264 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 October 1924. reeren met de hier gevestigde winkeliers, daar het door hen te betalen staangeld in geenen deele op weegt tegen de lasten, welke de laatsten moeten op brengen." Onder die lasten het blijkt uit het adres van de Kamer van Koophandel en ook uit het gesprokene op die ver gadering moet worden verstaan de belasting, die door de winkeliers wordt opgebracht. Hier worden twee dingen met elkaar in verband ge bracht, die niets met elkaar te maken hebben. Want de belasting, die de winkeliers opbrengen, wordt door ieder ingezetene opgebracht en heeft met het bedrijf niets te maken. Het is geen bedrijfsuitgaaf, het is slechts het aandeel, dat zij dragen in de kosten van algemeen be heer van de gemeente, in welke lasten ook de markt kooplieden die volgens zeggen van den Voorzitter ongeveer voor de helft Leeuwarders zijn naar mate van hun inkomen bijdragen. De marktkooplieden betalen een staangeld. Dit houdt rechtstreeks verband met de uitoefening van hun bedrijf. Maar de winkeliers vooral zij, die op een goeden stand zijn gezeten genieten van het organisme van de groote stad, dat door den groei der jaren heen tot stand is gebracht, zij genieten van dien stand, zonder daarvoor iets te betalen, zij genieten de voordeelen van wat aan het stadsorganime is ten koste gelegd. Wan neer wij in dit opzicht de dingen met elkaar in verband brengen, wil spreker er op wijzen dat de marktkoop lieden nog wat betalen, maar dat de winkeliers voor hun stand niets betalen, althans aan de stad niets betalen. Spreker gelooft wel dat sommige groepen onder de winkeliers wel eens in het nauw komen hij bedoelt hiermee niet „het Nauw" tusschen Voorstreek en Wir- dumerdijk, maar dat zij eenigermate anders in 't nauw komen. Spreker heeft getracht eenige gegevens te ver zamelen in de stad, maar dat is hem niet gelukt, omdat Leeuwarden niet beschikt over een statistiek van de bedrijven enz. Het wil spreker echter voorkomen dat de eene oorzaak, dat er in dien kring wordt geklaagd, is te vinden in het feit dat het aantal winkels, dat verrijst, buiten verhouding staat tot den bevolkingsaanwas. Dat is de eene zijde, die den winkeliers vaak het leven moei lijk maakt. Maar de andere zijde is niet dat zij worden beconcurreerd door de marktkooplieden, maar door de groote maatschappijen, waar zij in de meeste gevallen niet tegen op kunnen. Wij mogen dus aannemen dat er voor de winkeliers enz. redenen bestonden om op deze wijze adhaesie te betuigen aan het adres van de Kamer van Koophandel, maar wij moeten constateeren dat zij de fouten, die aan hun bedrijf kleven, in een verkeerde richting hebben ge zocht. De kleine marktkooplieden hebben niet zoo'n groote omzet. Een gedeelte van hen woont in de ge meente, en spreker wil er op wijzen dat de marktkoop lieden van buiten gebruik maken van de gelegenheid die de markt hun biedt, omdat een massa menschen van buiten naar de stad trekken, waardoor de omzet van die kooplieden wordt verkleind, en dat zij, door ook naar de stad en de markt te trekken, een gedeelte van dien omzet trachten terug te winnen. In bijlage 24 de heeren Westra en Visser hebben er al op gewezen wordt verband gelegd tusschen de kosten van straten, pleinen enz. en de opbrengst van markt- en staangeld. De heer Visser heeft daarbij een nog ernstiger vergissing gemaakt, door ook de opbrengst van de veemarkt er in op te nemen. Men moet die er buiten laten. Er is echter een fout in bijlage 24; daarin hadden ook de kadegelden ten bedrage van 480Ü. moeten worden opgenomen, want wanneer men de kos ten van kaden, pleinen enz. in rekening brengt, moeten ook de andere baten worden genoemd. Maar al was dat gebeurd, dan nog meent spreker dat ten onrechte die baten in verband met de kosten tot een gemiddeld be drag van 54.000.per jaar zijn genoemd. Het is niet de markt, waardoor die kosten worden veroorzaakt, maar het is het algemeen verkeer in de stad, waardoor die kosten van 54.000.