270 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 October 1924. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi De bedoeling is toch dat bij elk artikel het woord kan worden ge geven? De Voorzitter: Als het werkelijk noodig is. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Omtrent enkele punten kunnen wij toch bij de betreffende artikelen het woord krijgen? De Voorzitter: Ja, mevrouw. Verlangt nog een van de leden het woord bij de algemeene beschouwingen? De heer Oosterhoff zou een opmerking willen maken, die eigenlijk slaat op twee artikelen; daarom doet hij het bij de algemeene beschouwingen. Als spreker de toelichting tot artikel 10 van ontwerp 1 goed heeft gelezen, dan is de bedoeling dat wij voortaan niet meer gehuwde onderwijzeressen bij het bewaar- schoolonderwijs zullen hebben. Anders is de toelichting tot artikel 10 niet goed; spreker heeft daar niet meer uit kunnen opmaken. In het oude artikel stond dat, wanneer een onderwijzeres van plan was in het huwelijk te treden, zij daarvan dan kennis moest geven en dat die kennis geving gelijk stond met een aanvraag om ontslag. Daar van kon dan, op haar verzoek, worden afgeweken, zoo dat zij dan als onderwijzeres kon worden gehandhaafd. Die laatste bepaling is nu weggelaten; een gehuwde onderwijzeres zal dus niet meer gehandhaafd kunnen worden, de mededeeling dat zij gaat huwen geldt als een aanvraag om ontslag. Als dat juist is gezien, begrijpt spreker niet artikel 16, waarin staan onder b: „De gehuwde vast aangestelde hoofdonderwijzeres of onderwijzeres, die hare bevalling tegemoet ziet, wordt een verlof tot afwezigheid verleend en eene jaarwedde toegekend." Die onderwijzeressen zijn er dan toch niet meer De heer Tulp (wethouder)Dat geldt voor de ge huwden, die er op 't oogenblik zijn. De heer Oosterhoff Die zijn er op 't oogenblik nog, maar dan hoorde deze bepaling te zijn een over gangsbepaling. Er wordt nu gezegd dat die bepaling geldt voor de gehuwden, die er op 't oogenblik zijn spreker had dat wel gedacht, maar dan hoort die bepa ling niet hier te staan maar te worden opgenomen als overgangsbepaling. Anders zal er, als b.v. over 3 of 4 jaar die onderwijzeressen er niet meer zijn, toch nog een bepaling zijn dat hun een jaarwedde wordt toegekend. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi merkt op dat, wat zij te zeggen heeft, ook gaat over twee artikels, zoodat het misschien beter is dat zij het nu ook doet. Spreeksters opmerking is ook naar aanleiding van art. 10, waarover ook de heer Oosterhoff sprak. Burge meester en Wethouders stellen voor daaruit de alinea te laten vervallen, waarin staat, dat de onderwijzeres, die gaat huwen, gehandhaafd kan worden in haar be trekking. Wil men dat laten vervallen, dan is daarmee de weg voor elke onderwijzeres, die trouwen gaat, afge sneden. De toelichting tot het voorstel omtrent dit artikel vindt spreekster al heel mager. Als alleen de reden daarvan is dat Burgemeester en Wethouders den bestaanden toestand „minder gewenscht" achten, dan is dat toch wel een beetje heel dun, als men weet hoe verschrik kelijk veel moeite het kost om iemand te doen ontslaan, zelfs als het is in het belang van het onderwijs. Spr. begrijpt niet dat men een dergelijke ingrijpende maat regel wil nemen, zonder dat er reden voor is, want er wordt heelemaa! niet gezegd op welke manier het on derwijs er schade door lijdt; zij heeft niet gehoord in alle jaren dat de gehuwde onderwijzeres is gehandhaafd, dat daardoor schade aan het onderwijs is gedaan. Men mag op een ander standpunt staan en zeggen dat de gehuwde onderwijzeres niet in de school hoort, maar dat haar plaats is in het gezin, doch naar spreek sters idee heeft dat niets hiermee te maken. Men dient alleen te