246 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 September 1924.
het eindonderwijs. Die hebben de gewone school en het
zevende en achtste leerjaar doorgeloopen. Nu wordt in
de toelichting tot het adres gezegd dat de herhalings
school voor kinderen, die het zevende en achtste leer
jaar met getuigschrift hebben doorloopen, gelegenheid
moet bieden om algemeen ontwikkelend onderwijs te
volgen. Spreker vraagt of het dan nooit ophoudt?
De heer IJ. de Vries: Men leert tot zijn tachtigste jaar.
De Voorzitter: Ja, maar ik bedoel niet het algemeene
leeren, maar dat wat van de onderwijzers komt. Komt
daar nooit een eind aan? En moeten we dan misschien
na dien driejarigen algemeen ontwikkelenden cursus nog
niet wat hebben? Is daar dan nooit een eind aan dat
leeren?
Dan zijn er nog de kinderen, die niet de zes leerjaren
hebben afgeloopen, of misschien net en die dus met het
zesde leerjaar of misschien nog wat eerder het onderwijs
beëindigen. In het algemeen kan men aannemen dat die
kinderen beneden het normale zijn. De heer H. de Boer
schijnt 't daar niet meer eens te zijn, want hij kijkt zoo
kwaad
De heer H. de Boer Kwaad? Ik ben vol belang
stelling.
De Voorzitter: Men mag aannemen, dat die kin
deren het normale niet halen. Daar wordt nu ook een
cursus voor gevraagd, maar zou het niet beter zijn der
gelijke kinderen de klas een keer te laten doubleeren?
Met den wethouder van Onderwijs is spreker het eens,
dat dit verreweg het beste is. Het onderwijs overdag
met de gewone klas geeft ongetwijfeld meer dan het
onderwijs aan een herhalingsschool, van hoe goeden
wille het personeel ook is.
Burgemeester en Wethouders willen hun voorstellen
eigenlijk als één geheel beschouwd zien. Het afschaffen
van het vervolgonderwijs sluit bij de andere voorstellen
aan en men moet die voorstellen niet uit elkaar rafelen.
Men moet niet het eene maken en het andere houden.
In plaats van de Burgeravondschool en het vervolgon
derwijs komen deze beide nieuwe scholen en als men
nu vreest voor enkele overblijvers, dan moeten die in de
eerste plaats naar de scholen van het zevende en achtste
leerjaar. Een kind, dat de acht leerjaren doorliep, krijgt
meer dan tot nog toe. Het achtste leerjaar is vrij en het
avondonderwijs ook, het kost niets. Is het nu niet beter
om er achterheen te zitten, dat men die kinderen niet
clandestien laat werken overdag en de ouders, die on
derwijs voor hun kinderen begeeren, op te wekken hen
liever naar het achtste leerjaar te sturen, dan naar het
avondonderwijs?
Wethouder Tulp zegt dat Burgemeester en Wethou
ders niet om bezuinigingsredenen hebben gehandeld en
dat is wel juist. Maar het feit dat, zooals in de toelich
ting wordt meegedeeld, de nieuwe regeling 10.000.
per jaar minder kost, is toch niet heelemaal over het
hoofd gezien.
De heer H. de Boer: De wethouder begon met een
min of meer hatelijke opmerking. Toen hij zei dat hem
het woord van hulde genoegen deed, voegde hij daaraan
toe: dat hoor ik niet zoovaak van dien kant
De heer Tulp (wethouder)Dat heb ik niet gezegd
De heer H. de Boer: Hebt U dat niet gezegd; dat doet
mij dan genoegen, dan is het hatelijke er aan ontnomen.
Ik heb reeds den vorigen keer gezegd, toen ik voor
stelde om het voorstel aan te houden, dat dit niet was
omdat er niet iets goeds aan het voorstel ten grondslag
lag, maar enkel omdat er dingen in stonden, waarover
wij niet, zoo het was voorgesteld, een beslissing konden
nemen.
