272 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 October 1924. bevallen en daarna, omdat zij ook gedurende dien tijd honorarium geniet. Spreker weet op 't oogenblik niet het bedrag, maar weet wel dat het aanmerkelijk groot is, zoodat het de volle aandacht verdient. Nu kan men zeggen dat de gemeente als zoodanig zich er niet mee bemoeien moet of de vrouw zich al of niet meer interesseertvoorhetonderwijs, maar het is de vraag of de gemeente het in de hand moet werken. Men stelt de menschen hier in de gelegenheid en werkt het stelsel in de hand. In het particulier bedrijf, waar door vrouwen werk wordt verricht, zal de leider toch ook een enkele uitzondering daargelaten zeggen als zoo'n vrouw gaat trouwen: nu is dit niet meer de vrouw, die ik in het bedrijf kan hebben; zij heeft nu in haar gezin een taak te vervullen en hoort hier niet meer, zij kan niet meer voor mijn bedrijf zijn wat zij was. Geldt dat ook niet voor de gemeente? Spreker gelooft toch dat een ieder, afge zien van het principe, het er volkomen mee eens moet zijn dat de gehuwde onderwijzeres niet dat kan geven wat zij gaf voor dien tijd. Als zij vrouw is en moeder, zal zij niet meer onverdeeld haar capaciteiten en haar interesse kunnen geven aan het onderwijs; dan zijn er andere factoren, die haar meer trekken, dan is er iets, wat haar meer dierbaar wordt dan het onderwijs. Spr. zou dus kunnen zeggen dat hij, zonder zelfs over het principe te spreken, maar alleen om die reden al, op overwegingen van practischen aard, het in de toekomst zoo zou willen stellen, dat men gaat breken met het systeem, dat tot nog toe gold. Vooral, omdat het niet geldt voor degenen, die thans als gehuwde onderwijzeres in functie zijn, zou spreker op practische en tactische overwegingen het voorstel van Burgemeester en Wet houders willen accepteeren. De heer K. de Boer zal niet veel zeggen maar wil al leen een vraag stellen. Mevrouw Buisman heeft ook al gezegd dat bij artikel 10 alleen is gezegd: „Wij achten dezen toestand minder gewenscht, waarom de schrapping van het 4e lid is voorgesteld." Spreker vindt die toelichting ook erg sober en dat niet alleen, hij vindt ze véél te sober. Dit is een belangrijke kwestie en in sommige opzichten een principieele kwes tie. Spreker meent dat de leden het recht hadden de motiveering van Burgemeester en Wethouders te hooren, waarom dit wordt voorgesteld: of het voor het college van Burgemeester en Wethouders alleen een principieele kwestie is of dat zij het alleen uit nuttigheidsoverwe gingen, in verband met opgedane ervaringen, voorstellen. De leden hooren daar niets van en zoo lang zij dat niet weten, is het niet mogelijk daartegen te debatteeren. Dat is sprekers standpunt. De heer Tulp (wethouder) zou eerst den heer IJ. de Vries willen antwoorden, die het heeft over de dubieuse waarde van het bewaarschoolonderwijs. De Voorzitter merkt op dat er ondertusschen een amendement van den heer IJ. de Vries is ingekomen, hetwelk luidt: „Ondergeteekende stelt voor artikel lift te lezen: van de onderwijzeressen bij een diensttijd als zoo danig van., enz. 1.100. 1.200.— 1.300.— 1.400.— 1.500.— 1.600.