20 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Januari 1925.
diend en nader door mij is toegelicht. Het was in dien
tijd dat er teekenen waren dat de reactie in ons land
haar intrede had gedaan, doch deze scheen toen een
nog veel grooteren omvang te zullen aannemen. Het is
bekend dat toen bepaald was dat de subsidies, die
vroeger door het Rijk aan de gemeenten waren gegeven
voor het geven van vervolgonderwijs, voor het 7e leer
jaar, enz., niet meer zouden worden uitbetaald en het
stond dus te vreezen dat de gemeenten en het is ook
bewezen dat die vrees juist is geweest groote be
dragen zouden moeten besteden om het lager onderwijs
te houden op het peil, waarop het stond.
In verband nu met de groote bedragen, die daarmee
gemoeid zouden zijn, bestond het gevaar dat er een
keuze zou moeten worden gedaan omtrent de vraag
waar in de eerste plaats het geld van de gemeente aan
besteed zou moeten worden: aan een inrichting, waar
van ongetwijfeld het maatschappelijk nut vaststaat
in de motie is daaraan ook niet getwijfeld of aan het
lager onderwijs.
Gelukkig is het met de financiën der gemeente Leeu
warden zoo gesteld, dat wij het lager onderwijs hier op
een flink peil hebben kunnen houden, in elk geval op
een peil, dat redelijk mag worden genoemd. In verband
daarmee meenen wij Burgemeester en Wethouders thans
een woord van dank te moeten brengen voor de uitvoe
rige inlichtingen, die zij hebben verschaft. Men kan na
tuurlijk over het maatschappelijk nut van deze inrichting
verschillen; de een zal dat meer en dieper gevoelen dan
de ander, maar dat deze school maatschappelijk nut be
zit, staat bij ons allen als een paal boven water vast;
dat weet ieder, die met dit onderwijs op de hoogte is.
Dat was echter de situatie, waarvoor wij zouden kunnen
zijn geplaatst. Die is niet aangebroken en wij zullen
hopen dat zij ook niet zal aanbreken.
Op grond daarvan kunnen wij meegaan met de con
clusie van Burgemeester en Wethouders en hopen wij
dat, wanneer er onzerzijds pogingen worden gedaan om
het peil van het lager onderwijs zoo hoog mogelijk op
te voeren, wij ook steeds mogen rekenen op den steun
van den Raad.
De heer lj. de Vries zou ook een paar woorden willen
zeggen; hij zal het kort maken.
Uit het onderzoek, dat is ingesteld en uit het over
gelegde rapport, is gebleken dat het maatschappelijk
nut van de bestaande middelbare meisjesschool niet
laag moet worden aangeslagen. Maar bij dat onderzoek
is wel een andere vraag naar voren gekomen en wel
deze: of het misschien bij alle verhoogingen geen tijd
zou zijn om ook het schoolgeld voor deze inrichting nog
eens te herzien. Het zou misschien een zeer wenschelijke
zaak zijn, waar gebleken is dat het maatschappelijke
nut bestaanbaar is dat de schoolgelden al zou dat
misschien voor de hoogste bedragen te hard aankomen,
spreker meent toch dat het ten opzichte van de laagste
en middelbare bedragen niet te veel gevorderd zou zijn
met 100 worden verhoogd. Als iemand, aange
slagen naar een inkomen van 2000.voor zijn kind
jaarlijks slechts 10.betaalt, of slechts 20 cent per
week, vraagt spreker zich af of de gemeente wel verant
woord is, voor een dergelijke leerling, aan wie het on
derwijs zelf slechts 10.kost, jaarlijks 500.— uit
te geven. Dat is een vraag, die wel eens onder de oogen
mag worden gezien.
Spreker heeft kort geleden bij de behandeling van het
bewaarschoolonderwijs getwijfeld aan het maatschap
pelijk nut van dat onderwijs. Hij twijfelt er nog aan of
de gemeente wel verantwoord is daarvoor 90.000.
in een jaar uit te geven, omdat hij gelooft dat er van
dat onderwijs weinig of niets overblijft. Spreker heeft
nu de overtuiging gekregen dat er van dit onderwijs wel
iets overblijft, maar hij wil vragen of het wel verant
woord is dat de gemeente daarbij op iedere leerling
zooveel geld per jaar toelegt.
