126 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Mei 1924.
strekkende voorstel, tot beperking van het aantal ver
gunningen, gevoelen, dan zou de uitspraak van deze
60 plus 15 is 75 voldoende zijn om het minder
verstrekkende voorstel als aangenomen te doen be
schouwen, omdat degenen, die hun stem hebben uit
gebracht voor het verststrekkende voorstel worden be
schouwd daarmee ook te hebben gestemd voor het
minder ver strekkende voorstel. Als iets dergelijks het
geval wordt, dan zal zoo'n referendum kracht van wet
kunnen krijgen, want het wetsontwerp houdt in dat het
aan de Kroon wordt meegedeeld en men mag ver
wachten dat het dan ook wordt ingevoerd.
Een meerderheid van 3/4 wordt dus noodzakelijk ge
acht, alvorens aan een dergelijk referendum kracht van
wet kan worden gegeven. Ook in de organisaties en in
de gelederen van de drankbestrijders acht men een
meerderheid van noodig.
Ik wil zoo vrij zijn ter motiveering daarvan even voor
te lezen heel in 't kort wat de heer P. van der
Meulen, voorzitter van den Nat. Bond voor Plaatselijke
Keuze alsmede van de Ned. Vereeniging, over het initia
tief-wetsvoorstel inzake Plaatselijke Keuze zegt
,,Als groot voordeel van Plaatselijke Keuze komt
in dat stelsel op de meest volledige wijze tot zijn recht
het beginsel, dat in het bijzonder de drankwetgeving,
gelijk trouwens in meerdere of mindere mate elke
andere tak van wetgeving, om resultaten van betee-
kenis op te leveren, Steun moet vinden bij de onder
de bevolking heerschende opvattingen. Door dat be
ginsel behoort de drankwetgever zich te laten leiden.
De gevolgen, die afwijking van dat beginsel geeft,
zijn duidelijk in het licht getreden, wanneer verbod
van drankverkoop werd ingevoerd in plaatsen, waar
zoodanig verbod den steun der volksovertuiging
miste. De drankwetgever kan zich niet op betere wijze
verzekeren, dat zijne voorschriften door de publieke
opinie zullen worden geschraagd, dan door de toe
passing van strengere maatregelen te doen plaats
hebben, wanneer daarvoor voor een bepaald gebied
de steun der groote meerderheid der bevolking uit
drukkelijk verzekerd is."
In dit licht beschouwd en vanuit dit standpunt gere
deneerd moet men erkennen, dat de Plaatselijke Keuze
op zichzelf een beter en zekerder waarborg biedt voor
naleving van wettelijke maatregelen op het gebied van
de drankwetgeving dan door middel van een verorde
ning als het tapverbod mogelijk zal zijn. Men staat n.l.
altijd eenigszins zwak bij een tapverbod, wanneer
van welken kant het dan ook zal komen er wordt
gezegd: maar dat tapverbod is eigenlijk van boven door
den gemeenteraad de bevolking opgedrongen. Het is
niet mijn meening dat dit in dat geval hier zoo is; de
vele sympathiebetuigingen toch, die voor enkele jaren
terug zijn ingekomen, toen deze verordening is vast
gesteld, wettigen het vermoeden, dat zij door de groote
meerderheid van de Leeuwarder bevolking wordt ge
dragen. Maar zekerheid ten opzichte daarvan heeft men
niet. Waar wij nu weten dat op het oogenblik van cor
poraties als b.v. Vreemdelingenverkeer en ook van
andere organisaties een sympathie-adres is binnen
gekomen bij het verzoek, om het tapverbod op te heffen,
daar zou men sterker staan, wanneer men bij voorbaat
wist, hoe de bevolking van onze stad denkt over den
inhoud van het tapverbod.
Daarop moeten wij het oog vestigen en vooral daarop
moet worden gewezen. Het is het vooruitzicht van die
mogelijkheid, dat wij het volgend jaar op een breeder
basis een uitspraak van de Leeuwarder bevolking mogen
verwachten, dat onze fractie heeft doen besluiten niet
op een onverbiddelijke en consequente handhaving van
het tapverbod aan te dringen, maar wij zijn zoo vrij het
volgende voorstel in te dienen, n.l.
