282 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 October 1924.
Hoewel de afdeeling door den uitgebroken brand
misschien wel eenige schade zal hebben geleden, meenen
wij toch te mogen betwijfelen dat juist daardoor de uit
voering een groot tekort heeft opgeleverd.
De leden der afdeeling, al hebben zij niet de uitvoering
bezocht, hebben toch hunne contributie moeten betalen.
Voorts moet niet uit het oog worden verloren, dat de
meeste toegangsbewijzen reeds van te voren worden ge
kocht, althans niet bij den aanvang der uitvoering; in
den regel beteekent de opbrengst van aan de zaal ver
kochte kaarten niet veel, vergeleken bij de geheele op
brengst. Trouwens, voor de uitvoering van 25 en 26
Februari van dit jaar werden bij ongeveer gelijke prijzen
belangrijk meer toegangsbewijzen verkocht dan voor de
overeenkomstige uitvoeringen op 21 en 22 Maart 1923.
Eenige belangrijke schade heeft derhalve de bewuste
brand aan de afdeeling niet veroorzaakt.
Op grond van het vorenstaande hebben wij de eer U
voor te stellen op het adres afwijzend te beschikken.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
9 Agenda no. 10). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot vaststelling van verordeningen tot heffing
en invordering van schoolgeld voor den gemeentelijken
cursus voor meisjes aan de Industrie- en Huishoud
school (bijlage 29).
Aan de orde is de concept-verordening sub A.
Wordt overgegaan tot artikelsgewijze behandeling.
Art. 1.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer H. de Boer: Het is ons opgevallen dat hier
een andere heffing wordt voorgesteld dan die wordt
voorgesteld in de verordening op de schoolgeldheffing
betreffende de avondhandelsschool. Ik zou daaromtrent
graag een vraag aan Burgemeester en Wethouders
willen stellen.
Het is een feit dat in de vergadering van 15 Juli hier
in beginsel is besloten dat respectievelijk als schoolgeld
zou worden gevraagd 10.en 5.en dat de kin
deren van onvermogenden gratis zouden worden toe
gelaten. Nu staan wij evenwel op het standpunt dat de
schoolgeldregeling zooals die voor de avondhandels
school wordt voorgesteld, meer in overeenstemming is
met de bedoeling, die bij ons voorzit. Indien evenwel
het college van Burgemeester en Wethouders staat op
het betrekkelijk formeele standpunt dat in de vergadering
van 15 Juli eenmaal een besluit is gevallen, in afwachting
van een nader ontwerp en dat dus aan dat beginsel
moet worden vastgehouden, moeten wij thans volstaan
met dat beginsel te accepteeren en in het vooruitzicht
te stellen een wijziging der verordening in den loop van
het volgend jaar, opdat wij althans onze bedoeling kun
nen trachten te verwezenlijken. Wij hopen evenwel dat
Burgemeester en Wethouders in stemming zullen willen
brengen een voorstel van ons om dit artikel I te ver
vangen door de artikels 1, 2 en 3 van de voorgestelde
verordening tot heffing van schoolgeld voor het onder
wijs aan de lagere avondhandelsschool. Ik loop daar
mee wel even vooruit op het punt, dat aanstonds aan
de orde is, maar wij gelooven dat het in het belang van
de goede orde is, dat hier een zelfde regeling wordt
toegepast als daarbij is voorgesteld. Ik zal nu het ant
woord van Burgemeester en Wethouders afwachten en
zal daarvan laten afhangen of ik mijn voorstel nu zal
indienen of dat ik zal wachten tot een volgende gele
genheid.
De heer Westra: Het is mij, evenals den heer De Boer,
opgevallen, dat bij de verordening tot heffing van een
schoolgeld voor het vervolgonderwijs voor meisjes een
andere regeling is gevolgd dan in het voorstel tot vast
stelling van een verordening, regelende het schoolgeld
voor de lagere avondhandelsschool. Ik zou ook eenige
meerdere gelijkheid in dit opzicht wenschen, maar in
tegenstelling met den heer De Boer juist langs een an
deren weg, omdat de tabel, welke tot grondslag dient
aan wat in de verordening voor de lagere avondhan
delsschool is voorgesteld, niet mijn bewondering kan
hebben.