De heer Lautenbach (wethouder) is ook van het
maatschappelijk nut van deze school overtuigd, maar
acht de prijs daarvoor veel te hoog. Deze school heeft
het vorig jaar aan de gemeente gekost f 55.327.74, ter
wijl aan schoolgeld is betaald 9700.zoodat voor
de gemeente te betalen overbleef ongeveer 45.000.
Het aantal leerlingen bedroeg gedurende den cursus
19231924 89, zoodat iedere leerling de gemeente heeft
gekost 511.Zoo heeft iemand met een belastbaar
inkomen van 6900.die één kind op deze school
heeft, wat hem 90.kost, aan gemeentelijke inkom
stenbelasting te betalen 422.88; dat laatste bedrag is
echter precies de toeslag, noodig om den kostprijs van
het schoolgeld van het kind te betalen. De inkomens van
13.800.tot 17.800.genieten nog een toeslag van
ruim 200.per leerling. Men neme hierbij in aan
merking dat spreker slechts de bedragen van het belast
baar inkomen noemt, zoodat die bedragen, om het zuiver
inkomen te krijgen, nog met minstens 800.moeten
worden verhoogd; immers de aftrek bedraagt voor ge
huwden 700.en voor gehuwden met één kind
800.—.
Ten opzichte van de leerlingen, die over 19231924
de school hebben bezocht, blijkt, dat 25 ouders of ver
zorgers een belastbaar inkomen hebben van 1200.
tot 4800.- en 64 een belastbaar inkomen van 4800-
tot 17.800.— en hooger. -/3 deel van de ouders der
leerlingen zijn dus menschen met een zeer best inkomen.
Spreker acht de school absoluut te duur betaald. Hij
wil niet zoover gaan als zijn voorganger, maar wil toch
voorstellen de schoolgelden te verhoogen met 50
Dan betaalt de laagste klas van 1200.tot 1600.
dat is dus feitelijk met een inkomen van 2400.
niet 5.maar dat wil spreker verhoogen tot 7.50,
terwijl de ouders met een inkomen van 13.800.tot
17.800.en hooger dan 450.zuilen betalen, in
welk geval deze dan nog een toeslag krijgen van 50.
per leerling. Spreker acht een dergelijke verhooging ab
soluut billijk en voor de gemeente goed.
De Voorzitter: Wenscht U een voorstel in te dienen?
De heer Lautenbach (wethouder) Zal ik het op
papier zetten?
De Voorzitter: Mocht er een voorstel komen, dan zou
ik willen voorstellen het in handen van Burgemeester
en Wethouders te stellen om prae-advies; dan behoeft
er nu niet over te worden gesproken.
De heer Hofstra zou, in verband met wat hier al is
opgemerkt, zich ook door Burgemeester en Wethouders
wiilen zien ingelicht hoe de zaak is geregeld ten op
zichte van de buitenleerlingen. Spreker heeft bij de
stukken een verzoek gezien van de ouders van de school
gaande kinderen en hij is toen gekomen tot een getal
van 29 ouders van buiten, zoodat er dus ook minstens
29 leerlingen van buiten moeten zijn, waar ieder van
hen toch minstens één leerling op school moet hebben.
Nu meent spreker dat het schoolgeld voor de ouders
van buitenleerlingen is geregeld bij verordening; als hij
het goed heeft, betalen die ouders 50 van den kost
prijs. Spreker heeft dus begrepen dat op het schoolgeld
van die leerlingen door de gemeente ook een toeslag
wordt betaald. Hij zou nu Burgemeester en Wethouders
werkelijk in overweging willen geven om ook aan die
zaak zooveel mogelijk een eind te maken; spreker ziet
heusch niet in dat het belastingbetalende publiek hier
de buitenleerlingen in de kosten van het schoolgeld moet
tegemoet komen.
