24 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Januari 1925.
De beraadslagingen worden geopend.
De Voorzitter zegt dat het antwoord op de eerste
vraag moet luiden: dat is juist. Het blijkt ook uit de
mededeeling, die spreker heeft gedaan, dat de 5'/2
overeenkomstig de pensioenkorting die door Gedepu
teerde Staten wordt gevraagd, op de wedden en loonen
boven de 3000.— iets minder zal worden inge
houden.
Als antwoord op de tweede vraag kan spreker mee
deden dat liet enkel uit utiliteitsoverwegingen gebeurt.
Het is volkomen waar dat op het oogenblik de inhouding
van die 5V2 nog n'et zeker is en misschien ten slotte
nooit zeker gaat worden. Burgemeester en Wethouders
hebben echter uit genoemde overwegingen gemeend het
te moeten inhouden, omdat hun bij ervaring gebleken
is dat, indien men door de eene of andere toevallige
omstandigheid gedurende eenigen tijd te veel salaris
had genoten wat ook wel eens is gebeurd of,
om een ander voorbeeld te noemen, wanneer later een
salarisvermindering met terugwerkende kracht werd toe
gepast, zooals bij het gymnasium, het dan voor Burge
meester en Wethouders altijd een groote misère is ge
weest om het te veel betaalde terug te krijgen. Datzelfde
staat ons hier ook te wachten als de Kroon meegaat
met Gedeputeerde Staten en als zij daarin niet meegaat
wordt, wat nu niet wordt uitbetaald, dan terstond uit
betaald.
De eenige overweging van Burgemeester en Wet
houders is dus geweest dat zij dit beter vinden omdat,
als mocht blijken dat een deel van de pensioenpremies
verhaald moet worden, het dan beter is dat dit dan van
het begin af door een ieder reeds is betaald. Het kan
wel wezen dat het Juni wordt voor de beslissing van de
Kroon afkomt en dan zou men dus over de tweede helft
van het jaar 11 moeten inhouden. Het is dan toch
beter van het begin af 5)4 in te houden dan over
het laatste halfjaar 11 Eigenlijk zouden Burge
meester en Wethouders dan daarmee nog niet gedekt zijn;
als er 514 moet worden betaald zouden zij in Juli
of Augustus direct de korting over de eerste 6 maanden
moeten inhouden, d. i. dus 6 maal 5)4 is 33 Het
geld blijft natuurlijk ten bate van degenen, die het toe
komt, als de premie niet wordt verhaald, maar om de
genoemde overwegingen, èn om het de gemeenteadmi
nistratie èn om het de betrokken personen zelf gemak
kelijk te maken, is het ingehouden.
Op de derde vraag kan spreker antwoorden dat de
werklieden, vallende onder het collectief arbeidscon
tract, geen arbeiders der gemeente zijn in den zin der
wet, zoodat de inhouding op hen niet wordt toegepast.
De heer Muller kan zich de houding indenken, die
Burgemeester en Wethouders ten opzichte van deze
zaak hebben aangenomen, al was het alleen maar om
wat de Voorzitter zegt, waarom het is gebeurd, n.l. met
het oog op het feit dat het later voor de menschen
moeilijker zal worden.
Toch komt het spreker voor dat de houding, die Bur
gemeester en Wethouders nopens deze kwestie hebben
aangenomen, misschien een aanleiding te meer voor de
Kroon zou kunnen wezen om het raadsbesluit niet goed
te keuren. Als men daar weet dat het personeel al een
maal aan 't betalen is, zou het kunnen gebeuren dat dit
een van de redenen voor de Kroon zou wezen spreker
zegt niet dc reden om te zeggen: ze zijn er nu al aan
gewoon, we zullen dus maar zoo beslissen dat de zaak
niet wordt goedgekeurd en het college van Gedepu
teerde Staten dus gelijk krijgt. Dat is naar sprekers
meening het gevaar, dat hierin schuilt.
