286 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 October 1924. eenvoudig aan de bestaande middelbare avondhandels school toe te voegen een voorbereidende klas voor jon gelui, die nog niet de vreemde talen hebben gehad en aan wie daar de beginselen daarvan werden onderwezen, opdat zij dan aan de eischen voor de eerste klas zouden kunnen voldoen. Spreker is zoo bang dat de jongelui het op deze school niet verder zullen brengen dan dat zij van alles een ietsje leeren, wat zij over eenige jaren al weer kwijt zijn, zoodat zij er absoluut niets aan heb ben. Als men zich in hoofdzaak bepaalde, zooals bij het lagere nijverheidsonderwijs tot een herhaling van het geleerde op de lagere school, dan zou men een veel nuttiger werk doen voor deze allerlaagste categorie van handelsmenschen, doordat zij dan iets zouden krijgen, waar zij wat aan zouden hebben. De heer Tulp (wethouder) merkt op dat de heer Oos- terhoff begint met te vragen voor welke categorie van jongelui deze school is bestemd. Spreker gelooft dat de heer Oosterhoff vele van zijn vragen niet zou hebben gesteld, als bij wist dat het de bedoeling is dat als eisch van toelating tot de middelbare avondhandelsschool in plaats van scholen van de 4e klas er wordt op 't oogenblik aan gewerkt om dat naar aanleiding van de reorganisatie te veranderen eigenlijk moest staan U. L. O.-scholen. De heer Oosterhoff voelt zelf wel dat er een groot verschil is tusschen jongelui die de U. L. O. school en jongelui die het 7e leerjaar hebben doorloopen n.l. een groot verschil in 't geen zij hebben geleerd. Op de middelbare avondhandelsschool worden alleen jongelui toegelaten, die de U. L. O. school hebben door loopen en op de lagere avondhandelsschool alleen jongelui, die het 7e leerjaar hebben doorloopen. Er is dus wel een groot verschil in de eischen van toe lating. De heer Oosterhoff zegt dat het onderwijs aan de lagere avondhandelsschool uitgebreider is, omdat er een vak meer moet worden gevolgd. Maar hij moet niet vergeten dat de leerlingen, die komen op de middelbare avondhandelsschool reeds 4 jaar les hebben gehad in cie talen op de U. L. O. school en dat dus het onderwijs in de talen op de middelbare avondhandelsschool niet meer zoo noodzakelijk is als op de lagere, vooral wat betreft het vak Duitsch. Dat dus op de lagere avond handelsschool een uurtje meer wordt besteed aan talen, vindt spreker zoo logisch als wat. Verder heeft de heer Oosterhoff gesproken over aan sluiting van deze school bij de middelbare avondhan delsschool. Nu hij echter weet dat de leerlingen van deze laatste school alleen worden gerecruteerd uit het uitgebreid lager onderwijs, zal de heer Oosterhoff het wel met spreker eens zijn dat de jongens, die deze lagere avondhandelsschool zullen hebben bezocht, niet dat ge halte hebben, om op de middelbare te worden geplaatst. Wel zal men trachten het op den duur daarheen te leiden, dat de jongens met het diploma van de lagere avondhandelsschool kunnen komen op de middelbare, maar dat is een kwestie van afwachten; de practijk zal moeten aantoonen of dit mogelijk is. Verder kan spreker meedeelen dat het lesprogramma is klaargemaakt door wijlen den heer Limburg, den directeur van de middelbare avondhandelsschool en het hoofd van de U. L. O.-school, zoodat het technisch, wat de leervakken en het leerplan aangaat, een heel goed program is. Naar sprekers meening heeft de heer Oos terhoff echter niet genoeg gedacht aan het verschil in scholen, waar de jongens vandaan komen, n.l. de U.L.O.- school en het 7e leerjaar en dus ook het verschil in capaciteiten van de jongens om beide soorten van on derwijs te kunnen volgen. De heer Oosterhoff wil beginnen met Burgemeester en Wethouders dank te zeggen voor de verstrekte in lichtingen Toch is spreker een ding nog niet geheel duidelijk. Het is nu wel een beetje lastig, omdat, volgens zeggen van den wethouder, de betrekkelijke verordening in staat van wijziging is en spreker niet weet of er meer in veranderd wordt dan wat de wethouder heeft mee gedeeld: n.l. dat alleen tot de middelbare avondhandels school zullen worden toegelaten leerlingen, die de U. L. O.-school hebben doorloopen. Dit toch klopt niet op wat in artikel 16 van die verordening staat, n.l. dat de leerlingen, die wenschen te worden toegelaten, de beginselen van de talen Fransch, Duitsch en Engelsch moeten hebben gehad. Wanneer de leerlingen, die van de U. L. O.