen indien de uitkeeringssom van 12.900.
door Leeuwarden indertijd naar aanleiding der trans
actie met Franeker en Harlingen ontvangen, werd
teruggegeven.
Met een voorstel in dezen zin willen wij echter niet
tot U komen de eisch komt ons niet gerechtvaardigd
voor. Nu echter eenmaal het plan tot eigendomsschei
ding aan de orde was gesteld, konden wij er ons niet
zonder meer bij neerleggen dat de toestand zou blijven
gelijk hij is.
Het zal U bekend zijn dat het burgerlijk wetboek de
mogelijkheid voor elk der mede-eigenaren openstelt om,
bij gebreke van medewerking van een of meer der
anderen, tot eene scheiding van eigendom te komen
(art. 1112 B. W.). Waar een splitsing, niet minder
nu een gedeelte van den trekweg reeds in eigendom
aan een derde is overgegaan, het beheer en onderhoud
zou vereenvoudigen, meenen wij den weg te moeten in
staan dien de wet aanwijst. Het rechtskundig onderzoek,
dat men bij de stukken aantreft, bevestigt onze meening
dat een dergelijke eisch in dezen kan worden ingesteld.
Wij deelen echter niet het inzicht van den rechtskun
digen raadsman der Gemeente, dat, alvorens de nood
zakelijke machtiging van Gedeputeerde Staten wordt
gevraagd, dezen verzocht moet worden eene minnelijke
oplossing te beproeven. O. i. is het desbetreffend art.
147 juncto art. 161 der Provinciale Wet zoo op te vatten,
dat, als Gedeputeerde Staten kennis krijgen van geschil
len tusschen Gemeentebesturen, hetgeen in casu gebeurt
doordat van hen de machtiging tot het voeren van het
geding moet worden gevraagd, dit college eigener be
weging kan trachten de zaak in der minne te regelen.
Wij hebben dus de eer U voor te stellen te besluiten:
met de gemeente Harlingen een rechtsgeding zoo in
eersten aanleg als c.q. in hoogere instanties en zoo
eiscliende als verwerende aan te gaan tot scheiding van
den eigendom van den Harlinger trekweg, voor zoover
deze aan de gemeenten Leeuwarden en Harlingen
gemeenschappelijk toebehoort.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Visser merkt op dat in het prae-advies staat:
„Het rechtskundig onderzoek, dat men bij de stuk
ken aantreft, bevestigt onze meening dat een derge
lijke eisch in dezen kan worden ingesteld. Wij deelen
echter niet het inzicht van den rechtskundigen raads
man der gemeente, dat, alvorens de noodzakelijke
machtiging van Gedeputeerde Staten wordt gevraagd,
dezen verzocht moet worden eene minnelijke oplos
sing te beproeven."
Dat er een procedure zal plaats hebben tusschen de
gemeenten Harlingen en Leeuwarden ligt naar sprekers
meening voor de hand en daar is hij ook niet tegen. Toch
zou hij deze vraag willen stellen. Het is misschien niet
verplichtend het college van Gedeputeerde Staten als
zoodanig te vragen of het bemiddelend zou willen op
treden; zooals ook in de stukken is kenbaar gemaakt
is de logische gang van zaken dat, als de betrokken
gemeenten een procedure willen aangaan, zij daarvoor
de machtiging moeten hebben van Gedeputeerde Staten.
Is het echter niet mogelijk deze procedure te voorkomen
door het college van Gedeputeerde Staten uit te noodi-
gen als lichaam van arbitrage op te treden? Dat zou
spreker willen vragen en voorstellen. Overigens kan hij
zich met de redactie van het prae-advies wel veree
nigen.
De heer M. Molenaar wil beginnen met bij deze
kwestie dezelfde opmerking te maken als den vorigen
keer n.l. deze, dat hij in de portefeuille alleen heeft ge
vonden de stukken, die zijn uitgegaan van het gemeente
bestuur van Harlingen en niet de stukken, die zijn uit
gegaan van het gemeentebestuur van Leeuwarden. Als
het college er prijs op stelt den Raad volledig in te
lichten over de zaak, vindt spreker het gewenscht dat
de Raad ook de gansche correspondentie onder de
oogen krijgt. Het is nu voor den Raad moeilijk over het
eigenlijke verloop van de zaak een oordeel te vellen;
voorzoover er door spreker over kan worden geoordeeld
is het standpunt van Harlingen niet onredelijk, maar
doordat de stukken, uitgegaan van Leeuwarden, niet zijn
overgelegd, is het moeilijk een zuiver standpunt in te
nemen.