— worden veroorzaakt. Het eene staat met het andere in geen verband. Men kan de zaak ook zoo stellen. Als wij door de eene of andere methode van verpachting of door een methode van ver hooging van het staangeld konden bereiken, dat geen marktkoopman de markt meer bezocht, dan zou ons dat dus op een verlies van de inkomsten van 4600.ko men te staan, maar spreker gelooft dat de kosten van inrichting en onderhoud daardoor niets zouden worden verminderd. Als men de markt liet liggen, zouden de kosten evengoed 54.000.zijn. Beide zaken houden dus geen verband met elkaar. Spreker veronderstelt dat men hier poogt of heeft gepoogd om, in verband met een artikel uit de Gemeentewet, aan te toonen, dat deze verhooging we! gerechtvaardigd is, maar dat mag voor den Raad geen motief zijn om die te aanvaarden. Tusschen haakjes wil spreker vragen of deze tariefs- verhooging volgens de begrootte bedragen ook groote voordeelen opbrengt. Als we de bedragen overzien, komen we tot de conclusie, dat deze markt bijna netto 4600.opbrengt en als wij daarnaast plaatsen wat op de veemarkt gebeurt waaromtrent wij de vorige vergadering in bijlage 25 ook groepen van cijfers heb ben gekregen dan blijkt daaruit, dat de inkomsten van de veemarkt bedragen 42.000.en de uitgaven 61.000.zoodat de gemeente daarop per jaar 20.000.toelegt. Spreker wil nu niet in een beschou wing treden of dat te veel is of te weinig; er is van Burgemeester en Wethouders niet een voorstel gekomen om die marktgelden te verhoogen en het is misschien wijs dat dit niet wordt gedaan. Het staat evenwel toch vast dat de veemarkt op die wijze de gemeentekas jaar lijks 20.000.kost, terwijl de andere markt een bate oplevert aan de gemeentekas. Spreker zou dan thans kunnen eindigen, maar hij ge looft goed te doen nog een punt ter sprake te brengen, dat in nauw verband hiermee staat. Burgemeester en Wethouders vragen in deze bijlage opnieuw machtiging om tot verpachting van de markt op Vrijdag te mogen overgaan. Hij weet niet of de gegevens juist zijn, maar hij heeft een berekening onder de oogen gehad, waar mee men trachtte duidelijk te maken dat de inkomsten uit de weekmarkt ongeveer 10.000.— a 12.000. bedragen, waarvan dan de kosten van inning zouden moeten worden afgetrokken. De kosten van inning vor men op het oogenblik het loon van den pachter dat, als bedoelde opgave juist is, buitengewoon hoog is. Spreker gelooft dat het voor de gemeentekas beter zou zijn, wan neer deze marktinkomsten niet werden gegaard door een pachter, maar daarvoor een gemeente-ambtenaar werd aangewezen, die door de gemeente werd betaald. Misschien was het, met het oog op andere dingen, goed dat hij ook als onbezoldigd rijksveldwachter werd aan gesteld, maar als dat gebeurde gelooft spreker dat de gemeente meerdere inkomsten had. Spreker is hiermee aan het einde. Hij zou dit nog willen zeggen. Hij is het blijkt uit hetgeen hij heeft gezegd een tegenstander van verhooging van de marktgelden. Het effect, dat men daarmee wenscht te bereiken, zal er waarschijnlijk niet mee bereikt worden. Het gevolg dat men bereikt, zal zijn, dat de marktkoop lieden, die naar sprekers meening niet over een buiten gewoon groot inkomen beschikken, hun inkomen nog kleiner en beduidend kleiner zien worden en dat daar door deze menschen op erge wijze in hun brood zullen worden geraakt. Spr. wil op een of andere wijze geen keuze doen tusschen beide inethode's van distributie; hij wil het niet zoeken bij de marktkooplieden, noch bij de winkeliers, maar staat op het standpunt dat de menschen zich ten slotte moeten gaan organiseeren om hun belangen te behartigen, zooals dat in de coöpera tieve vereeniging gebeurt. Maar dat is hier nu niet aan de orde. De heer Oosterhoff kan, na het gesprokene door den Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 October 1924. 