vragen of het in het belang van het onderwijs is of niet en spreekster vindt het nu wel zeer vreemd dat juist in het huwelijk hiertoe een reden moet worden gezocht. Zij heeft het nog nooit meegemaakt dat bij een sollicitatie aan een bewaarschoolonderwijzeres werd gevraagd hoe zijn Uw huiselijke omstandigheden Spreekster kan zich voorstellen dat een onderwijzeres buiten schooltijd zorgt voor een oude, zieke vader of voor een broer. Dan wordt er niet aan gedacht haar ontslag te geven, omdat zij thuis ook haar werk heeft. Doch de gelukkige krijgt de kans om in het huwelijk te treden, waardoor in alle opzichten haar leven verge makkelijkt wordt en dan wordt zij verplicht haar ontslag te vragen. Spreekster zegt nog eens: het zal moeten blijken dat het onderwijs er onder lijdt, alleen in dat opzicht kan zij hierin meegaan. Zij ziet niet de minste reden om een onderwijzeres te ontslaan, alleen omdat deze in het huwelijk treedt. Spreeksters standpunt is dit, dat zij het wenschelijk zou vinden dat elke vrouw, die trouwt, niet meer in betrekking zou willen blijven, maar zich alleen aan haar huishouding zou wijden. Dat is de meest ideale en meest wenschelijke toestand, maar men moet toch ook reke ning houden met de omstandigheden en met het feit, dat elke man en vrouw zelf moeten weten hoe zij hun huishouding zullen inrichten. Als zij samen goedvinden dat de vrouw er een betrekking bij waarneemt, zou spreekster wel eens willen weten waarom het gemeente bestuur zich daarmede mag bemoeien. Men vraagt toch ook niet hoe de vrouw haar tijd buiten de school be steedt; de gehuwde onderwijzeres staat in dat opzicht precies gelijk met de ongehuwde en er is dus geen en kele reden om haar dat werk uit de handen te nemen. Er komt nog bij dat spreekster zich kan voorstellen dat een goede oudere onderwijzeres voor de school van veel belang is. Men loopt nu het risico, als de functie verder voor dergelijke goede onderwijzeressen is afge sloten, dat men in haar plaats jonge en onervaren meisjes voor de klas krijgt. Spreekster heeft het mee gemaakt dat, toen een onderwijzeres ging trouwen, het hoofd zei: ik ben zoo blij dat zij blijft; als oudere onder wijzeres is zij zoo'n goede kracht, dat ik niet weer zoo'n goede plaatsvervangster zou krijgen. Spreekster kan zich voorstellen dat men zegt: U spreekt hier steeds over het belang van het onderwijs en niet over het belang van de gemeente, waar het be lang van de gemeente is gebaat met bezuiniging. Waar hier nu ook een bepaling in staat dat de onderwijzeres gedurende haar zwangerschap verlof krijgt met behoud van een salaris, zou spreekster zich kunnen voorstellen dat er personen zijn die zeggen: wij moeten zuinig zijn, een dergelijke uitgaaf kan niet meer door den beugel, want dan zou het, als men eerstgenoemde bepaling handhaaft, een dure schadepost voor de gemeente kun nen worden, vooral als er veel gehuwden zijn. Om het nu mogelijk te maken dat toch die personen de huwende onderwijzeres wel willen handhaven, zou spreekster willen voorstellen dat de bepaling omtrent het geven van salaris bij verlof wegens zwangerschap werd geschrapt. Dit is in Denemarken ook zoo; daar wordt gedurende eenige maanden verlof gegeven aan de zwangere vrouw, maar haar plaatsvervangster moet zij dan zelf betalen. Daarom wil spreekster voorstellen de bedoelde bepaling in artikel 10 te handhaven en de bepaling in het andere artikel te laten vallen en het zoo te regelen dat de onder wijzeres dan zelf haar plaatsvervangster betaalt. De heer Van der Schoot heeft met genoegen naar Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 October 1924. 