Spreker zou nu wel met dit voorstel kunnen meegaan,
omdat ten slotte de zaak zoo staat dat hier twee ge
meenten niet tot overeenstemming kunnen komen, maar
hij zou toch wel opheldering willen hebben omtrent een
punt. Door Leeuwarden is blijkbaar aangeboden aan
Harlingen te betalen een afkoopsom van 4000.en
dit is herhaaldelijk door Harlingen afgewezen. Toch is
later iets aan den Raad van Harlingen voorgesteld, wat
door dezen Raad is verworpen. Nu is het niet duidelijk
welk voorstel door het college van Burgemeester en
Wethouders van Harlingen aan den Raad van Harlingen
is gedaan. Heeft dat college van Burgemeester en Wet
houders het voorstel gedaan om die 4000.-te accep
teeren, dan zou spreker graag willen weten op welke
wijze Burgemeester en Wethouders van Harlingen tot
een ander inzicht zijn gekomen, want eerst wilden zij
dat niet.
Spreker betreurt het ten slotte dat de zaak deze wen
ding neemt; hij acht het vrij wat verkieslijker, wanneer
het mogelijk was dat men wèl tot overeenstemming kon
komen. Hem dacht dat een procedure ook tamelijk veel
geld zal kosten; indien de scheiding dus zou kunnen
plaats hebben zonder rechtsgeding, ware dit veel ver
kieslijker. Spreker hoopt dan ook dat, wanneer het ver
zoek om machtiging tot het aangaan van een rechtsge
ding bij Gedeputeerde Staten binnenkomt, deze nog
zullen trachten een minnelijke schikking te bevorderen.
De heer K. de Boer wil deze vraag stellen: Wanneer
deze scheiding van eigendom heeft plaats gehad, kan
daaruit dan ook een toestand voortvloeien, zooals wij
die hebben gehad bij den Sneekertrekweg, waarbij het
gedeelte van de vaart, dat niet meer mede-eigendom
was van Leeuwarden, in zeker opzicht is verwaarloosd,
zoodat het niet meer bruikbaar is? Daar is, dunkt spr.,
wel eenig gevaar voor; hij weet niet of dit bij de be
sprekingen onder de oogen is gezien en of men waar
borgen heeft dat zulks niet gebeurt, maar acht dat toch
gevaarlijk.
Verder heeft spreker in het prae-advies aangetroffen
de uitdrukking dat aan Harlingen een afkoopsom van
4000.is aangeboden „om dergelijke toekomstige
aanspraken af te koopen". Welk soort aanspraken wor
den daarmee bedoeld?
De heer Beekhuis wil er, wat betreft datgene, wat
door den heer De Boer is opgemerkt, op wijzen dat het
met de procedure gaat als volgt. In het begin gebeurt
er niets anders dan dat de rechtbank een scheiding be
veelt. Deze wordt gebracht voor een notaris en pas ten
overstaan van den notaris komen de verschillende op
merkingen, die men wederzijds heeft, ter sprake. Als
men het dan daarover niet eens wordt doet de rechtbank
uitspraak; ook de kwesties of de eene gemeente de an
dere zal moeten toebetalen en de zorg, die de gemeenten
moeten besteden aan het onderhoud van den weg, opdat
deze in een goeden toestand blijft, komen dus, bij een
eventueele scheiding, later ter sprake. Daaromtrent kan
dan een overeenkomst worden getroffen. Spreker gelooft
dus wel, dat die bezwaren zijn opgeheven.
Verder zou spreker nog deze opmerking willen maken,
dat aan het slot van het prae-advies met betrekking tot
Gedeputeerde Staten wordt gezegd dat „dit college
eigener beweging kan trachten de zaak in der minne te
regelen". Dit „kan" moet wezen „zal", omdat imperatief
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Mei 1924. 117
staat in de Provinciale Wet dat Gedeputeerde Staten
trachten partijen te bewegen de zaak in der minne te
regelen, dat zij dus trachten beide partijen tot overeen
stemming te brengen. Dit behoeft dus niet gevraagd te
worden.