—." Hier worden dus alle cijfers 300.lager voorgesteld. Spreker zou willen voorstellen dit amendement zoo met een bij artikel 11 zelf te behandelen; dan blijven nu alleen over de algemeene beschouwingen en de kwestie van de gehuwde onderwijzeres. De heer Tulp (wethouder) herhaalt dat de heer IJ. de Vries spreekt over de dubieuse waarde van het bewaarschoolonderwijs. Daarover kan men van gevoelen verschillen, maar het feit, dat hier op 't oogenblik meer dan 1000 kinderen van 3, 4 of 5 jaar het bewaarschool onderwijs volgen, weerlegt z. i. voldoende die dubieuse waarde. Wat betreft de vergelijking, die de heer IJ. de Vries maakte met de winkeljuffrouwen, het is net of we een 25 of 30 jaar achteruit zijn gegaan; in die dagen toch is er hier ook een vergelijking tusschen bewaarschool onderwijzeressen en winkeljuffrouwen geweest, iets wat Goddank niet vaak voorkomt. Spreker meent toch dat dit absoluut niet gaat; dat zijn twee zoo uiteenloopende posities, dat die absoluut niet te vergelijken zijn. Spreker wil daarmee niet zeggen dat hij de winkeljuffrouwen niet waardeert en apprecieert, maar 't is toch een vergelij king, die absoluut mank gaat. Het groote bezwaar gaat eigenlijk tegen artikel 10, waarbij Burgemeester en Wethouders voorstellen de gehuwde onderwijzeres niet meer te handhaven. De heer Oosterhoff wijst, in verband hiermee, op de inconse quentie, die de bepaling sub artikel 16ft zou bevatten, maar dat zit hierin dat er op 't oogenblik nog 8 gehuwde onderwijzeressen in gemeentedienst zijn. Wanneer die weg gaan men kan de bepaling sub 16ft ook een overgangsbepaling noemen heeft die bepaling natuur lijk vanzelf geen rechtskracht meer. De kwestie van de gehuwde onderwijzeres op zich zelf is bij Burgemeester en Wethouders zoozeer geen principieele kwestie. Ofschoon spreker het geen ideale toestand vindt dat de gehuwde vrouw met kinderen van 912 en van 24 haar gezin moet verlaten, is dat toch niet het motief van Burgemeester en Wethouders ge weest. Hun motief is geweest dat, nu de salarissen van die onderwijzeressen beduidend beter zijn geworden, dat voor die meisjes dikwijls een reden is geweest öm te trouwen. Vroeger deden ze dat niet, maar nu de sala rissen tot ongeveer 2000.gaan, komt het voor dat ze juist daardoor gaan trouwen. Zij krijgen dan natuurlijk een dubbel goed bestaan. Men mag dat juist vinden, spreker vindt het niet geheel juist, omdat hij meent dat op ons mannen de plicht rust te zorgen voor vrouw en kinderen en dat niet de vrouw de helft mee moet ver dienen. Dat is echter de kwestie niet geweest bij Bur gemeester en Wethouders, maar wel dat, terwijl het in vroeger jaren heel weinig voorkwam, het in latere jaren veel meer gebeurde dat onderwijzeressen in het huwelijk traden, wat natuurlijk geregeld storend op het onder wijs werkt, wanneer gevallen van zwangerschap intre den. Mevrouw Buisman Zegt wel dat het onderwijs er niet onder lijdt, maar dat kan zij toch niet meenen; het kan toch niet goed zijn dat er telkens andere onderwij zeressen voor een klas moeten worden gezet. De heer IJ. de Vries stelt de waarde van dit onderwijs niet zoo hoog, maar men moet die toch ook niet te laag stellen. Als mevrouw Buisman zegt dat het niet hindert, zegt spreker dat het wèl hindert; hij vindt het altijd hinderlijk, wanneer telkens weer een onderwijzeres 6 maanden verlof moet hebben. Dan komt de financieele kwestie er bij; de gemeente moet de kosten van vervanging betalen. Het voorstel van het college is nu dat de rijksregeling in dit opzicht zal worden gevolgd, die financieel voor de onderwijze ressen wat minder gunstig is dan nu, omdat zij dan gedurende dien tijd maar de helft van hun salaris krijgen. Toch doen zich die gevallen van zwangerschap nog al eens voor; verleden jaar waren er twee en dit jaar zijn er weer twee, zoodat er dit jaar voor de gemeente 2 y 6 maanden half salaris is een half jaar vol salaris of on geveer 1000.mee heengaat. Dat is toch niet in het gemeentebelang. Mevrouw Buisman zegt wel dat nooit wordt gevraagd of een onderwijzeres ook een oude zieke vader of moeder heeft te verzorgen, maar die vergelij king gaat absoluut niet op; die verdienen niet alleen niet mee doch moeten nog verzorgd worden, terwijl hier de kwestie is dat man en vrouw beide verdienen. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 October 1924. 273 De heer Muller zegt dat hier van het huwelijk een politieke kansspelberekening wordt gemaakt. Spreker moet eerlijk zeggen dat hij dat niet kan snappen, dat gaat zijn pet te boven. Dat is in elk geval noch bij hem, noch bij Burgemeester en Wethouders het geval. Zij doen hun voorstel enkel op grond van practische bezwa ren. Wij hebben allemaal jonge onderwijzeressen, die zullen kunnen trouwen en dan zwanger kunnen worden; we hebben nu reeds 25 gehuwden en misschien zou het zoover komen dat er 50 gehuwden onder hen waren. Dat zijn dus de motieven en dat het tot schade is voor het onderwijs, anders niet. De heer Muller vraagt of de wethouder dan op 't oogenblik misschien ook de cijfers aan den Raad kan meedeelen, welke uitgaven de gemeente als gevolg van verloven wegens zwangerschap heeft gehad. De heer Tulp (wethouder) antwoordt dat de gemeente dit jaar zal moeten betalen twee maal jaar half sa laris (volgens de nieuwe rijksregeling), terwijl zij in 1922 heeft moeten betalen twee maal l/2 jaar vol salaris. In 1922 dus totaal 1 jaar vol salaris en dit jaar ongeveer 1000.Het juiste bedrag is hier afhankelijk van het aantal dienstjaren en het aantal akten. De algemeene beraadslagingen worden gesloten. Wordt overgegaan tot artikelsgewijze behandeling der verordeningen. Aan de orde is Ontwerp I. Artt. 19 worden onveranderd vastgesteld. Art. 10. De beraadslagingen worden geopend. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi merkt op dat zij hierop een amendement heeft ingediend. Zij vraagt, ter verdediging daarvan, nog even terug te mogen komen op wat de wethouder straks heeft gezegd. Spreekster stelt voor aan het nieuwe artikel 10 toe te voegen als alinea 4: „Op haar verzoek kan zij echter in haar betrekking worden gehandhaafd." Naar aanleiding van de woorden van den heer Van der Schoot, die heeft gezegd dat aan de gehuwde onder wijzeres ontslag moet worden gegeven, omdat zij an ders het brood aan anderen ontneemt, wil spreekster opmerken dat dit bij ambtenaren en ambtenaressen wèl een factor is, maar dat hier in dit opzicht wel meer dan eens gebleken is, dat er geen overvloed van bewaar schoolonderwijzeressen is, zoodat dit argument hier geen factor is. En wat het dubbele inkomen betreft, dit is toch nooit een reden geweest om ontslag te geven; als een man een vrouw trouwt, die veel geld heeft, zoo dat zij samen wel van de rente daarvan kunnen leven, wordt toch ook niet gezegd dat die man zijn betrekking moet verlaten. Spreekster vindt het nu een zeer incon sequente redeneering dat men dat argument ip dit geval wel wil gaan toepassen. Dan is er gezegd dat er telkens weer verzuim plaats heeft. Dat valt echter wel wat mee. Het zal zeer zeker op de gehuwden wel eens voorkomen, maar zoo heel veel mutaties heeft men er toch niet. Bovendien, bij het onderwijzend personeel, in betrekking bij het lager on derwijs, heeft men ook nog al veel mutaties wegens ziekte en, met alle respect voor het bewaarschoolonder wijs, de mutaties bij dit onderwijs zijn toch niet zoo erg als bij het ander, omdat dit onderwijs niet van zóóveel belang is als het lager onderwijs. Wat betreft de kwestie van de gehuwde onderwijzeres, die in de school staat en haar gedachten niet bij het onderwijs heeft, och, spreekster