De heer Jansen wil zijn bevreemding uitspreken dat,
waar hier nu de motie omtrent het maatschappelijk nut
van deze inrichting aan de orde is, hier nu 3 of 4 stem
men opgaan om een greep naar het schoolgeld te doen,
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Januari 1925.
21
n.b. ook nog wel van de tafel van Burgemeester en Wet
houders. Op een dergelijke manier van doen hebben de
leden zich neelemaal niet kunnen prepareeren; zij heb
ben dat wel gedaan ten opzichte van de bruikbaarheid
van de school, maar spreker vindt het eigenaardig dat
daarbij stemmen opgaan om het schoolgeld te verhoo
gen. Hij vindt dat dit vreemd aandoet, vooral waar het
komt van de tafel van Burgemeester en Wethouders.
De Voorzitter: De heer Jansen behoeft zich daarop
voorloopig ook nog niet te prepareeren. Het voorstel van
den heer Lautenbach is in handen van Burgemeester en
Wethouders gesteld om prae-advies; als de heer Jansen
zich dus maar tegen den tijd dat het prae-advies er is,
prepareert, dan kan hij dan slag leveren met den heer
Lautenbach.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig de conclusie van het schrijven van Burgemeester
en Wethouders.
VI. Aan de orde is de vraag van den heer H. de Boer
(sub IV).
De interpellatie wordt geopend.
De Voorzitter vraagt of de heer De Boer zijn vraag
ook wenscht toe te lichten.
De heer H. de Boer behoeft die niet toe te lichten.
Hij zou eerst het antwoord van Burgemeester en Wet
houders willen vernemen en zal dan naar aanleiding
daarvan misschien nog we! iets willen zeggen.
De heer Fransen (wethouder) merkt op dat de vraag
van den heer De Boer vrij zeker verband houdt met het
toegezegde prae-advies van Burgemeester en Wethou
ders op het adres van den Straatmakersbond, dat in
October bij den Raad is ingekomen en toen in handen
is gesteld van Burgemeester en Wethouders om prae-
advies. Het bevreemdt nu den heer De Boer dat, terwijl
er nog geen prae-advies is, de aanbesteding nu reeds
in de bladen is vermeld.
Spreker kan meededen dat, waar het adres in handen
van Burgemeester en Wethouders is gesteld om prae-
advies, het college deze zaak in handen van den direc
teur van Gemeentewerken heeft gesteld ter onder
zoek en om voorlichting te geven en dat in het
laatst van December van den directeur van Ge
meentewerken een rapport is binnengekomen omtrent
het onderzoek in een aantal plaatsen en hoe in die ver
schillende plaatsen de herstellingen en vernieuwing van
straten geschiedt, hetzij dat het daar gebeurt in eigen
beheer, hetzij in tariefwerk, hetzij bij aanbesteding. Aan
14 plaatsen zijn daaromtrent vragen gesteld, maar het
rapport heeft Burgemeester en Wethouders eigenlijk te
leurgesteld, omdat zij daaruit niet hebben kunnen op
maken wat beter is en of bij eigen beheer het werk
beter wordt. Wel is hun uit het rapport en de becijfe
ringen duidelijk geworden dat de kosten van de bestra
tingen bij eigen beheer een stuk duurder voor de ge
meente worden. Waar er bij Burgemeester en Wethou
ders absoluut geen zekerheid bestond dat de bestrating
daardoor beter zou worden dan op het oogenblik hier
in Leeuwarden, hebben Burgemeester en Wethouders,
toen zij dit rapport den laatsten dag van het jaar in het
college hebben behandeld, niet kunnen besluiten op
het verzoek van den Straatmakersbond in te gaan, maar
hebben zij besloten het onderzoek veel meer uit te
breiden. Waar nu een jaar terug de zaak uitvoerig is
besproken en de Raad toen in meerderheid heeft be
sloten niet in overleg te treden met den Straatmakers
bond en waar de zaak nu toch aan den gang moest
worden gehouden en Burgemeester en Wethouders toch
wel het eene of het andere moesten doen, hebben zij
gemeend in overeenstemming met den wensch van den
Raad, zooals die het vorig jaar is geuit, te handelen,
door het werk opnieuw uit te besteden, doch met het
onderzoek door te gaan om zich zoo juist en duidelijk
mogelijk voor oogen te stellen of men zich met het ver
zoek van den Straatmakersbond zal kunnen vereenigen
of dit absoluut zal moeten afwijzen.