De Voorzitter antwoordt den heer Visser dat in art.
147 der Provinciale Wet staat:
„Gedeputeerde Staten trachten alle geschillen tus
schen de gemeentebesturen hunner provincie in der
minne te doen bijleggen. Indien zij daarin niet slagen,
dragen zij het geval, zoo het een geschil van bestuur
betreft, aan ons ter beslissing voor."
Burgemeester en Wethouders zijn ook van opinie dat,
als Gedeputeerde Staten het willen doen, zij, nu dit
verzoek bij hen komt, ruimschoots in de gelegenheid
zullen zijn om alsnog te trachten in der minne een schik
king tot stand te brengen. Burgemeester en Wethouders
konden niet meegaan met wat de rechtskundige advi
seur van de gemeente vraagt, n.l. om eerst aan Gede
puteerde Staten te vragen de zaak bij te leggen, want
Gedeputeerde Staten worden, nu Leeuwarden het ver
zoek doet om te mogen procedeeren, geheel op de
hoogte gesteld en kunnen dan art. 147 van de Provin
ciale Wet toepassen.
De heeren M. Molenaar en K. de Boer spreken over
het bedrag van 4000.Spreker hoopt in 't kort de
zaak even uiteen te zetten. De heer Molenaar heeft nog
opgemerkt dat de stukken die van Leeuwarden naar
Harlingen zijn uitgegaan, niet zijn overgelegd. Spreker
geeft volkomen toe dat het voor een duidelijk overzicht
van de geheele zaak beter was geweest dat de stukken,
die dezerzijds zijn uitgegaan, ook waren overgelegd
de raadsleden waren dan ook in de gelegenheid geweest
het hoor en wederhoor toe te passen. Burgemeester en
Wethouders zullen dan ook in de toekomst met dezen
wenk van den heer Molenaar rekening moeten houden.
Misschien is het feit, dat het thans niet is gebeurd,
ook wel oorzaak dat de heer Molenaar zegt: m. i. lijkt
het standpunt van Harlingen niet onredelijk.
Naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders
hier is het standpunt, dat Burgemeester en Wethouders
van Harlingen hebben ingenomen, ook niet onredelijk,
want dat standpunt klopt absoluut op datgene, wat in
dit voorstel staat. Het college van Burgemeester en
Wethouders hier en het college in Harlingen waren het
na eenige correspondentie en na eenige conferenties
geheel eens èn hier èn in Harlingen zouden beide
college's ten slotte hetzelfde voorstel doen. Of nu Bur
gemeester en Wethouders van Harlingen er niet in ge
slaagd zijn den Raad te overtuigen of dat zij hun argu
menten niet erg gelukkig hebben gekozen om den Raad
te doen inzien hun goed standpunt, weet spreker niet,
maar het gevolg is geweest dat in Harlingen alle raads
leden, behalve de wethouders, tegen het voorstel van
Burgemeester en Wethouders hebben gestemd. Burge
meester en Wethouders hier waren het dus met Burge
meester en Wethouders van Harlingen eens en beide
colleges hadden afgesproken hetzelfde voorstel aan de
Raden te doen, doch dit voorstel is in Harlingen met op
2 na algemeene stemmen verworpen.
Dat de zaak deze wending heeft genomen is te be
treuren, spreker geeft dat volkomen toe. Burgemeester
en Wethouders meenden ook werkelijk dat, indien de
beide colleges van Burgemeester en Wethouders in
onderling overleg tot elkaar kwamen, de Raden der
beide gemeenten zich daarmee wel zouden hebben
vereenigd en spreker gelooft ook dat de Raad hier dat
voorstel niet zou hebben afgestemd. Hij meent ook
en wil dat hier nog eens in 't openbaar zeggen dat
de overeenkomst, die Burgemeester en Wethouders van
Leeuwarden met Burgemeester en Wethouders van
Harlingen hadden gesloten, eigenlijk voor beide partijen
een zuiveren toestand zou scheppen en dat niet een van
beide partijen daardoor zou worden bevoordeeld.
Dan wil spreker even de kwestie van de 4000.in
't kort nagaan.