Nu had spreker er thans wel een opmerking over kun
nen maken dat Burgemeester en Wethouders niet vol
doende gehoor hebben gegeven aan den wensch van de
voorstellers. Immers, wij hebben wel advies van de or
ganisaties, maar slechts omdat die zichzelf hebben op
geworpen als adviseurs. Nu stond het wel in het voorstel
dat deze organisaties zouden worden gehoord, maar aan
dezen kapstok wil spreker nu de zaak niet ophangen.
Er is later nog wel gelegenheid om hier eens op terug
te komen en het zou nu maar haken en oogen geven.
Daarom wil spreker dit maar aanstippen zonder meer.
De vraag, waarom het gaat, is: blijven er ten slotte
niet nog een groep van kinderen over, voor wie buiten
het vervolgonderwijs geen plaats is te vinden? Spreker
meent van wel en meer anderen meenen dat ook en
Burgemeester en Wethouders meenen van niet.
Het is bekend dat er op de Burgeravondschool te veel
leerlingen waren, die er eigenlijk niet behoorden. Nu
zullen de leerlingen, als er geen vervolgonderwijs gege
ven wordt, ook de trek naar deze beide nieuwe scholen
vermeerderen, zoodat wij op een gegeven oogenblik het
zelfde euvel van de Burgeravondschool daar zullen heb
ben. Dat is ten nadeele van de inrichting zelf, afgezien
van de kinderen die er niet zouden behooren. Spreker be
roept zich, wat dit punt betreft, op een uitspraak van
den heer Michell, den directeur der Ambachtsschool, die
hem verklaarde dat op 31 December 1923 op de Burger
avondschool 317 kinderen waren, waarvan 89 daar niet
thuis behoorden. Spreker zelf beoordeelt dat getal groo-
ter, maar hij geeft toe dat de heer Michell dit misschien
beter zal kunnen beoordeelen. Onder die 89 zijn o. a.:
3 banketbakkers, 7 fabrieksarbeiders, 6 ververs, 6 sla
gers, magazijnbedienden, winkelbedienden, kooplui en
diverse personen zonder beroep. 43 kantoorbedienden
zouden op de avondhandelsschool een plaats kunnen
vinden, maar de anderen hoorden niet op de avondhan
delsschool en nog veel minder op de avondnijverheids
school. Doch, hoe ten slotte de cijfers ook zijn, dit staat
voor spreker vast, dat er een categorie van personen
overblijft, voor wie op deze scholen geen plaats is.
Wij zullen zeker alle krachten inspannen en in het
werk stellen, zegt spreker, om zooveel mogelijk kinde
ren naar het zevende en achtste leerjaar gezonden te
krijgen (spreker meent dat de wethouder geen reden
heeft om een anderen indruk te wekken), maar om te
bereiken dat dit algemeen geschiedt, zijn nu nog wetten
noodig misschien dat het bij onze nazaten anders zal
zijn en de Tweede Kamer heeft deze wetten niet ge
wild. De menschen moeten nu éénmaal nog tegen zich
zelf beschermd worden. Als men spreker vraagt of leer
lingen, die het zevende en achtste leerjaar hebben ge
volgd, ook nog het vervolgonderwijs zouden moeten
volgen, dan luidt het antwoord bevestigend nu meent
spreker op te merken dat de Burgemeester, die van hem
meende, dat hij kwaad was, hem niet met genoegen
volgt evenwel herhaalt spreker dat zelfs aan die leer
lingen, die deze leerjaren hebben gevolgd, nog wel ge
legenheid mag worden gegeven voor het verkrijgen van
algemeen ontwikkelend vervolgonderwijs. Onze maat
schappij heeft nergens meer behoefte aan dan aan een
ontwikkeld volk. Wij zijn, wat dat betreft, niet verwend;
niet zonder reden noemt men ons wel de Chineezen van
Europa. Wij staan nog maar aan het begin van den weg
welken wij moeten volgen. Derhalve, èn voor deze kin
deren, maar ook en vooral voor die kinderen die niet het
7e en 8e leerjaar hebben kunnen volgen zij die niet
geheel normaal waren voor hen acht spreker onder
wijs in de avonduren noodig.
