260 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 October 1924. stellen, doch als die dag op Woensdag wordt gesteld, zal men daar niet tegen zijn. Spreker gelooft dat dan even goed op Goeden Vrijdag duizenden naar de stad zullen komen om hun inkoopen te doen. De marktdag op Goeden Vrijdag zelf is oorzaak dat nu en ook vroeger die dag niet als gedenkdag kan door gaan. Waar de ouders nog in hun gezin geëerd worden, waar ook de afgestorvenen nog op hun sterfdag in het gezin worden geëerd en die dagen daar niet zwijgend worden voorbijgegaan, daar is nog veel meer voor de Protestanten in Friesland de sterfdag van den Koning der Koningen, van het Hoofd der Kerk, een gedenkdag. Het is thans voor hen onmogelijk om op dien gedenk- waardigen dag naar de kerk te gaan, omdat "tal van menschen dien dag naar buiten worden geroepen. Spreker meent dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders op materieele gronden niet is te handhaven en op geestelijke gronden ook niet, waarom hij den Raad in ernstige overweging zou willen geven dit prae-advies niet te aanvaarden. Spreker zou echter desnoods met een tusschenvoorstel willen komen, n.l. om den marktdag op Goeden Vrijdag voorloopig alleen in 1925 te laten vervallen. Dan kan eerst worden gezien of een dergelijke drukte op Goeden Vrijdag dan niet even goed zal worden waargenomen en hoe het bezoek aan" de stad is als daarvan uitgeschakeld is de marktdrukte, waardoor het voor velen mogelijk is dien gedenkwaardigen dag te vieren. De heer Weima gelooft dat de heer Jansen ten aanzien van de practische zijde niet goed op de hoogte van den tijd is. Was dat wel het geval, dan zou hij een ander standpunt innemen. Het verzetten van den marktdag op een anderen dag als Vrijdag stuit op heel veel, spreker zal niet zeggen niet te overkomen, maar dan toch bui tengewone bezwaren, niet alleen voor de veemarkt, maar voor de markt in 't algemeen. Men weet dat het voor de veemarkt al heel moeilijk is, omdat die nu eenmaal op den Vrijdag is ingericht en bezocht wordt door men schen, die van markt tot markt loopen en juist den Vrij dag hier als markt hebben besteld, omdat dit het meest en het best met andere markten uitkwam. Spreker gelooft ook dat het verzetten met het oog op de scheepvaart en den export naar buiten op groote bezwaren zou stuiten, zoodat, wat den practischen kant betreft, hij niet begrijpt dat de heer Jansen niet ziet dat het niet goed is. De principieele kant acht spreker veel ernstiger. Hij zal zijn gedachten niet alle naar voren schuiven, maar hij had ten aanzien van deze aangelegenheid toch ver wacht, dat de heer Jansen zich anders zou hebben uit gedrukt, n.l. dat, waar deze het principe in 't spel brengt, voor hem al het andere zou wijken en dat hij zou zeg gen: alles wat materieel is wijkt, want het principe moet boven staan. Het spijt spreker dat hij het met den heer Jansen niet eens is, wat het principe betreft heelemaal niet. Ook voor spreker is de Goede Vrijdag een herdenkingsdag, maar geen Zondag, geen rustdag. Wel een dag van be- teekenis, als herdenkingsdag, maar hij beschouwt dien dag heel anders als de heer Jansen, n.l. als een dag waarbij men desnoods ook in de avonduren kan her denken en naar de kerk gaan. Spreker kan dus met het voorstel van den heer Jansen niet accoord gaan, omdat hem dit practisch onuitvoerbaar lijkt en kan zich met het voorstel van Burgemeester en Wethouders wel ver eenigen. De heer Van der Schoot merkt op dat, voornamelijk wat de heer Weima zegt, hem noopt het woord te vragen. Toen spreker dit prae-advies las, was