Ik wil hier niet zoozeer spreken over het al of niet
juist zijn van de eenheidsschool, maar ik zou wel willen
zeggen dat, waar wij hier de eenheidsschool hebben
aanvaard, men, als men daarvan de uiterste consequen
ties zou aanvaarden, eigenlijk zou moeten komen tot
kosteloos onderwijs voor iedereen. Ik kan mij niet voor
stellen op welken rechtsgrond het steunen kan om een
progressief schoolgeld te vorderen, om van hen, die
meerdere inkomsten hebben, voor de diensten die de
maatschappij of de gemeente hun aanbiedt meer geld
te vragen dan van anderen, die minder inkomen hebben.
Ik zou mij kunnen voorstellen dat er voor een degres
sieve heffing zeer zeker eenigszins een rechtsgrond zou
zijn aan te geven. Ik vind die ook aangegeven in bijlage
29, waar Burgemeester en Wethouders een prijs fixeeren
als schoolgeld voor den cursus en voor minvermogenden
reductie willen toestaan, terwijl het onderwijs voor on
vermogenden kosteloos zal zijn. Dat zou ik zeker een
rechtsgrond kunnen vinden.
Ik wil op dit oogenblik niet te ver gaan met een be
spreking ten opzichte van hetgeen wordt voorgesteld
in het ontwerp dat pas als volgend punt van de agenda
aan de orde komt, maar ik moet mij toch alvast op grond
van principieele bezwaren er tegen verklaren om dat
ook toe te passen op deze verordening voor den meis-
jercursus.
De heer Tulp (wethouder): De heer De Boer begint
met te vragen of Burgemeester en Wethouders ook ge
negen zijn zijn voorstel over te nemen om de heffing
van schoolgeld aan den meisjescursus gelijk te stellen
met die aan de lagere avondhandelsschool. Hij zegt er
echter terecht dat bij de voorgestelde cijfers in de ver
gadering van 15 Juli juist zijn aangenomen. Op die
cijfers hebben Burgemeester en Wethouders doorge
werkt en er komt bij dat zij overtuigd zijn dat die cijfers
niet te hoog zijn. Voortbouwende op het besluit van de
vergadering in Juli hebben Burgemeester en Wethouders
gemeend, zich aan die cijfers te moeten houden.
De heer'De Boer moet niet vergeten hij stelt de
schoolgeldheffing gelijk, maar het onderwijs is niet ge
lijk. Het onderwijs aan de lagere handelsschool is van
een hooger gehalte dan het andere en er komt nog bij
dat het vervolgonderwijs slechts een halfjaarlijksche
cursus is, terwijl de lagere avondhandelsschool een
cursus is van 9 maanden.
Als men nu de cijfers naziet blijkt, dat iemand, die
hier 10.moet betalen, valt in de klas van een in
komen van 2400.tot 2800.als hij maar 1 kind
heeft. Maar heeft hij er 2, dan wordt het bedrag maar
6.60 en heeft hij 3 kinderen, dan wordt het 4.20.
IJ zult dan toch moeten toestemmen dat voor iemand,
die zoo'n inkomen heeft, een schoolgeld van 10 -
voor zoo'n cursus niet te hoog is. Zoodoende zijn Bur
gemeester en Wethouders er toe gekomen op het school
geld, dat in Juli is aangenomen, door te werken en zij
wenschen thans dat standpunt te handhaven.
De heer H. de Boer is het in dezen in geen enkel op
zicht eens met den wethouder van Onderwijs. Als deze
beweert dat het een hooger soort van onderwijs is, dat
wordt gegeven aan de avondhandelsschool al is het
maar een lagere dan moet de conclusie toch zijn dat
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 October 1924. 283
hiervoor ook een hooger schoolgeld moet worden ge
heven dan voor het vervolgonderwijs voor meisjes. En
hier is het andersom. Als de zaak consequent wordt
doorgedacht, zou een zelfde leerling, die onder dezelfde
omstandigheden zou gaan naar het vervolgonderwijs
aan de Industrieschool of naar de lagere avondhandels-
school, meer betalen aan de Industrieschool dan aan
de avondhandelsschool. Dat is dus in strijd met hetgeen
de wethouder van Onderwijs is het midden brengt.