„Niet aan te nemen het voorstel van Burgemeester
en Wethouders tot intrekking der Verordening, doch
te nemen het volgende besluit
De Raad der Gemeente Leeuwarden
besluit
a. aan artikel 6 der Verordening van 17 Augustus
1920, houdende verbod van den verkoop van sterken
drank in het klein op Zondagen en Christelijke feest
dagen (Gemeenteblad no. 34 van 1920) toe te
voegen een derde alinea, luidende
„De Raad kan bepalen, dat de werking der ver
ordening gedurende een door hem te bepalen tijdvak
„wordt opgeschort"
b. Gezien art. 6, alinea 3 der Verordening sub a
bedoeld, zooals deze alinea bij besluit van heden is
vastgesteld, besluit
„te bepalen dat de werking van deze verordening
„wordt opgeschort vanaf den dag, waarop het besluit
„van heden, houdende vaststelling van alinea 3 van
„artikel 6, in werking treedt tot 1 Januari 1926."
V/ij zijn zoo vrij dat voorstel in te dienen met deze be
doeling: dan blijft de verordening als verordening be
staan, in tegenstelling met het prae-advies van Burge
meester en Wethouders, maar de werking schorten
wij op.
Nu zijn er verschillende mogelijkheden. In de eerste
plaats is het zeer waarschijnlijk, zooals ik straks heb
gezegd, dat er Plaatselijke Keuze zal komen en dan zal
op dat stembiljet hoogstwaarschijnlijk ook een vraag
kunnen voorkomen die overeenkomt met wat de inhoud
is van het tapverbod. Mocht dit bij het aanhangige wets
ontwerp niet mogelijk zijn, dan zal men toch bij het
stembiljet een formulier kunnen voegen, waarop men
zich kan uitspreken hoe in Leeuwarden over het tap
verbod wordt gedacht. Ik denk echter wel dat men die
vraag kan stellen; dat is trouwens ook maar een kwestie
van uitvoering.
Het is ook mogelijk dat het wetsontwerp inzake
Plaatselijke Keuze wordt verworpen. Indien dat het ge
val mocht zijn, zullen wij zeer zeker kunnen voorstellen
om over de verordening zonder meer een referendum te
doen houden. Wij hopen dat dit dan zal kunnen geschie
den onder leiding van het gemeentebestuur. Wij geloo-
ven, omdat zoo'n referendum dan geen bindende kracht
heeft maar alleen een aanwijzing zal zijn voor den Raad,
dat daar geen wettelijke bezwaren tegen zullen kunnen
zijn. Mocht dat echter wel het geval zijn, dan bestaat
altijd nog de mogelijkheid om door middel van de drank
bestrijdersorganisaties en het bestuur van Horecaf in
Leeuwarden een referendum te doen houden, al prefe-
reeren wij verre een referendum onder de auspiciën van
het gemeentebestuur. Ik hoop niet dat wij dien anderen
kant uit moeten; het staat ook wel haast vast dat de
Plaatselijke Keuze er zal komen, maar mocht dit onver
hoopt niet het geval zijn, dan is toch nog die manier te
volgen. Dan zullen wij dus een uitspraak krijgen en het
is op grond daarvan dat wij den Raad in overweging
geven niet in te gaan op het verzoek van de betrokken
organisaties, ook niet in te gaan op het prae-advies van
Burgemeester en Wethouders, maar te stemmen voor
het voorstel, zooals wij dat op 't oogenblik indienen.
Aan het eind van mijn toelichting gekomen, zou ik
tegen de leden van den Bond van Hotel-, Café- en So
ciëteithouders willen zeggen: och, maak U niet blij met
een dooie musch, want er staan het volgend jaar hon
derden klaar, om met alle kracht, die in hen is, te zor
gen, dat er een uitspraak zal komen, die meer getuigenis
zal afleggen van wat leeft in de Leeuwarder bevolking
tegen het drankge- en misbruik, dan op dit moment door
middel van het tapverbod ooit tot uiting zal kunnen ko
men. Wij beginnen met kracht daarvoor te werken, ook
verschillende van de hier aanwezige leden zullen dat,
naar ik hoop, doen en zij zullen dat doen met het oude
woord, ik meen zelfs met het Bijbelwoord, voor oogen:
„Zij, die gelooven, haasten niet". En persoonlijk zweeft
mij na deze toelichting voor oogen het spreekwoord:
„Wie het laatst lacht, lacht het best".
