210 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 29 Juli 1924.
De heer Beekhuis merkt op dat het besluit in de vorige
vergadering na rijp overleg is genomen en dat hij het dus
volkomen logisch vindt dat Burgemeester en Wethou
ders, hoewel zij toen in het ongelijk zijn gesteld, nu
voorstellen dat besluit te handhaven. Die houding lijkt
spreker werkelijk krachtiger dan de houding van den
heer IJ. de Vries. Als er nu nog belangrijke argumenten
door Gedeputeerde Staten naar voren waren gebracht,
dan was het nog wat anders; de Raad toch is niet zoo
onfeilbaar dat, als er werkelijk goede argumenten wor
den aangevoerd, hij dan niet op een genomen besluit
terug zou willen komen. Dat is hier echter niet gedaan;
er wordt door Gedeputeerde Staten eenvoudig gezegd
dat de financiën van Leeuwarden niet van dien aard zijn
dat deze 26.000.aan kant kunnen worden gezet.
Maar dat is de vorige vergadering toch ook onder de
oogen gezien, de zaak is ampel en breed besproken, ge
wikt en gewogen en daarna is het besluit gevallen.
Spreker kan zich dan ook niet begrijpen dat er iemand
zal wezen ook niet onder de tegenstemmers van den
vorigen keer die niet zal voorstemmen dit besluit
te handhaven en hij vindt het ook heel natuurlijk dat het
voorstel van Burgemeester en Wethouders thans is de
zaak te laten zooals zij is, en dan een wijziging in de be
grooting aan te brengen.
Wat verder deze wijziging betreft, spreker vindt den
weg, die hier door Gedeputeerde Staten wordt aange
wezen, niet de juiste; wij hebben een begrooting, die,
wanneer alles normaal verloopen was, reeds lang zou
zijn goedgekeurd. Als er nu later een besluit wordt ge
nomen, dat financieele gevolgen heeft, dan heeft dit ten
gevolge een wijziging van de begrooting, maar het kan
nooit ten gevolge hebben dat er in de begrooting zelf
zooals die aan Gedeputeerde Staten ter goedkeuring is
aangeboden, verandering wordt aangebracht. Het komt
spreker dus voor dat de door Gedeputeerde Staten aan
gewezen weg niet logisch is, maar dit is een formeele
kwestie die niet ernstig is, waarom spreker zal meegaan
met het voorstel van Burgemeester en Wethouders om
de wijzigingen, die in het stuk dat voor ons ligt zijn
voorgesteld, aan te brengen.
De heer Visser vraagt het woord.
De Voorzitter zou, alvorens den heer Visser het woord
te verleenen, willen vragen dat de Raad zich eerst be
paalt tot de kwestie of men terug wenscht te komen op
het vorig besluit, ja of neen, en dan, als dit niet ge
beurt en de verwachting is wel, ook van Burgemeester
en Wethouders dat men vermoedelijk wel zal blijven bij
het besluit van den vorigen keer, dat de Raad na rijp
beraad heeft genomen te spreken over de formeele
kwestie, hoe de begrooting in orde moet komen.
De heer Visser wil alleen zeggen dat hij in hoofdzaak
hetzelfde had willen zeggen wat de heer Beekhuis heeft
gezegd, die ook eenigszins zijn verwondering heeft te
kennen gegeven over wat de heer IJ. de Vries heeft naar
voren gebracht. Spreker weet wel dat de heer De Vries
een van de heeren was, die den vorigen keer een min
derheidsgroep vormden en die op het standpunt stonden
dat de salarissen der leeraren moesten worden verlaagd
en het rijkssubsidie moest worden geaccepteerd. Spreker
kan dit standpunt billijken, maar waar de overgroote
meerderheid van den Raad het besluit heeft genomen
dat de salarissen niet moesten worden verlaagd en het
subsidie niet moest worden aanvaard, meent spreker dat
men toch eenigen eerbied moet hebben voor een derge
lijk raadsbesluit en niet moet probeeren om het eenige
weken daarna weer ongedaan te maken. Het is hier wel
meer gebeurd dat de Raad met meerderheid van stem
men een besluit nam en dat dit door het college van
Gedeputeerde Staten niet werd goedgekeurd, maar dan
stond toch de geheele Raad, ook met inbegrip van hen,
die tegen het raadsbesluit hadden gestemd, op het stand
punt, dat men dit moest eerbiedigen en men stelling
moest nemen tegenover Gedeputeerde Staten. Als de
Raad met iedere reprimande van Gedeputeerde Staten
genoegen moet nemen naar sprekers meening heeft
de Raad die in dezen niet verdiend dan volgt men
een methode, die z. i. minder wenschelijk is.