-school komen, reeds 2 of 3 jaar die talen hebben gehad, kan men toch niet meer zeggen dat zij alleen maar de beginselen van die talen hebben gehad. Het is nu wel duidelijk dat aan de kinderen, die wor den toegelaten tot de middelbare avondhandelsschool, hoogere eischen worden gesteld dan aan hen, die wor den toegelaten tot de lagere avondhandelsschool. Toch blijft voor spreker nog de vraag over: Zijn de kinderen, die worden toegelaten tot de lagere avondhandelsschool, al geschikt voor het ontvangen van handelsonderwijs; hebben zij voor boekhouden al voldoende inzicht en hebben zij al voldoende hersenoefening gehad om het onderwijs in boekhouden te kunnen volgen en ook in de vreemde talen? Als wij nagaan dat op het gymna sium het Duitsch pas in de tweede en het Engelsch pas in de derde klas voor 't eerst wordt onderwezen en deze beide talen op de H. B. S. elk een jaar eerder, mag de vraag worden gesteld: kan van die leerlingen na het 7e leerjaar van de lagere school worden verwacht, dat zij het onderwijs in boekhouden, Engelsch en Duitsch kunnen volgen? Als een autoriteit op dit gebied zegt van ,,ja", zal spreker niet zeggen van „neen", maar hij kan het zich niet begrijpen. De heer Tulp (wethouder) hoort dat de heer Ooster hoff vraagt of deze leerlingen dit onderwijs wel zullen kunnen volgen. Hij zegt dat het Engelsch op de H. B. S. pas in de tweede klas wordt onderwezen. Volkomen waar, maar de heer Oosterhoff moet niet vergeten dat na het 7e leerjaar thans het 8e er is en dat dit feitelijk gelijk staat met de 2e klas van de H. B. S., zoodat die leerlingen dan ook rijp zijn voor Engelsch, boekhouden enz. De heer Oosterhoff betwijfelt dit maar, we gingen vroeger toch ook na 6 jaren lagere school naar de H. B. S De heer Oosterhoff: Vroeger hadden we de opleidings scholen met een verzwaard programma. De heer Tulp (wethouder): Wacht U nog even. Voorloopig zijn de resultaten, die de heeren directeuren aangeven, uitstekend bevredigend en U moet niet ver geten dat wij bij de eenheidsschool ook nog opleidings scholen hebben. De zaak is wel overdacht door specia listen op dit gebied, zoodat Burgemeester en Wethou ders er absoluut geen bezwaar tegen hadden en over tuigd waren dat het zoo kon en zoo moest. De algemeene beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders sub I. Wordt overgegaan tot artikelsgewijze behandeling van dc verschilende Ontwerpen. Aan de orde is Ontwerp I. De heer Westra: Gezien de stemming, die zooeren is gehouden, zal ik het door mij aangekondigde voorstel niet indienen. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 October, 1924. 287 De Voorzitter: U is een beetje aan den vroegen kant, maar ik neem er toch gaarne acte van. Ontwerp I wordt onveranderd vastgesteld. Ontwerp 11 wordt onveranderd vastgesteld. Aan de orde is Ontwerp 111 .4. Artt. 14 worden onveranderd vastgesteld. Artt. 5 en 6 worden vastgesteld, zooals die bij monde van den Voorzitter zijn gewijzigd. Art. 7. De beraadslagingen worden geopend. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Hier staat: „Het schoolgeld is verschuldigd door de ouders, of bij ontstentenis van beide ouders door de leerlingen zelf," terwijl in art. 5 van de verordening voor het vervolg onderwijs voor meisjes staat: „Het schoolgeld is verschuldigd door de ouders, of zoo de leerlingen niet bij de ouders inwonen, door de verzorgers, bij wie ze inwonen." Waarom is hier speciaal zoo de nadruk gelegd op de leerlingen zelf? De heer Tulp (wethouder) meent dat de woorden „door de verzorgers, bij wie ze inwonen" slaan op de buitenleerlingen. Als de ouders hier niet wonen, maar de kinderen gaan hier wel op school, dan moeten de verzorgers, bij wie ze inwonen, betalen. Spreker moet echter eerlijk zeggen dat zijn attentie niet op dit verschil is gevallen. Men kan weezen hebben, die vermogen hebben dat zit hier ook in. De Voorzitter wil toch zeggen dat, in wat mevrouw Buisman opmerkt, wel een grond van waarheid zit beide artikelen konden gelijkluidend zijn. De bedoeling is echter dat beide artikelen op dezelfde manier worden toegepast, dat men het schoolgeld hetzij op de ouders, hetzij op de verzorgers, hetzij ten slotte ook op de kinderen kan verhalen. Er was hier nog nooit een op lossing gevonden omtrent het verhalen van schoolgeld van kinderen, die hier in de stad wonen en staan inge schreven en wier ouders elders wonen. Die kwestie heeft men bij beide artikelen voor oogen gehad, maar nu is het eene beter dan het andere geredigeerd. De bedoeling van beide artikelen is echter dat eerst de ouders zelf worden aangesproken, mochten de kinderen hier worden verzorgd door menschen, die geheel in de plaats treden van de