265 heer K. de Boer, waarmee hij zich grootendeels kan vereenigen, wel voor het grootste deel van het woord afzien. Spreker zou echter tot deze conclusie willen ko men en dat willen voorstellen: dat dit prae-advies terug gaat naar Burgemeester en Wethouders met verzoek aan hen een onderzoek in te stellen naar de markt- en staan gelden in andere plaatsen. We hebben hier wel een lijst gekregen met verschillende heffingen, maar er is straks al te kennen gegeven dat de hoogste daar misschien niet bij zullen zijn. Welnu, dan zijn Burgemeester en Wet houders in de gelegenheid om aan te toonen dat Leeu warden niet tot de laagste of tot de hoogste behoort en dan zal men daardoor kunnen komen tot een billijke re geling. In de tweede plaats zou spreker Burgemeester en Wethouders willen verzoeken na te gaan voor zoover mogelijk wat hier de opbrengst is van het markt- en staangeld, omdat ook hij vermoedt wat door den heer De Boer ook is uitgesproken, dat dit bedrag aanmerke lijk veel hooger is dan wat er van in de gemeentekas terecht komt. De heer Weima zal niet lang het woord voeren, maar ziet zich, waar hij zoo is aangevallen, toch genoodzaakt zich even te verdedigen. Volgens het betoog van den heer Visser zou spreker de vorige vergadering zoo ge weldig het marktwezen hebben bestreden. Dat ging echter niet tegen het marktwezen maar tegen het voor stel van Burgemeester en Wethouders. Spreker heeft er nadrukkelijk op gewezen dat het hem voorkwam dat Burgemeester en Wethouders hier een sprong in het duister deden; het is hem te doen geweest om een pu blieke verpachting van de staanplaatsen te krijgen. Dat lijkt hem de meest eerlijke oplossing; dan kan men aan de menschen, die het meeste bieden, zien, wat zij er voor over hebben. Spreker heeft toen de gelegenheid ook te baat geno men door te wijzen op de uitwassen; hij heeft hier nog voor zich liggen het verslag, waarin dat staat. Spreker heeft ook de ervaring opgedaan dat de marktkooplieden het er mee eens zijn, dat er uitwassen zijn, die zij moeten weren en moeten trachten weg te krijgen. Hij heeft geen namen genoemd, omdat het ook wenschelijk was dat niet te doen, maar dat de marktkooplieden het er zelf mee eens zijn blijkt, uit wat spreker dezer dagen hoorde, n.l. dat uit hun vereeniging een lid is uitgegooid, omdat hij zich te buiten ging aan vloeken en het spreken van onzedelijke taal. Spreker meent dat men de marktkoop lieden een pleizier zou doen met dergelijke uitwassen te weren en hij zou het dan ook op prijs stellen wanneer Burgemeester en Wethouders, op welke manier dan ook, 't zij door een bepaling in de politieverordening of op een andere wijze dergelijke menschen wilden weren. Er wordt gezegd dat spreker heeft getracht eenerzijds het marktgeld te verhoogen. De heer De Boer heeft dit ook gezegd en heeft dat in verband gebracht met het spreken van onzedelijke taal en vloeken. Nu wil spreker wel eens weten wat dat met elkaar te maken heeft: aan den eenen kant de verordening en aan den anderen kant het vloeken. De heer Visser heeft zich ook in dien geest uitgedrukt en heeft zelfs den euvelen moed gehad te zeggen dat hij in een vergadering van sprekers partij- genooten is geweest, waar buitengewoon slechte taal werd gesproken. Spreker is zoo vrij dat absoluut niet te gelooven en als het waar is, dan moet de heer Visser het bewijzen. Spreker zal echter bewijzen dat er op de markt te Leeuwarden ongure elementen komen, die daar niet thuis hooren. Burgemeester en Wethouders mogen dat niet bestendigen. Men moet niet denken dat het er spreker om te doen is de menschen weg te krijgen. Daar denkt hij niet over. Het gaat er om een marktgeldheffing te krijgen, die on geveer daar op neer komt, dat de menschen betalen wat