271 mevrouw Buisman geluisterd. Het zwaartepunt ligt hier in artikel 10, waarbij Burgemeester en Wethouders voorstellen dat de onderwijzeres die gaat trouwen, ont slag krijgt. Spreker wil in de eerste plaats zeggen dat dit zijn volle sympathie heeft. Mevrouw Buisman heeft betoogd dat hier niet is omschreven welke schade het aanricht, wanneer de onderwijzeres aan de school blijft vetbonden, dat er bij-omstandigheden kunnen zijn, dat de onderwijzeressen heele goede krachten kunnen zijn, enz. Zij toont verder aan dat het voor de school niet nadeelig is. Dit is voor spreker een open vraag. Mis schien dat mevrouw Buisman meer ervaring heeft, maar spreker meent toch ook wel iets op dit gebied te hebben gezien en meegemaakt. Spreker zou zeggen dat het voor een gewoon normaal mensch haast niet is aan te nemen dat, wanneer een vrouw in het huwelijk is getreden, zij, als zij 's morgens uit haar huis vandaan komt, haar ge dachten geconcentreerd kan houden bij het geven van het betrokken onderwijs. Dat wil er bij spreker niet in. Het ideaal van een vrouw, die in het huwelijk treedt, is toch ook, dat zij voor haar gezin wil zijn wat zij kan en spreker zou willen zeggen dat hij het onmogelijk acht, dat zij voor haar gezin kan zijn, wat zij moet zijn, wan neer annex daarmee de school er voor haar bij betrokken is. Er komt nog bij dat, zoolang er nog geen kinderen zijn, het misschien eenigszins verklaarbaar is, maar dat, als er kinderen zijn en God geve dat zij er zijn, dat elke getrouwde vrouw moeder wordt die onderwij zeres dan met haar gedachten is bij het kind. Haar ge dachten zijn dan voor drie kwart bij haar kinderen en voor een kwart in de school, spreker kan zich een moe der ten minste niet anders indenken De heer Muller: Is U ook al moeder? De heer Van der Schoot: Het woord is nu aan mij, straks kunt U vragen. Spreker vervolgt dat hij gelooft dat die kwestie niet goed werkt op den gang van zaken en dat er velen zullen zijn hoewel men veel respect voor de onderwijzeres zelf kan hebben voor wie het onderwijs bijzaak wordt en niet hoofdzaak. Wij vragen toch voor de gemeente de eerste en de beste leerkrachten en niet halve maar volle krachten, wier krachten niet worden ondermijnd door plichten in het huisgezin. Daarnaast staat dan dit nog. We hebben in Leeuwar den zelf de gevallen ook dat èn de man èn de vrouw beide een goede betrekking hebben, dat de vrouw onder wijzeres is. Dat is ook iets wat wij niet kunnen aanbe velen; er zijn zooveel onderwijzeressen die buiten be trekking zijn en die ook wel graag in betrekking bij de gemeente wilden komen, terwijl men daar dan maande lijks een dubbel salaris heeft. Ook van dat standpunt is dit niet te verdedigen. Spreker staat in dit geval dan ook volkomen aan de zijde van Burgemeester en Wethouders en hoopt dat de Raad ook werkelijk in hun voorstel kan meegaan, ook met betrekking tot het uitleven van het huwelijksleven zc-lf. Want ook in dat opzicht werkt de bestaande toe stand belemmerend en is hij niet een oorzaak van toe nadering maar wel van verwijdering. De heer Muller merkt op dat het den leden van de bewaarschoolcommissie reeds geruimen tijd bekend was, dat nopens de onderwijzeressen, die in het huwelijk zouden treden, het college een standpunt innam, dat afweek van het standpunt dat sinds 1916 gold. In de bewaarschoolcommissie is die zaak besproken en daar bleek, zooals ook uit het advies blijkt, dat de grootst mogelijke minderheid de houding, die door het college van Burgemeester en Wethouders in zijn tegenwoordige samenstelling wordt aangenomen, niet kon deelen, ter wijl de meerderheid dat wel kon. Nu meende die minderheid, waar Burgemeester en Wethouders de bepaling in artikel 10: „Op haar verzoek kan zij echter in hare betrekking worden gehandhaafd," niet meer wenschten te belichamen en dus wilden laten vervallen, dat dit absoluut niet noodig was, omdat, wanneer