Het verslag van de commissie van toezicht op het
lager onderwijs was niet geheel juist. Bij het voorlezen
er van is dat aan geen der leden opgevallen. Intusschen
moet spreker zijn standpunt handhaven en het voorloo-
pige behoud van het vervolgonderwijs blijven verdedi
gen. 't Gaat om de vraag of er groepen kinderen over
blijven voor wie op de nieuwe inrichtingen geen plaats
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 September 1924. 247
zal zijn. Laat, zegt spreker, de toekomst daarover be
slissen, laten wij ons niet aan voorspellingen wagen,
maar laten wij voorloopig het vervolgonderwijs besten
digen.
Waarom dit voorstel in zijn geheel in stemming zou
moeten komen, begrijpt spreker niet. Wat bezwaar er
zou zijn om gesplitst er over te stemmen ziet hij niet in.
Eén argument van den heer Tulp moet spreker nog
beantwoorden, dat omtrent sprekers opmerking om de
avondnijverheidsschool niet onder te brengen onder het
bestuur van een bepaalde school. De wethouder merkte
op dat hij deze opmerking niet had gehoord toen het
het vervolgonderwijs voor meisjes betrof. Spreker ant
woordt dat hij toen eerst op aanhouding van dat voor
stel heeft aangedrongen, maar omdat toen haast moest
worden gemaakt, is spreker destijds meegegaan en de
vraag van de onderbrenging van dit onderwijs bij het
bestuur van de Huishoudschool is toen niet flink onder
de oogen gezien. Spreker betreurt dat, maar het was een
gevolg van de haast en in elk geval mag dat voorbeeld
nu niet als argument gebruikt worden. Spreker erkent
dat het beter geweest was dat punt toen beter onder
het vizier te hebben genomen.
De heer Fransen (wethouder) houdt zich, als het
over onderwijszaken gaat, liever wat op de ruimte, maar
wil nu toch een opmerking maken naar aanleiding van
wat de heer De Boer in het laatst zei. Hij beriep zich
op het belang van het onderwijs waar hij kwam met
dit voorstel. Maar spreker begrijpt zich niet hoe men in
het belang van het onderwijs kan komen met een voor
stel om voor die kinderen nog met een speciale avond
school te komen, kinderen, die het zevende en achtste
leerjaar niet volgen. Zullen de ouders, die hen van hun
twaalfde tot hun veertiende jaar op straat laten loopen,
hen dan nog naar de avondschool zenden? In plaats van
de kinderen twee jaar bij de straat te laten loopen, zal
men ze toch veel liever naar het zevende en achtste
leerjaar zenden.
De heer H. de Boer: Dat had gij aan Uw vrienden in
de Tweede Kamer moeten zeggen.
De heer Fransen (wethouder): Wat de Tweede Ka
mer heeft gedaan, daar hebben wij niets mee te maken.
De heer Dijkstra: Maar wij zitten er mee.
De heer Fransen (wethouder): Wij kunnen hier dan
toch bevorderen wat de Tweede Kamer niet heeft ge
wild. Beter dan het avondonderwijs is het dagonderwijs
en als nu het avondonderwijs er niet is, kan men veel
beter de ouders verplichten hun kinderen het zevende
en achtste leerjaar te laten volgen. Zoo goed als nu de
ouders worden bewerkt om de kinderen naar de avond
school te zenden, kunnen zij worden bewerkt om de
kinderen het zevende en achtste leerjaar te laten volgen.
De heer Visser vraagt het woord.
De Voorzitter vraagt den regel te bestendigen, om niet
in tweede instantie het woord te voeren, als men niet
in eerste instantie gesproken heeft.
De heer Visser gaat met het opgemerkte wel accoord,
maar die leerlingen, die tot hun veertiende jaar op school
gingen en die toch niet het zevende en achtste leerjaar
meemaakten, die kan men toch niet aan hun lot over
laten? Die hebben het het meest noodig. Als men als
basis neemt het zevende en achtste leerjaar, dan zijn er
toch nog 148 kinderen, die daar niet aan toe komen.