een plaats op de markt waard is. Burgemeester en Wet houders kunnen dat niet schatten en de raadsleden ook niet. De oplossing is een publieke verpachting; dan we ten wij wat de menschen geven en wat hun een plaats waard is. Dit heeft spreker even willen recht zetten. Hij hand haaft wat hij den vorigen keer heeft gezegd en blijft er bij dat hij een publieke verpachting de beste oplossing vindt. Misschien dat hij bij de begrooting de gelegenheid zal krijgen om op de tweede zaak terug te komen om te trachten in de verordening een clausule te krijgen die dat euvel bestrijdt. De heer Dijkstra merkt op dat het vanzelf spreekt dat hij, na het gesprokene door verschillende heeren, die hij werkelijk met sympathie heeft aangehoord ook den heer Westra en den heer De Boer omdat hij het met hen eens is, niet veel meer behoeft te zeggen. Toch wil hij nog een enkele opmerking maken. In de eerste plaats dan dit, dat hij in het algemeen het optreden van de Kamer van Koophandel niet zoo sympathiek vindt. Hem dunkt dat de Kamer van Koop handel als een groot orgaan toch wel wat meer te doen heeft dan het den marktkooplieden moeilijk te maken. Het spreekt vanzelf dat, waar de heer Weima den vorigen keer er is zeer juist door den heer Visser op teruggekomen de zaak zoo stelde, dat een enkele ver bazend gehaaide kerel eens 100.in een uur verdient, dit niets zegt. Spreker wou dat hij het ook kon, dan deed hij het ook. Ten opzichte van het inkomen van het groote aantal marktkooplieden te Leeuwarden zegt dit echter niets. Verleden Vrijdag waren er 200 marktkoop lieden, waarvan er 77 uit Leeuwarden op het terrein waren en spreker is zoo vrij te veronderstellen dat deze nu direct geen toekomstige renteniers zijn. Spreker meent dat het niet op den weg van den Raad ligt de financieele lasten van die menschen te verhoogen. Hij ondersteunt echter datgene, wat door mevrouw Buisman is aangeroerd en door den heer K. de Boer is aangedikt, die daaromtrent misschien wel een speciaal voorstel in portefeuille heeft spreker heeft even achter de schermen gekeken omdat hij het wel van belang vindt dat datgene, wat door de marktkooplieden wordt opgebracht, ook zooveel mogelijk in de gemeentekas terecht komt. Dat is wel mogelijk. Op grond van cijfers, die spreker de moeite heeft gedaan te krijgen, conclu deert hij echter dat het bedrag, dat door de menschen wordt betaald, op geen stukken na in de gemeentekas komt. Het stelsel van openbare verpachting van de in ning der gelden lacht hem niet toe; men wordt daar niet zoo maar rijk van, maar het is voor de pachters een ge vaarlijk werk, omdat er veel risico aan verbonden is en men dus uit den aard der zaak aan den voorzichtigen kant blijft. Spreker meent dat het in het belang der ge meente zal zijn, wanneer er een ambtenaar wordt aan gesteld, die belast is met de regeling van de markt en ook de gelden int. De Raad heeft dan ook eenig verhaal en krijgt in de toekomst betrouwbare gegevens omtrent deze aangelegenheid. Spreker is in het algemeen er een voorstander van om het marktwezen te bevorderen, zooveel als het kan. In dit verband wil hij vragen of het college niet met hem van oordeel is dat ook haast de Zaterdagavondmarkt te Leeuwarden moet worden geregeld De Voorzitter verzoekt de aanwezigen op de publieke tribune zich van betuigingen van bijval of van afkeuring te onthouden. De heer Dijkstra: We hebben tegenwoordig des Zaterdagsavonds op de pijp tegenover de Koningsstraat heel waF kooplieden, die daar niet eens hun waar kunnen uitstallen; voor het publiek is het lastig en de kooplieden hebben geen gelegenheid om op een behoorlijke wijze te verkoopen. Nu meent spreker dat, waar Leeuwarden beschikt over een plein als het Wilhelminaplein, dat hiervoor zoo uitnemend geschikt is en waar in Rotter-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1924 | | pagina 8