Sprekers gedachtengang is juist zoo geweest: Wan
neer voor de betrekkelijk hoogere soort van onderwijs,
die aan de avondhandelsschool wordt gegeven, een
regeling is ontworpen, waarin de progressie zal worden
toegepast, dan vinden wij dat die progressie ook min
stens van toepassing mag zijn op de regeling aan de
Industrieschool.
Sprekers bezwaar is alleen een formeel bezwaar. Hij
zou zich kunnen indenken dat Burgemeester en Wet
houders zeggen: dat is toen aangenomen in beginsel.
Ieder heeft toen wel gedacht: we kunnen er later op
terugkomen, maar een feit is het, het is aangenomen en
dat men kan zeggen: het blijft aangenomen. Doet men
dat echter en zou dan later sprekers idee worden aan
genomen, dan zou men dan de verordening moeten wij
zigen. Spreker zou daarom graag willen dat Burge
meester en Wethouders althans konden besluiten zijn
voorstel ten minste hier in stemming te brengen.
Ten opzichte van de opmerking, die de heer Westra
inzake het kosteloos onderwijs heeft gemaakt, dit. Zeker
aldus spreker als dat eenmaal zou kunnen worden
doorgevoerd, zouden ook wij van harte daarmee instem
men; wij staan op het standpunt, dat eigenlijk alle on
derwijs kosteloos moet zijn. Maar zoo is de practijk op
het oogenblik niet; de practijk is, dat er wèl voor wordt
betaald en ook door den heer Westra is dat in de ver
gadering van 15 Juli mee aangenomen en mee vastge
steld op dien basis.
Spreker kan zich geen redeneering indenken dat de
progressie niet volkomen democratisch en niet volkomen
in het belang zou zijn van degenen, die meenen hun
kinderen tot het onderwijs te moeten toelaten. Immers
de progressie houdt rekening met de draagkracht en,
zoolang het onderwijs nog niet kosteloos is, acht spr.
geen andere regeling denkbaar, tenzij men met de draag
kracht geen rekening wenscht te houden. Het doet spr.
genoegen dat Burgemeester en Wethouders daarmee
wel rekening hebben gehouden bij de verordening op
de avondhandelsschool en hij zou die regeling ook
willen toepassen op het vervolgonderwijs voor meisjes
aan de Industrieschool. Op die gronden zou hij graag
dat voorste! in deze vergadering in bespreking willen
doen brengen en aan een stemming willen doen onder
werpen.
De heer K. de Boer zou ook graag een opmerking
willen maken naar aanleiding van wat de heer Westra
in het midden heeft gebracht. De heer Westra heeft de
evenredige schoolgeldheffing bestreden en gevraagd
waar is daarvoor een rechtsgrond? Spreker kent over 't
algemeen die grondsoort niet al te best en kan daarom
ook niet zeggen waar die rechtsgrond in bestaat. Maar
hij wil er toch op wijzen en dat is wel het sterkste
argument dat èn de in de wet op het lager onderwijs
èn in de wet op het middelbaar onderwijs de even
redige schoolgeldheffing is voorgeschreven, in de wet
op 't lager onderwijs in artikel 62 en in de wet op 't
middelbaar onderwijs in een ander artikel. Beide wetten
schrijven een evenredige schoolgeldheffing voor in ver
band met het inkomen en in die wetten zal de heer
Westra dus den rechtsgrond moeten vinden.