In het betrekkelijk schrijven wordt gezegd dat de ge
meente op de financiën moet letten. Spreker is het daar
mee eens, maar de provincie moet daar dan ook op
letten en hij gelooft dat, als men de belastingcijfers en
-vraagstukken nagaat, de gemeente minstens een even
gunstige figuur maakt als de provincie; bij ons zijn die
cijfers toch dalende. Men behoeft ook de salarissen niet
aan te pakken omdat dit elders ook gebeurt en boven
dien meent spreker toch dat de salarissen en loonen, die
de gemeente uitkeert, vooral niet hooger zijn dan die
bij de provincie. Zoolang de provincie haar loonen hand
haaft, heeft zij niet het recht de gemeente er op te
wijzen dat haar loonen en salarissen te hoog zijn.
Spreker vindt de motiveering van het college van Ged.
Staten dan ook niet sterk en dat is dus een reden te meer
om niet te doen wat Ged. Staten willen en dus niet
het besluit in te trekken maar dit te handhaven, omdat
de meerderheid van den Raad dit besluit heeft genomen.
Bij den Raad kan ook de overtuiging zijn dat hij niets
heeft gedaan wat niet goed was en wat niet door den
beugel kon.
Spreker kan zich dus niet vereenigen met het voorstel
van Gedeputeerde Staten. Ook als er geen begrootings-
wijziging komt, zullen zij nog wel ernstige bedenkingen
hebben. Want zij zeggen wel: jullie moeten het andere
besluit vernietigen, maar dat wil nog niet zeggen dat er
een nieuw besluit genomen wordt. Er is dan een negatief
besluit en er zal dan dus een nieuw voorstel moeten
komen om de salarissen te verlagen om als gevolg daar
van het rijkssubsidie weer te krijgen. Spr. zou dat niet
willen doen en hij zou den heer IJ. de Vries willen aan
raden geen voorstel in dien geest te doen. Dat zal toch
zeer zeker kelderen, dat weet men vooraf wel zeker doch
bovendien is het hier usance en gebruik het is niet
den eersten keer dat, wanneer de groote meerder
heid van den Raad een besluit heeft genomen, dat vol
gens Gedeputeerde Staten moet worden teniet gedaan,
de Raad dit dan gaat handhaven. Als de heer De Vries
nu een voorstel indient, kunnen daar misschien een 4a 5
stemmen op komen, maar de groote meerderheid zal toch
stemmen voor het voorstel van Burgemeester en Wet
houders.
Den heer Jansen lijkt het toch ook zeer vreemd dat
de Voorzitter nu de principieele kwestie, die 4 weken
geleden toch na zeer breede betoogen absoluut is uit
gemaakt, weer aan de orde stelt.
De Voorzitter: Ik vind het zoo vreemd dat er nog zoo
over gepraat wordt. Dat men deze zaak aan de orde stelt,
is niet zoo vreemd, omdat het gebeurt op verzoek van
Gedeputeerde Staten, maar dat er nog zooveel over ge
praat wordt vind ik wel vreemd.
De heer Jansen meent dat men gevoeglijk kan stem
men, of tegen wat Burgemeester en Wethouders hebben
gezegd of daarmee accoord gaan. De principieele kwes
tie is toen absoluut uitgemaakt, zoodat men daarop nu
niet meer behoeft te komen.