Tot nog toe was en is de Harlinger trekweg van hier
tot Flarlingen in zijn geheel gemeenschappelijk eigen
dom van de gemeenten Leeuwarden en Harlingen. Bij
acte van separatie in 1600 en zooveel is omtrent het
onderhoud van den weg een bepaling gemaaktwel
bleef de weg gemeenschappelijk eigendom, maar het
onderhoud werd verdeeld de paal bij Kingmatille is
dan ook de scheidingspaal voor het onderhoud en niet
van den eigendom. Het kwam echter in de practijk hier
op neer, dat Harlingen zich alleen bemoeide met de
westelijke helft van den trekweg de vaart heeft er
niet mee te maken en Leeuwarden alleen met de
oostelijke helft. Er had dan elk jaar een verrekening
plaats en op grond daarvan kreeg Harlingen dan van
de opbrengst van een paar tollen enz. 200.vooruit,
terwijl de rest door de beide gemeenten gelijkelijk werd
verdeeld.
Op een gegeven moment werd in Franeker een suiker
fabriek gebouwd. Het gevolg was dat over een vrij
groote lengte onder de gemeente Franeker de trekweg
werd vernield. Dit ging Harlingen aan, omdat dit ge
deelte van den weg, wat het onderhoud betreft, Har
linger gebied was. Toen is ten slotte de gemeente Fra
neker bereid gevonden het stuk trekweg, dat onder de
gemeente Franeker ligt, in eigendom over te nemen van
de eigenaressen, de gemeenten Harlingen en Leeu
warden. Dat stuk lag n.l. wel in het onderhoudsgebied
van Harlingen, doch bij overdracht aan een derde
moest wat ook is gebeurd Leeuwarden daarin als
mede-eigenares ook worden gekend. Er is toen een
overeenkomst met Harlingen gesloten Franeker stond
daarbuitenBurgemeester en Wethouders hier heb
ben gezegd zij hebben daar een mooi fortuintje aan
hun kant en het is billijk dat Leeuwarden daarin deelt
evenals zij ook, als wij hier een fortuintje aan onzen
kant hadden gehad of zullen krijgen, daarin zouden of
zullen meedeelen. Men heeft toen het kapitaal berekend,
waarvan Harlingen jaarlijks de rente noodig had voor
het onderhoud van dat gedeelte van den weg; het bleek
toen dat Harlingen jaarlijks de rente van een kapitaal
van ruim 25.000.moest besteden aan het onderhoud
van het weggedeelte onder de gemeente Franeker. Toen
dus dat stuk van den weg aan de gemeente Franeker
was overgedragen, kreeg Harlingen de beschikking over
de rente van een kapitaal van 25.000.—; als er jaarlijks
spreker noemt maar een bedrag voor 1000.
aan den weg moest worden gedaan, kon men het kapi
taal berekenen, waarvan dit bedrag de rente was. Zoo
zijn die kosten gekapitaliseerd op ruim f 25.000.Har
lingen heeft toen goedgevonden dat Leeuwarden daar
ook in deelde en zoo is door Harlingen aan Leeuwarden
uitgekeerd een kapitaal van 12.900.Harlingen ge
noot toen, doordat het de weg niet meer in onderhoud
had, de rente van 12.900.en Leeuwarden ook. Die
zaak was daarmee afgedaan.
Daarna is door Harlingen aan Leeuwarden gevraagd
om het kleine stukje van den weg tusschen de grens van
Franeker en den scheidingspaal bij Kingmatille in onder
houd te willen overnemen; men moest vanuit Harlingen
voor het onderhoud van dat kleine stukje nu heelemaal
door Franeker heen en Leeuwarden zou het er gemak
kelijk bij kunnen nemen. Leeuwarden heeft goedgevon
den dat kleine stukje in onderhoud er bij te nemen, er
is ook een berekening over geweest en spreker meent
dat Harlingen voor dat onderhoud aan Leeuwarden
1200.ineens heeft moeten toebetalen.
Toen het zoover was is door Leeuwarden gezegd: Er
is nu een groot stuk tusschen uit; het gemeenschappelijk
bezit dat Harlingen hier met Leeuwarden onder den rook
van Leeuwarden heeft en de medezeggenschap die Leeu
warden heeft onder den rook van Harlingen steunt op
een ouden toestand en het lijkt ons veel beter dien ouden
toestand op te heffen zoo, dat ieder zijn deel in onver-