De heer Westra wil opmerken dat blijkbaar Burge
meester en Wethouders ook iets hebben gevoeld voor
hetgeen spreker heeft gezegd, dat het juister is om een
prijs voor het schoolgeld te fixeeren en daarop een
zekere korting toe te staan voor minvermogenden. Op
het oogenblik is eigenlijk ook in bespreking de tabel,
die voorkomt in bijlage 30, omdat het voorstel-De Boer
zoo luidt. Als men nu de terminologie, die Burgemeester
en Wethouders gebruiken in bijlage 29, n.l. dat het
schoolgeld moet worden bepaald op een zeker bedrag
en dat dit voor minvermogenden minder zal bedragen,
gaat toepassen op deze tabel, dan zou deze aldus moe
ten luiden, dat het schoolgeld moet bedragen 65.40
en dat aan minvermogenden een reductie wordt ver
leend, terwijl het onderwijs voor onvermogenden kos
teloos is. Men zou dan beginnen met als minvermogende
aan te duiden iemand met een inkomen van 10.200.
die 6 kinderen heeft, en een minvermogende met een
inkomen van 4000.tot 4400.-zou dan ongeveer
de helft moeten betalen van het schoolgeld, dat de eerste
schuldig is. Nu gelooft spreker dat het niet wel opgaat
om menschen met 4000.inkomen te rekenen tot
de minvermogenden. Daarom kan hij zich beslist niet
vereenigen met de tabel, zooals die hier is voorgesteld.
Men zal zeer zeker moeten toegeven dat het juister
is, als beide heffingen met elkaar in overeenstemming
zijn. Nu toch krijgt men zeer eigenaardige gevallen.
Wanneer de ontwerpen, zooals die door Burgemeester
en Wethouders worden voorgesteld, worden aangeno
men spreker hoopt dat de Voorzitter hem zal toe
staan ze beide tegelijk in bespreking te brengen, mede
ter bekorting van de discussies zal straks een vader
van twee kinderen een jongen en een meisje met
een inkomen van 1200.tot 1600.—, zijn meisje
sturen naar den cursus aan de Industrieschool en daar
voor 5.— moeten betalen, terwijl zijn jongen gratis
onderwijs krijgt aan de avondhandelsschool. Verder zal
een vader, die 2000.inkomen heeft, 10.moeten
betalen voor zijn meisje, dat gaat op den cursus aan de
Industrieschool en 3.voor zijn jongen, die gaat op
de avondhandelsschool, terwijl iemand met een inkomen
van 9000.a 10.000.voor zijn meisje zal moeten
betalen f 10.en voor zijn jongen 65.40. Spreker
begrijpt niet hoe dat verschil is goed te praten en hij
zal daarom straks dan ook komen met een voorstel om
de redactie van artikel 1 van de verordening, die straks
aan de orde komt, in overeenstemming te brengen met
liet voorstel van Burgemeester en Wethouders, zooals
dat hier ligt ten opzichte van den cursus aan de Indus
trieschool. Om tegemoet te komen aan een practische
overeenkomst met dit voorstel, zal spreker dan voor
stellen de cijfers een kleinigheid te wijzigen.
De Voorzitter wil opmerken dat, wat de heer H. de
Boer heeft gezegd, volkomen waar zou zijn en dat deze
een zeer sterk argument zou hebben aangevoerd in zijn
laatste betoog, als hij, wat wethouder Tulp heeft ge
zegd, juist had geciteerd. De heer Tulp heeft echter
heelemaal niet gezegd dat het onderwijs aan de avond
handelsschool hooger staat dan dat aan den gemeen-
o o
telijken cursus van de Huishoudschool. Was dat het
geval, dan zou het schoolgeld voor het eerste ook hooger
moeten zijn, maar dat heeft de wethouder niet gezegd;
hij heeft de avondhandelsschool vergeleken bij het ge
wone onderwijs voor jongens, zooals dat vroeger be
stond en gezegd: het onderwijs aan de avondhandels
school staat wel hooger dan het vroegere herhalings-
onderwijs aan jongens. De wethouder heeft dus geen
vergelijking gemaakt met den cursus aan de Industrie
school en daarmee vervalt geheel het argument van den
heer De Boer. Het is mogelijk dat er andere zijn, maar
de manier, waarop hij straks de zaak heeft vergeleken,
is niet zuiver, omdat hij van een verkeerde praemisse
is uitgegaan.
De heer De Boer heeft nog gesproken over de for
meele kwestie. De Raad heeft aangenomen dat er een
gemeentelijke cursus voor meisjes aan de Industrieschool
zou worden ingesteld en formeel is het volkomen waar
dat daarbij ook is gesproken over het voorstel om het