De heer H. de Boer zegt dat de heer Fransen zijn
vraag uitstekend heeft begrepen, maar dat hij met het
antwoord van Burgemeester en Wethouders niet in alle
opzichten genoegen neemt. Reeds bij de voor-vorige
begrooting is door den heer Fransen zelf toegezegd dat
het vraagstuk van het straatmaken in eigen beheer
ernstig onder de oogen zou worden gezien, in den loop
van het vorig jaar is door den Straatmakersbond een
voorstel naar voren gebracht en bij de laatste beschou
wing van de gemeentebegrooting is er van de zijde van
sprekers fractie weer de aandacht op gevestigd. Er is
toen niet een besluit uitgelokt in verband met het feit
dat het voorstel van den Straatmakersbond om prae-
advies was en nu mag het waar zijn dat op dit oogen
blik het college van Burgemeester en Wethouders nog
niet voldoende gegevens heeft verzameld om een con
clusie te kunnen trekken, maar spreker wil er toch op
wijzen dat er toch heel wat tijd is geweest om die ge
gevens wél te verzamelen en hem dunkt dan ook dat
Burgemeester en Wethouders wel prae-advies hadden
kunnen uitbrengen op het voorstel, dat is ingediend.
Men moet niet vergeten dat we dit jaar weer voor den
zelfden omslag komen te staan, waar we al zoo langen
tijd voor hebben gestaan. Spreker gelooft niet dat het
verstandig zou zijn heden middag een besluit te vragen
of het straatmaken zal worden uitgevoerd in eigen be
heer, ja dan neen, maar wel acht spreker het de plicht
van den Raad en hij hoopt dat het college van Bur
gemeester en Wethouders daarin zal willen meewerken
te besluiten dat de zaak althans niet nog een jaar op
dezelfde wijze wordt voortgezet. Daarom is spreker
zoo vrij het volgende voorstel in te dienen
„Ondergeteekende stelt voor, de aanbesteding van:
,,het werkloon voor het leggen en onderhouden van
kei-, klinker- en tegelbestratingen in de gemeente
Leeuwarden gedurende het jaar 1925" op te schorten
totdat door den Raad een besluit is genomen over
den inhoud van het adres van den Bond van Straat
makers".
Dan beteekent dat dus dat, waar de zaak nu 14 dagen
op losse schroeven heeft gestaan, zij nu dan nog maar
14 dagen of 4 weken op losse schroeven moet staan.
Dan zullen Burgemeester en Wethouders in den tijd,
dien zij daarvoor meenen noodig te hebben wél hun ge
gevens kunnen verzamelen en hun conclusie kunnen
vastleggen in hun prae-advies over het voorstel van den
Straatmakersbond en dan zal de Raad over 14 dagen of
4 weken in staat zijn een principieeie beslissing te
nemen. Spreker hoopt dat Burgemeester en Wethouders
dit voorstel zullen overnemen en zoo niet, dan hoopt
hij dat de Raad in meerderheid achter dit voorstel zal
staan.
De Voorzitter merkt op dat dit een voorstel is, abso
luut vreemd aan de orde van den dag, waarom spreker
eerst den Raad wil laten beslissen of hij dit voorstel in
behandeling wil nemen ja of neen. Verlangt een van de
leden daarover het woord? Zoo neen, dan wil spreker
die kwestie in stemming brengen.
De heer Visser: Pardon, dat gaat wat vlug.
De Voorzitter: Het betreft hier een voorstel, vreemd
aan de orde van den dag, van welker indiening nie
mand behalve misschien een enkele ingewijde
iets heeft geweten. De Raad zal dus eerst moeten be
slissen of hij dit voorstel in behandeling wil nemen.
Daar gaat het nu om.
De heer H. de Boer: U zegt: daar gaat het om, maar
ik beweer: daar gaat het niet om. Het gaat hier om een