De heer IJ. de Vries is bezig geweest een motie te
schrijven, maar heeft, terwijl hij bezig was, opgemerkt
dat dit niet noodig was; hij kan heel eenvoudig stemmen
tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders en
als dit keldert kan men later altijd nog zien hoe het er
voor staat
De heer Muller merkt op dat de heer IJ. de Vries
straks heeft gezegd dat de lagere loonen verlaagd wor
den en de hoogere ontzien en dat hij dat niet billijk acht.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 29 Juli 1924. 211
Is misschien de heer De Vries meer op de hoogte met
de bestaande plannen ten opzichte van de lagere loonen?
Er is spreker niets van bekend, maar misschien dat de
heer De Vries er meer van weet.
De heer IJ. de Vries merkt op dat het geheugen van
den heer Muller blijkbaar zeer kort is, waar men pas in
de vorige vergadering daarover een heel dispuut heeft
gehad.
De heer Muller: Dat ging over de lossen!
De heer IJ. de Vries: Dat zijn toch ook werklieden, die
toch zeker ook een inkomen noodig hebben!
De Voorzitter wenscht nog een misverstand uit den
weg te ruimen. Gedeputeerde Staten zeggen dat de ge
meente een bedrag van 26.000.laat vallen en de
heer IJ. de Vries spreekt ook in dien geest, doch spr. wil
even memoreeren hij heeft eerder ook reeds eenige
cijfers genoemd hoe Gedeputeerde Staten op die
26.000.komen.
Het subsidie van het Rijk bedroeg 15.000.en de
buitengemeenten droegen ten bate van de gemeente
ƒ8.000.bij, dat is dus samen 23.000Verder werd
er verhaald op de leeraren aan pensioensbijdragen on
geveer 3.000.Gedeputeerde Staten hebben nu die
bedragen bij elkaar geteld en gezegd: die 15.000.
krijgen jullie niet meer, die 8.000.verspelen jullie
ook en die 3.000.- gaan jullie niet meer verhalen, en
dan komen zij er. Burgemeester en Wethouders hebben
echter den vorigen keer ook al gezegd dat zij van oor
deel zijn dat de buitengemeenten nu niet zoo zullen
zijn zij zullen trouwens ook wel moeten betalen, om
dat men anders hun kinderen kan weigeren dat zij
dan niet uit zichzelf zullen betalen, wat zij nu op grond
van wettelijke verplichtingen moeten betalen. Die ge
meenten worden er niets minder van dan nu, zij moeten
eenvoudig den kostprijs per leerling betalen. Het college
zal hun vragen of zij daartoe bereid zijn en het beste
is, dat er dan een bepaalde som wordt gefixeerd in ver
band met het gemiddeld getal en dat die gemeenten dat
blijven doorbetalen. Zij kunnen daartegen natuurlijk
protesteeren, maar dan moeten kinderen uit dergelijke
gemeenten niet worden toegelaten. De gemeenten
worden er niets minder van, want blijft het rijkssubsidie
bestaan en de regeling ook, dan worden die gemeenten
daartoe verplicht. Daarom en omdat wij nog al vrij fat
soenlijke buren om ons heen hebben, zeggen Burge
meester en Wethouders: die gemeenten zullen uit zich
zelf wel blijven betalen. Of zij het dan ook op de ouders
van de kinderen zullen verhalen iets wat zij nu niet
mogen doen moeten die gemeenten weten, maar zij
kunnen zich moeilijk aan deze bijdrage onttrekken.
Daarom staan Burgemeester en Wethouders op het
standpunt dat die 8.000.er staat 10.000.op
de begrooting, maar laten we maar zeggen dat het
8.000.is ontvangen zal worden van de buiten
gemeenten. Die 15.000.subsidie verspelen we dus,
dat staat vast en die 8.000.blijft bestaan, maar of
ook verder die 3.000.aan pensioensbijdragen door
de leeraren moeten worden betaald, is nog niet uitge
maakt, al is wel over het principe gesproken. Daarom
juist was de bedoeling van Burgemeester en Wethouders
om binnenkort met een voorstel te komen om die kwes
tie positief te doen uitmaken. Zegt de Raad dan dat er
geen pensioensbijdragen zullen worden gevraagd, dan
zal ook dat bedrag van 3.000.niet meer worden
ontvangen
Waar nu de heer De Vries geen voorstel doet en ook
door geen van de andere leden een voorstel is gedaan,
zou spreker thans aan de orde willen stellen de nota
van wijziging van de gemeentebegrooting.