hij eenigs- zins teleurgesteld, alhoewel hij het wel had verwacht. Wat den Goeden Vrijdag betreft, als gedenkdag zal die, dunkt hem, aan ieder belijder zeer sympathiek zijn. Persoonlijk staat spreker niet aan den kant van den heer Weima, die zegt: dan zoudt U alle bezwaren aan kant moeten zetten en moeten zeggen, weg met de markt. Men kan toch daarom evengoed wel het principe voor staan. Wat al die bezwaren betreft, die men tegen het ver zetten van den marktdag naar voren schuift, wel, wij inenschen denken dat altijd, dat zooiets niet kan, maar als het eens zoover kwam, dat de marktdag op Goeden Vrijdag werd versteld op Woensdag of Donderdag het doet er niet toe dan zou het vervoer en alles zich daar wel bij aanpassen. Het zou wel eens moeilijk zijn, maar men paste zich er toch wel bij aan. Spreker zou nu graag dit zien, dat de Raad er in zou kunnen meegaan om werkelijk als proef hoort spreker hier zeggen den marktdag op Goeden Vrijdag niet te doen plaats hebben. Hij laat dan aan een nadere be spreking over welke dag daarvoor dan wel in aanmer king zou komen. Zou er dan niet zoo'n dag te vinden zijn, dan zou spreker zeggen: laat dan eenmaal in het jaar de markt op Vrijdag maar eens niet plaats hebben, opdat ieder Christen niet wordt belemmerd in het ver vullen van zijn godsdienstige plichten. Spreker kan dus niet meegaan met het prae-advies van Burgemeester en Wethouders. De heer Oosterhoff wil even meedeelen dat hij ten opzichte van deze zaak nog op hetzelfde standpunt staat als in 1917. Persoonlijk zou hij het op bijzonder grooten prijs stellen, als de Goede Vrijdag kón worden be schouwd als een erkend Christelijke feestdag, doch hij is met Burgemeester en Wethouders van meening dat deze dag niet van hooger hand moet worden gedecre teerd als rustdag, maar dat dit moet opkomen uit den boezem der bevolking zelf. Dit is nog bij lange na niet het geval; wel voor een groote categorie, dit geeft spr. toe, maar 't is lang niet algemeen. In 1917 is ook sterk op den voorgrond getreden dat het niet goed is, zoolang door de bevolking zelf de wensch niet wordt uitge sproken, dat zooiets van boven af wordt gedecreteerd, maar dat zulks absoluut niet opgaat als de menschen er niet eerst zelf een rustdag van maken. Eerst als dat vrij algemeen het geval is, kan het gemeentebestuur zeggen: die dag moet rustdag zijn en kan het hen, die er zich dan nog niet aan houden, tot de orde roepen. Maar zoolang het niet de algemeene wensch is en de menschen er niet voor over hebben kleine materieele en financieele voordeelen er voor op te offeren, bestaat er voor het gemeentebestuur geen aanleiding om zooiets te decreteeren. De Voorzitter wil namens Burgemeester en Wethou ders een kleine verdediging geven van het prae-advies. De heer Van der Schoot is teleurgesteld; dat gebeurt meer met een prae-advies, als het niet de richting van jezelf uitgaat. Burgemeester en Wethouders staan op dit standpunt, dat de Goede Vrijdag geen algemeen erkende kerkelijke feestdag is en dat dus een niet zeer groote groep van ingezetenen verlangt om zooals de heer Oosterhoff het uitdrukt de andere ingezetenen tot de orde te roepen, die dan maar zullen moeten volgen. Uit hetgeen door den heer Jansen is gezegd blijkt ook al dat de Goede Vrijdag niet als een algemeen erkend kerkelijke feestdag wordt beschouwd, ook niet door de menschen, die 's middags of 's avonds in hun dorp naar de kerk gaan, maar toch op dien dag in de stad komen. Burgemeester en Wethouders maken er geen marktdag van, maar dat doen de menschen, die hier komen, zélf. Als zij niet in Leeuwarden kwamen en in hun dorp bleven, zouden Burgemeester en Wethouders zeggen: er is een groote groep die er niets van moet hebben. Het tegendeel is echter waar; er komen juist dien dag een massa menschen naar de stad en het merkwaardige van de zaak is dus, dat het hier ten slotte gaat om een kleine groep van menschen. In aansluiting met wat de heer Oosterhoff zegt. wil Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 October 1924. 