ouders, dan de verzorgers en heeft men te doen met ouderlooze kinderen, die vermogen heb ben, dan worden zij zelf voor het schoolgeld aangespro ken. Dit artikel 7 is overgenomen uit artikel 9 van de verordening tot heffing van schoolgeld voor het lager ouderwijs, welk artikel (gemeenteblad 1922 no. 3) zegt: „Het schoolgeld is verschuldigd door de ouders, of bij ontstentenis van beide ouders door de leerlingen zelf." Zoo is dus wettelijk voor het gewoon lager onderwijs de heffing van het schoolgeld geregeld. Het is misschien echter beter zooals het in de vorige verordening stond, waarom spreker opmerkt dat de Raad er geen bezwaar tegen zal hebben dat Burgemeester en Wethouders even tueel het artikel in deze verordening veranderen. De beraadslagingen worden gesloten. Art. 7 wordt onveranderd vastgesteld, met machtiging aan Burgemeester en Wethouders tot eventueele wij ziging. Art. 8 wordt vastgesteld zooals dit bij monde van den Voorzitter is gewijzigd. Artt. 9 en 10 worden onveranderd vastgesteld, waarna de geheele verordening wordt vastgesteld. Ontwerp III B wordt onveranderd vastgesteld. IV. De Voorzitter verleent het woord aan den heer Tiemersina, die dit heeft gevraagd voor een onderwerp, vreemd aan de orde van den dag. De heer Tiemersnia: Mijnheer de Voorzitter! Uit de pers hebben wij kunnen vernemen Uw herbenoeming j tot Burgemeester dezer gemeente. Toen U voor 6 jaar tot Burgemeester dezer gemeente werd benoemd, is U vanuit den Raad bij Uw installatie daarmee gelukge- vvenscht, niet wetende wat de toekomst van Uw werken in 't belang van onze gemeente ons zou brengen. Thans liggen die 6 jaren van arbeid Uwerzijds achter ons en ofschoon ik persoonlijk en menig ander lid van den Raad, toen aanwezig, of wiens zetel later is ingenomen door iemand, levende uit dezelfde beginselen als zijn voor ganger, in politiek inzicht van U verschillen en het daardoor niet altijd met U eens waren en het vermoe delijk ook gedurende deze komende 6 jaren niet altijd zullen zijn, neemt dit niet weg dat wij Uwen arbeid in het belang van deze gemeente zeer waardeeren. Mijnheer de Voorzitter, ik vlei mij de tolk van dezen Raad te zijn, als ik U thans met Uw herbenoeming tot Burgemeester dezer gemeente wensch te feliciteeren. De Voorzitter: Mijnheer Tiemersma, geachte raads leden, het is nu 6 jaar geleden dat ik ook op deze plek stond om voor het eerst zitting te nemen als Voorzitter van den Raad van Leeuwarden. Die jaren zijn betrek kelijk vlug om gegaan. Laat ik in de eerste plaats be ginnen met den heer Tiemersma en ook de andere raads leden, die blijken van instemming hebben gegeven, te bedanken voor de woorden, die hij tot mij heeft gericht. U zegt dat U het in de dagbladen hebt kunnen lezen; inderdaad, het Staatsblad behelst wederom mijn benoe ming tot Burgemeester dezer gemeente. Als men zoo na 6 jaar zijn herbenoeming ziet, denkt i men nog eens terug aan de 6 jaren, die voorbij zijn gegaan. Ik zal nu, wat er in dien tijd is voorgevallen, niet meer naar voren halen. Wel wil ik zeggen dat ik in die 6 jaren misschien wel eens met U van inzicht heb verschild, maar ik geloof dat dit eigenlijk ook maar heel gelukkig is, want uit wrijving van gedachten komt ten j slotte de waarheid naar voren en wij zullen, als wij ver schilden van gevoelen, beide wel een stukje van de waarheid te pakken hebben gehad. Het is toch gewoon lijk niet zoo, dat de een geheel de waarheid en de ander j er niets van te pakken heeft. Ik geloof wel dat ik altijd heb gezorgd en mocht het mij een enkele keer niet gelukt zijn, dan is het mij ontkomen dat ik mijn politieke beginselen heb ge houden buiten de handelingen, die ik als Burgemeester moet doen. Men kan zichzelf nu eenmaal niet anders I maken dan men is en ik weet wel dat men wordt geleid S door de gedachten, die men zelf meent dat ze goed zijn, maar dat is dan meestal meer een zaak van gevoel; de politiek moet een Burgemeester er buiten laten. Ik heb getracht dat te doen en ik weet het niet, maar ik geloof wel, dat dit mij gelukt is; ik heb met alle politieke par tijen vrede kunnen houden en ik hoop dat dit ook in de toekomst zoo zal zijn. Ik heb in deze 6 jaren hier in de raadsvergaderingen steeds getracht ik wil wel eerlijk zeggen, dat het me niet altijd is gelukt korte en zake lijke discussies te krijgen en ik zal daar ook in de toe komst zooveel mogelijk mijn best voor doen, omdat ik geloof dat wij daar allen wel bij varen en dat dit ook in het gemeentebelang het beste is.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1924 | | pagina 5