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Mei 1924. 127
De heer Visser: Als ik het betoog van den heer De
Boer'hoor, komt bij mij de gedachte op, dat de heer
De Boer ook wel kon stemmen voor het voorstel tot in
trekking van het tapverbod. Hij zegt: die zaak moet niet
van boven af worden gedecreteerd, het moet komen van
onderen op uit op den boezem van de breede massa van
het volk. Daar wordt door den heer De Boer het zwaar
tepunt gelegd, dat is eigenlijk zijn motief geweest om de
verordening te willen opschorten. Hij wil dat doen om
deze reden: wij weten niet volledig wat leeft in den boe
zem van het volk, maar als wij door middel van Plaat
selijke Keuze een uitspraak krijgen, wordt langs dien
weg de wensch van het volk kenbaar gemaakt, dan heeft
die uitspraak kracht van wet en dan kan het worden
ingevoerd; dan heeft men een bewijs dat het volk het
wil en dan kan men dat als wet laten gelden, omdat het
dan een sanctie van de regeering geldt. Ik heb niets
anders gehoord dan dit: wij hebben dan een beter over
zicht, 't is beter, dat het komt van onderen op langs den
weg van Plaatselijke Keuze en we schorten dus het tap
verbod op. Maar dan kan de heer De Boer ook met een
gerust geweten stemmen voor intrekking van het tap
verbod. Als straks toch het voorstel-Rutgers een meer
derheid krijgt in de Kamer en wet wordt, zal men een
enquête houden in de verschillende gemeenten en dan
zal men een uitspraak krijgen of de meerderheid er voor
of tegen is. Is er dan een meerderheid voor een tapver
bod, dan ziet de heer De Boer vanzelf zijn idee verwe
zenlijkt, dat is dan het logisch gevolg van wat de wet
bepaalt dat moet plaats hebben. Uw motief is alleen dat
wij het verbod moeten opschorten, want, zegt U, wij
weten niet zeker of, wat wij hier leggen op de schouders
der gemeentenaren, zij dit misschien ook liever niet heb
ben. Straks, zegt U, als er een enquête heeft plaats ge
had, weten wij wat we moeten doen en wat de men-
schen belieft; dan kunnen we het dus pas doen. U wilt
dus niets opleggen, tenzij het de sanctie heeft van het
groote percentage der gemeentenaren. Maar dan kunt
U dit punt ook gerust intrekken tot wij een uitspraak
door Plaatselijke Keuze hebben. Ik zie niet in waarom
U het tapverbod wilt opschorten en niet gewoon wilt
overgaan tot intrekking. Voor mij zit er meer aan vast.
Ik zou niet graag iets, wat verordening is, willen op
schorten; men moet dat zooveel mogelijk bepalen tot de
uiterste excepties. Als men een verordening of regeling
heeft vastgesteld, moet er al heel wat gebeuren eer men
mag zeggen: wij gaan haar opschorten tot tijd en wijle
zij beter in onze kraam te pas komt en gaan haar dan
kracht van wet geven.
Ik zou dus de verordening niet willen opschorten. Ik
weet zelf nog niet hoe ik zal naar eer en geweten. Ik
zou hier nog heel veel woorden over naar voren kunnen
brengen en zeggen dat ik zoo en zoo zou kunnen. Den
vorigen keer heb ik voor het tapverbod gepleit maar het
resultaat heeft mij ook niet bevredigd. Hoe ik mijn stem
zal uitbrengen, weet ik dus nog niet, maar ik zou dan
nog maar liever royaal zeggen en dat had ik van den
heer De Boer ook verwacht trek maar in. De heer
De Boer wil niets decreteeren. Hij wil dus wel volkomen
democratisch zijn. Dan ligt het toch ook geheel in de lijn
van den heer De Boer te stemmen voor intrekking; door
Plaatselijke Keuze zorgt de wet dan toch wel dat het
tapverbod er weer komt.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi Ik kan niet
meegaan met het voorstel van Burgemeester en Wet
houders om het tapverbod in te trekken, omdat naar
mijn meening de omstandigheden nog precies gelijk zijn
als voor drie jaar. Waren de omstandigheden gewijzigd,
dan zou mijn oordeel misschien ook gewijzigd zijn.