De heer Oosterhoff verlaat de vergadering.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi zegt dat het feit.
dat er zooveel kinderen (89) op de Burgeravondschool
kwamen, die er eigenlijk niet thuis behoorden, wel een
bewijs is dat de ouders hun kinderen liever niet op de
herhalingsschool zonden.
Er wordt hier zoo aangedrongen op het behoud van
het vervolgonderwijs, dat men wel zou denken dat die
herhalingsschool vroeger overvol zou zijn. Maar dat was
niet het geval. Zoodat men mag aannemen dat het ook
niet zoo op prijs werd gesteld. Behalve de 43 kantoor
bedienden zullen er zeker ook wel andere categorieën
op de op te richten handelsavondschool thuis zijn, naar
spreekster vermoedt. De handelsavondschool zal wel niet
speciaal tot een bepaald vak opleiden, maar meer alles
leeren wat in het leven voorkomt. Juist dat zakelijke
onderwijs trekt de kinderen veel meer, zooals spreekster
nog onlangs met den heer De Boer bij een bezoek aan
de Industrie- en Huishoudschool opmerkte. Daar leeren
de kinderen waar ze belang in stellen.
De kinderen die het niet brengen tot het zesde leerjaar
zullen ook bij het vervolgonderwijs niet veel leeren. Laat
men liever trachten de ouders te bewegen hun kinderen
het zevende en achtste leerjaar te laten volgen en niet
door het oprichten van een vervolgcursus hun een ar
gument geven, dat zij zeggen: wij laten onze kinderen
toch nog wel wat leeren, want wij zenden ze naar het
vervolgonderwijs.
De heer Tulp (wethouder) merkt nog op dat, bij de
beoordeeling van de voorstellen in hun geheel, de kwes
tie van bezuiniging niet een factor van beteekenis is
geweest.
Wat betreft het vragen van advies van de organisaties
is spreker het volkomen met den heer De Boer eens, dat
men daar later nog wel eens over zal kunnen spreken.
Omtrent de leerlingen van de Burgeravondschool
merkt spreker op dat de heer Michell wel directeur van
de Ambachtsschool is, maar niet van de burgeravond
school. Evenwel ook over die categorie van Teerlingen
die niet op die school zouden thuis behooren, heeft hij
met spreker gesproken; de heer De Boer en spreker
hebben beiden de gegevens van den heer Michell. En nu
zullen de op te richten inrichtingen volkomen aansluiten
bij de lagere school, terwijl de avondhandelsschool er
op gericht zal zijn om de eerste beginselen van den
handel te onderwijzen. De kantoorbediende zal daar dus
op zijn plaats zijn, maar ook de loopjongen en de win
kelbediende en dergelijken. En dan blijft er maar een
zeer kleine groep over, voor wie geen bepaalde onder
wijsinrichting in het leven is te roepen.
Naast het zevende en achtste leerjaar behoeft niet ook
nog het vervolgonderwijs, waar toch niet veel gebruik
van werd gemaakt, te bestaan. Toen het zevende leerjaar
verplicht werd, daalde het aantal leerlingen voor het
vervolgonderwijs tot 26. Laat men nu niet de gelegenheid
geven om het heilzame zevende en achtste leerjaar door
het vervolgonderwijs te laten saboteeren.
Bij het mooie onderwijs, dat wij hier hebben, is dat
waarlijk niet noodig. De kinderen, die tot hun veertiende
jaar de zesde klasse nog niet hebben doorloopen, zijn
zeker als zwakzinnig te beschouwen.
De heer H. de Boer: Waar is de school voor die leer
lingen?
De heer Tulp (wethouder): Die komt met een jaar.
Maar als de kinderen in dien tijd nog zoo weinig be
reikten, geef dan de moed maar op. Dan steken ze toch
ook van het vervolgonderwijs niets op.
De Voorzitter zegt dat men de ouders bovendien niet
zal kunnen dwingen om hun kinderen het vervolgonder
wijs te doen volgen. Als het ook de bedoeling van den
heer De Boer is, om het herhalingsonderwijs te geven