Spreker vervolgt dat de Secretaris hem opmerkzaam
maakt op de slotalinea van het schrijven van Burge
meester en Wethouders, spreker zou dat haast ver
geten waarin Burgemeester en Wethouders voor
stellen hen te machtigen aan Gedeputeerde Staten mede-
deeling te doen dat niet op de uitnoodiging van dit col
lege kan worden ingegaan. Spreker vraagt of een van
de leden daarover stemming verlangt.
De heer IJ. de Vries: Ja. Dit is een principieele kwestie,
die niet alleen geldt voor dit jaar, maar ook voor vol
gende jaren.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel, vervat in de slotalinea van het schrijven
van Burgemeester en Wethouders, wordt met 18 tegen
4 stemmen aangenomen.
Voor stemmen: mevrouw BuismanBlok Wijbrandi,
de heeren Visser, Tulp, Lautenbach, Tiemersma, Hooi-
ring, Cohen, Jansen, Beekhuis, H. de Boer, Fransen,
M. Molenaar, O. F. de Vries, Scheltema, Muller, Botke,
Westra en Van der Veen.
Tegen stemmen: de heeren IJ. de Vries, Hofstra, Van
der Schoot en Weima.
Aan de orde is de Nota van Wijziging.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Westra ziet in de nota van wijziging hoe
wel de Voorzitter zooeven heeft gezegd, wat ook spre
kers meening is, dat omtrent de pensioensbijdragen nog
niets is beslist dat men daarmee de terugstorting van
pensioensbijdragen opnieuw wil laten vervallen. Spreker
begrijpt dit niet goed. Achten Burgemeester en Wet
houders het in dit geval nu al noodig dit in hun voorstel
op te nemen, terwijl daaromtrent nog geen besluit is
genomen in den Raad?
De Voorzitter wil opmerken dat de heer Westra for
meel volkomen gelijk heeft; er is nog geen besluit ge
nomen of men de pensioensbijdrage al of niet
meer zal verhalen op de leeraren en eigenlijk zou men
dus zeggen dat de begrooting in dat opzicht gelijk moet
blijven; als er geen formeel besluit is genomen dat men
de pensioensbijdragen niet meer zal verhalen, moet er
niets gebeuren. Zooals spreker echter straks al heeft ge
zegd en zooals ook Gedeputeerde Staten zeggen is de
zaak in de vorige vergadering principieel al besproken.
Burgemeester en Wethouders zijn dan ook van plan in
de volgende vergadering te komen met een voorstel om
die bijdragen niet meer te verhalen. Afgezien er van hoe
de Raad dit zal ontvangen, maar gezien de principieele
bespreking van den vorigen keer en vooral de verwer
ping van het subsidie en het niet meegaan in het voorstel
van Burgemeester en Wethouders, ook op grond van de
meening dat de leeraren aan het gymnasium op denzelf
den voet moeten worden behandeld als de leeraren aan
de 3-jarige H. B. S., meenden Burgemeester en Wet
houders dat de meerderheid van den Raad er in zou
meegaan dat de pensioensbijdragen niet meer zullen
worden verhaald. Het is nu in zooverre wel een vooruit-
loopen op die zaak, maar Gedeputeerde Staten komen
uitdrukkelijk op dien specialen post van de begrooting
en om nu verder Gedeputeerde Staten op dat punt al
thans geen aanstoot meer te geven, hebben Burge
meester en Wethouders gemeend dien post er nu ook
maar te moeten afvoeren. Gesteld dat het voorstel van
Burgemeester en Wethouders de volgende vergadering
niet wordt aangenomen, dat dus de leeraren wèl zullen
moeten bijdragen, dan is er toch geen bezwaar een
nieuwe ontvangpost op de begrooting aan te brengen;
spreker vermoedt toch dat, hoe meer ontvangstposten er
op de begrooting worden gebracht, hoe minder bezwaar
Gedeputeerde Staten daartegen zullen maken. De vol
gende vergadering valt echter pas half Augustus, er gaan
dus 3 weken overheen voor er weer over wordt gepraat
en als dan de begrooting nog weer niet is goedgekeurd