Mijn oordeel is echter thans nog precies gelijk en ik
zal daarom stemmen voor behoud van het tapverbod.
Ik houd anders veel van bemiddelingsvoorstellen,
maar kan toch dezen keer niet met het voorstel van den
heer De Boer meegaan. Ik geloof dat er wel meer ver
ordeningen van boven af worden gedecreteerd; als de
Raad eenmaal zoo'n verordening aanneemt, heeft de
bevolking zich daar bij neer te leggen. Anders toch zou
men omtrent alle verordeningen moeten vragen of de
meerderheid der bevolking zich daarmee wel kan ver
eenigen.
De heer De Boer verwacht dat Plaatselijke Keuze zal
worden aangenomen. Goed, laten we dat verwachten,
des te meer reden is er om de verordening te hand
haven tot Plaatselijke Keuze is aangenomen. Dan
kunnen we weer zien.
Ik zie werkelijk niet de reden in waarom we de ver
ordening, die bestaat, moeten opheffen of opschorten.
Moest ze thans worden gemaakt, dan was het nog iets
anders. Doch nu bovendien sinds eenige weken een
vonnis is geveld, waardoor de verordening is komen
vast te staan, zie ik geen reden om te wachten tot
Plaatselijke Keuze in werking treedt.
De heer IJ. de Vries: Ik heb uit het betoog van den
heer De Boer de conclusie getrokken of zij volkomen
juist is, weet ik niet, maar ik wil haar toch meedeelen
dat de heer De Boer heeft willen betoogen: Raad,
jullie hebben in 1921 een verkeerde daad gedaan, jullie
hebt een tapverbod ingevoerd en dat is mis geweest,
omdat het volk er nog niet rijp voor was; nu ligt dat
ding hier weer, laten we het nu opschorten tot wij
weten of het volk er rijp voor is.
Ik vrees dat, wanneer wij dat standpunt zouden in
nemen, dat de heer De Boer verdedigt of hij het in
zijn consequenties zou willen doorvoeren is een andere
vraag, doch of mijn conclusie heelemaal zuiver is, kan
ook een vraag zijn als wij dat zouden doorvoeren,
dan het drankkwaad nooit zou worden uitgeroeid, ge
zien den toestand in Amerika en Noorwegen. Als wij
toch moeten wachten met het invoeren van zekere ver
ordeningen tot alle menschen het daarmee eens zijn,
zullen we lang moeten wachten.
Ik stel mij voor dat, als dit jaar in de Kamers het
idee-Rutgers wordt aangenomen, wij dan nog niet het
volgend jaar, dus in 1925, reeds een verordening in
Leeuwarden zullen hebben. Daar zal dan nog wel een
jaartje overheen gaan; de regeerings- en andere molens
malen gewoonlijk zeer langzaam. De heer De Boer zegt
nu „het moet", maar ik meen dat hij heeft voorgesteld
de verordening op te schorten tot 1 Januari 1926
De heer H. de Boer: Dan wordt de stemming in 1925
gehouden.
De heer IJ. de Vries Maar dan is de invoering
van de verordening er nog niet; die zal niet in 1926
worden ingevoerd. Ik wil hiermee alleen maar zeggen
dat de bedoeling van den heer De Boer is, de werking
van de verordening 2 of 3 jaar uit te stellen.
Nu is over het tapverbod 2 of 3 raadszittingen lang
gedebatteerd en eindelijk is het door den Raad aange
nomen op principieele, ideëele, zedelijke en moreele
gronden. Van deze zijde is ook voor het tapverbod ge
stemd, ook door niet-geheelonthouders is het aanvaard,
om daarmee ook de Zondagsrust en de Zondagsheiliging
te bevorderen. Want wat is de kwestie? Als vele men
schen op Zaterdagmiddag geen sterken drank kunnen
krijgen, zullen zij daardoor den Zondag nuchter ingaan
en deze vaak beter besteden dan wanneer zij des Zater
dagsmiddags vrij hebben en drank kunnen gebruiken.
Dat is het ideëele standpunt, waarop die menschen aan
deze zijde staan.
Als ik het goed begrijp, dan is het ingediende voor
stel niet alleen van den heer H. de Boer maar van de
geheele frachtie van de sociaal-democraten
De heer Dijkstra: Nee, nee.
De heer IJ. de Vries: Dien indruk heb ik toch