261 spreker er op wijzen dat er hier nog andere groepen in de stad zijn, b.v. de Joden, die een bepaalden feestdag hebben en dan hun zaken sluiten uit godsdienstige over wegingen. Deze gaan bij die menschen voor, hoewel spreker vermoedt dat zij dan ook liever verkochten. Om dat het een feestdag voor hen is, doen zij evenwel hun zaken dicht. Pas als de menschen hun godsdienstige overwegingen zoo hoog stellen boven hun financieele en materieele motieven, dat zij zeggen: wij laten dien dag gaan en wij doen de zaak eenvoudig dicht, dan spr. is dit met den heer Oosterhoff eens dan sterft deze marktdag vanzelf uit. Burgemeester en Wethouders kun nen zich echter niet op het standpunt stellen om, ter wille van een betrekkelijk kleine groep van menschen, die zich niet zoo hoog stellen dat zij hun materieele overwegingen laten wijken voor hun godsdienstige over wegingen want dat is de practijk - deze zaak te ver anderen. Als de menschen zelf voorgaan en het vrij algemeen wordt, zullen Burgemeester en Wethouders wel moeten volgen. Dat is het principe, dat bij Burge meester en Wethouders heeft voorgezeten. Wat zij voor stellen, omdat zij de menschen graag wat willen laten verdienen of om hier een drukken dag te houden, is niet de materieele kant, maar zij zeggen: omdat het druk is, is dit een bewijs dat bij een zeer groote groep van menschen nog de materieele belangen boven de godsdienstige overwegingen gaan. Van 't overige is Burgemeester en Wethouders weinig gebleken. De heer Jansen merkt op dat de heer Weima is be gonnen met zijn groote teleurstelling uit te spreken over sprekers woorden. Spreker zal hem op dien voet niet volgen en niet doen, zooals de heer Weima tegenover hem heeft gedaan, maar enkele andere dingen recht zetten. De heer Weima zegt: wanneer het principe spreekt, wijkt al het andere. Dat mag van vele dingen gezegd kunnen worden, van den Goeden Vrijdag toch niet. Het is niet zuiver, zooals wij die wel hebben, een feestdag, maar het is, zooals enkele jaren geleden in den Raad is gezegd, meer een gedenkwaardige dag, waarop tal van mens"chen liever naar de kerk gaan dan naar de vee markt en dan dat zij de marktdrukte moeten bijwonen, omdat de markt er is. De Voorzitter zegt wel dat het precies omgekeerd is, dat de menschen juist komen naar de markt, maar als de markt er niet was, dan zou er toch zoo'n drukte niet zijn, althans niet in die mate, hoewel de buitenwonende menschen wel hier zouden komen. De markt blijft echter, zoolang die blijft gehand haafd, een attractie en het gevolg is mede dat de geëm ployeerden bij de neringdoenden zich dien dag niet aan hun godsdienstige gevoelens kunnen overgeven. De heer Weima zegt dat men niet den geheelen dag aan de herdenking behoeft te besteden spreker wil daarvoor dan een ander woord gebruiken: men kan dus overdag den Mammon dienen en zich voor het overige deel van den dag verlustigen in andere dingen. Spreker meent dat het niet gewenscht is op die manier een prin cipieel debat te voeren, daar gaat het niet om. De voorbeelden zijn er in Arnhem en Zwolle, waar men de marktdag wèl verplaatst heeft. Als dat hier ook eens