de zaak bleef zooals zij was, het college toch ten allen tijde voor bepaalde gevallen bij den Raad zou kunnen komen en zou kunnen voorsteilen om de betrok ken onderwijzeres, nadat zij in het huwelijk was ge treden, te ontslaan, omdat het belang van het onderwijs er in dat geval niet mee gediend was. Men achtte dat daarom veel beter, omdat dan ieder geval op zichzelf beoordeeld zou worden. Maar de heeren, die op het oogenblik zeer waar schijnlijk de meerderheid van het college van Burge meester en Wethouders uitmaken, hebben zeker ge meend de zaak op een andere wijze naar voren te moeten brengen en zij hebben er daardoor dit geldt vooral voor den overkant, waar men het zoo graag over de heiligheid van het huwelijk heeft een politieke kans spelberekening van gemaakt. Het komt hier op neer: als op het oogenblik voor het voorstel, dat door Burge meester en Wethouders in deze verordening is neerge legd, een meerderheid hier was te vinden, dan zou het dus niet onmogelijk wezen dat over 3 jaar die meerder heid v/eer werd verslagen door degenen, die het op het oogenblik verloren hadden. Wanneer die minderheid over 3 jaar met een paar man versterkt terug kwam, zou het gevolg zijn dat de onderwijzeres wèl weer in het huwelijk zou mogen treden, althans de kans zou loopen om in dat geval niet ontslagen te worden. Spreker zou nu vooral en in de eerste plaats tegen hen, die over het heilige huwelijk met zooveel en zoo dikke en groote woorden spreken, willen zeggen: tracht van dat huwelijk toch niet een politieke kansspelbere kening te maken; als gij er op het oogenblik zoo voorzit, dat gij de gehuwde onderwijzeres uit de school wenscht te weren en als gij dat op het oogenblik meent te moe ten doorvoeren in den Raad, maakt gij dat huwelijk in derdaad tot een politieke kansspelberekening. Wij meenen, aldus spreker, dat, als de toestand zoo blijft, zooals ook door mevrouw Buisman is voorgesteld, door het oude artikel 10 te handhaven, er dan voor het college in ieder voorkomend geval gelegenheid zal zijn om de zaak na te gaan. Meent het college dan inderdaad dat de school of het onderwijs niet gediend zijn door het in dienst blijven van een bepaalde gehuwde onder wijzeres, dan kan het college voor ieder geval met een voorstel bij den Raad komen en dan kan de Raad ieder geval op zichzelf beoordeelen. Spreker is van oordeel dat dit in de gegeven omstandigheden veel beter is en ondersteunt daarom het denkbeeld van mevrouw Buis man, om de redactie van artikel 10, zooals dat oorspron kelijk in de oude verordening voorkwam, te handhaven. Voorloopig zal spreker het hierbij laten. De heer Visser begrijpt eigenlijk het betoog van den heer Muller niet; hij meent dat hier absoluut geen poli tiek in 't geding is, wat spreker zelf betreft ten minste niet. Spreker meent dat de heer Muller speciaal deze zijde op 't oog had, maar hier heeft altijd als principe gegolden dat de gehuwde onderwijzeres niet in de school moest. Spreker weet niet wat voor politiek daar achter steekt, als men dat standpunt handhaaft. De heer Muller weet dat, zoolang deze zaak aan de orde is ge weest, spreker in de commissie altijd heeft gezegd dat hij principieel niet met het standpunt van den heer Mul ler kon meegaan, omdat hij van oordeel is dat de over heid de gehuwde onderwijzeres niet moet handhaven. Spreker wil daar nu niet op ingaan, maar het is voor hem een principieele kwestie. Spreker wil ook even een andere kwestie aanroeren. Hij heeft momenteel de cijfers niet bij zich, maar hem is in de commisisevergaderingen wel gebleken dat een zeer groot bedrag dit raakt niet den principieelen kant wordt uitgekeerd op tijdstippen dat de vrouw zal moeten

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1924 | | pagina 11