weet het nog zoo pre cies niet of de gedachten van het jonge meisje ook wel niet eens afdwalen en of zij met haar gedachten ook niet vaak is bij andere dingen dan bij haar dierbaar onderwijs. Spreekster weet nog niet wie meer belang stelling toont voor dit onderwijs, de vrouw, die van kin deren houdt en ze zelf heeft of in de toekomst verwacht, of het jonge meisje, wier gedachten wel ergens zweven maar niet bij kleine kinderen. Voor spreekster is dit argument dan ook geen factor. Én wat den toestand in het huwelijk aangaat, blijft zij er bij, dat de gemeente daar niet mee te maken heeft. Spreekster persoonlijk verwacht van iedere vrouw die trouwt, dat zij zich geheel zal wijden aan haar huis houding, maar al geven wij haar ontslag, dan weten wij nog niet of zij haar tijd ook anders doorbrengt, b.v. met buurpraatjes of met heel andere dingen. Dat gaat ons ook niet aan, wij kunnen niet verwachten dat ieder het precies volgens de regelen doet. Het is niet de taak van de overheid te bepalen hoe de vrouw haar tijd moet be steden, maar zij heeft zich alleen af te vragen of de tijd, die de vrouw in de school doorbrengt, goed besteed is. De heer Beekhuis zou mevrouw Buisman in over weging willen geven om, wat zij bij de algemeene be schouwingen mede in het midden heeft gebracht, hier nu onmiddellijk bij te voegen. Anders zal men misschien haar voorstel afwijzen, omdat men niet weet of art. 16, waarin staat dat bij zwangerschap tractement wordt doorbetaald, wordt gewijzigd. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi lijkt dit een uit stekende gedachte. Zij heeft het straks duidelijk genoeg gezegd, maar het is misschien beter hierbij vast te stellen dat, als haar amendement, dat de huwende on derwijzeres gehandhaafd kan worden, wordt aangeno men, daarin dan ligt opgesloten, dat in art. 16 onder ft vervallen de woorden „en eene jaarwedde toegekend". Spreekster vraagt of zij deze aanvulling direct moet in dienen. De Voorzitter zal het er wel even bij zetten. De heer K. de Boer is het met deze samenkoppeling niet eens. Men kan zich ten opzichte van deze zaak op twee standpunten plaatsen. Men kan zeggen, zooals mevrouw Buisman zoo uitnemend heeft betoogd, dat de gehuwde onderwijzeres zelf moet weten, omdat het haar particuliere zaak is, of zij haar werkkracht in dienst van de school wil stellen, ja of neen en dat men daarbij al leen maar heeft te vragen of zij het goed doet. Dat is de eene kwestie. En de andere kwestie is: voor wie komen de gevolgen van eventueele zwangerschap; krijgt de gehuwde onderwijzeres die alleen te dragen, of dient de gemeente zooals in artikel 16 is voorgesteld daarin als zoodanig tegemoet te komen? Dat zijn twee dingen, die noodzakelijk gescheiden moeten blijven en spreker gelooft niet dat het goed ge zien is, door samenkoppeling van die beide zaken te bereiken, dat de tegenstanders van artikel 16 stemmen tegen artikel 10 of omgekeerd. De Voorzitter merkt op dat, als men de zaak zuiver wil stellen, men zelf een voorstel moet indienen omtrent artikel 10 alleen. Mevrouw Buisman stelt voor om aan artikel 10 toe te voegen de 4e alinea, die daarin vroeger ook voorkwam, onder voorwaarde dat in artikel 16 onder ft vervalt „en eene jaarwedde toegekend". Als men het daarover niet eens is, moet iemand een voorstel doen om in artikel 10 de alinea „Op haar verzoek kan zij echter in hare betrekking worden ge handhaafd", wederom op te nemen, zonder eenige voorwaarde. De heer Muller merkt op dat, toen hij over artikel 10

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1924 | | pagina 12