voor één jaar werd geprobeerd, gelooft spreker, dat men daarmee een veel mooier en principieeler effect kreeg. Dit is niet iets om den middenstand een knauw te geven. Men moet ook niet naar voren schuiven dat het maar een kleine groep is, die dit vraagt; spreker meent dat het de grootste richting hier is: het Mode- ramen van de Hervormde Kerk, waarbij zich ook de Evangelische Kerk van den heer Weima aansluit, ver tegenwoordigt in Leeuwarden niet het kleinste maar verreweg het grootste deel van de bevolking, al zijn die menschen het niet allemaal met elkaar eens. Waar dit een zuiver principieele kwestie geldt, heeft spreker, niet als gevolg van de teleurstelling door den heer Weima geuit, maar op den voet van het prae-advies van Burgemeester en Wethouders zelf mede den tnate- rialistischen kant besproken. Spreker heeft waardeering voor den 1-Meidag van de sociaal-democraten en voor de gedenkdagen, die ande ren wenschen te hebben en hij meent daarom, wanneer een groote groep van menschen zich in hun geestelijke gevoelens te kort gedaan achten, wanneer de marktdag op Goeden Vrijdag blijft gehandhaafd, dat hij mag vragen men mag daarom lachen zooveel men wil, maar bij spreker staat voor alles het principieele, het geestelijke bovenaan dat men uit piëteit die groote groep van menschen tegemoet moet komen. De Voorzitter: Doet U het voorstel, om in 1925 de markt op Goeden Vrijdag te laten vervallen? De heer Jansen: Ja. Spreker dient het volgende voorstel in „Ondergeteekende stelt voor bij wijze van proef voor één jaar de markt op Goeden Vrijdag in 1925 te doen houden op den daaraan voorafgaanden Woensdag." Dit voorstel wordt ondersteund door den heer Van der Schoot. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel-Jansen wordt met 19 tegen 6 stemmen verworpen. Vóór stemmen: de heeren Visser, Hofstra, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de heeren Scheltema, Van der Schoot en Jansen. Tegen stemmen de heeren M. Molenaar, Dijkstra, Tulp, O. F. de Vries, Botke, K. de Boer, Oosterhoff, H. de Boer, Lautenbach, Weima, Hooiring, Van der Veen, IJ. de Vries, Westra, Beekhuis, Koopmans, B. Molenaar, Tiemersma en Muller. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 9 (Agenda no. 10). Prae-advies van Burgemeester en Wethouders op de adressen van de Kamer van Koophandel en Fabrieken e. a. betreffende herziening van het besluit tot het heffen van markt- en staangeld bijlage no. 24). De beraadslagingen worden geopend. De heer Visser zou graag een vraag willen stellen naar aanleiding van enkele cijfers, genoemd in bijl. 24. Daar staat o. a. dit: ,,De uitgaven voor het gewoon onderhoud van straten, pleinen, kaden, enz. hebben bedragen over: 1919. 46.032.—- 1920. 56.247.— 1921. 67.554.45 1922. 54.900.20 1923. 48.257.59 272.991.24, of gemiddeld 54.598.25 per jaar. Bij een opbrengst van 4.652.-per jaar levert het markt en staangeld zeker voor de gemeente zelfs geen „matige winst" op, die de wet toelaat. Een verhooging is dus alleszins gewettigd, al willen wij niet zoover gaan als de adressantenenz." Het verband tusschen die cijfers is spreker niet dui delijk. Verder zou spreker de vraag willen stellen, die het college wel zal willen beantwoorden: moet ik dit con- cludeeren, dat de kosten, die gepaard gaan met het onderhoud van straten, pleinen, enz. in de geheele stad, de basis of grondslag vormen, waarop men komt tot de berekening van het staangeld? Spreker is het eens met wat de Voorzitter de vorige vergadering heeft gezegd:

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1924 | | pagina 6