Wat de derde vraag betreft, spreker heeft die gesteld
anders had hij het niet gedaan omdat hem ter oore
was gekomen dat de menschen, die op 't oogenblik in
tijdelijken dienst van de gemeente zijn en volgens het
collectief arbeidscontract worden betaald, ook de vol
gende week of deze week 5)4 zouden worden gekort.
Uit het antwoord van den Voorzitter mag spreker echter
afleiden dat dit niet het geval is; als zoodanig vervalt
dan ook zijn derde vraag.
De heer Visser zou de kwestie anders willen stellen
en meer een vraag willen doen over de techniek van de
kwestie. Door de meerderheid van den Raad is besloten
niet een aftrek van 5)4 voor pensioen van het per
soneel te vragen. Het college van Gedeputeerde Staten
keurt naar aanleiding daarvan de begrooting niet goed.
Nu zegt de Raad: we zijn niet tevreden met het besluit
van Gedeputeerde Staten, we moeten een beslissing
hebben van de Kroon. Naar aanleiding daarvan is er
beroep gedaan bij de Kroon.
Nu zal de Voorzitter het wel beter weten dan spreker
maar is, wat het college doet technisch, staatsrechtelijk
wel in orde Het college neemt hier toch maar een
beslissing. De Raad zegt: géén korting, Gedeputeerde
Staten zeggen: wél korting en terwijl nu de zaak nog bij
de Kroon is en deze nog niet heeft bepaald dat een af
trek moet worden toegepast, wordt door het college van
Burgemeester en Wethouders als zoodanig wél een
beslissing genomen en spreekt dit zich hiermee direct
of indirect uit voor een pensioenkorting. Was het niet
wenschelijk geweest of had het niet gekund dat het
college, alvorens deze beslissing te nemen, in een raads
vergadering hierover een bespreking had gehouden?
Spreker schrok eenigszins toen hem door anderen
werd medegedeeld de pensioenkorting heeft reeds
plaats, die wordt al ingehouden. Hij heeft toen bij zich
zelf gedacht: is dat wel de juiste weg? Hij heeft zich
afgevraagd spreker zegt nogmaals dat hij geen jurist
is is het wel mogelijk dat het college hier een be
slissing neemt, terwijl over de onderhavige kwestie
door de Kroon nog geen beslissing is genomen? Dat
is sprekers vraag. Het verwondert hem eenigszins dat
het college van Burgemeester en Wethouders, zonder
er den Raad in te kennen er was toch een meerder
heid in den Raad die géén korting wenschte in te voeren
deze beslissende stap doet, alvorens het weet hoe
de Kroon hierover zal beslissen.
Nu licht de Voorzitter toe dat er straks eventueel re
stitutie zal worden gegeven aan het betrokken personeel,
van wie nu de pensioenpremie wordt ingehouden. Dat
is mogelijk, maar het is nog sprekers meening dat het
misschien wenschelijk was geweest dat het college, al
vorens een beslissing te nemen, in overleg was getreden
met den Raad. Het heeft nu betrekkelijk het raadsbesluit
genegeerd.
De Voorzitter wil den heer Muller antwoorden dat
hij zich niet kan begrijpen dat ten slotte de Kroon zich
van dergelijke kleine middelen zou bedienen en op der
gelijke kleine argumenten zou afgaan. Spreker zou
willen zeggen, als wij reeds zoover zijn dat de beslissing
in Den Haag van dergelijke middelen afhangt, dan kun
nen wij op die uitspraken ook niet heel erg meer aan.
Als er nu in 't openbaar niet over gesproken was, zou
de Kroon er waarschijnlijk nooit achter gekomen zijn;
misschien was het ook toch we! in Den Haag verteld,
doch spreker kan zich niet voorstellen dat men zich daar
door dergelijke argumenten zal laten leiden als men een
uitspraak heeft te doen.
De redeneering van den heer Visser vindt spreker heel
eigenaardig. De heer Visser zegt dat het college een be
slissing neemt in strijd met een raadsbesluit, dat het
college dus iets doet, merkt spreker op, waar het haast
voor moet hangen. Als men de zaak echter nuchter be
schouwt, gelooft spreker dat, wat het college doet, hee-
lemaal niet in strijd is met het raadsbesluit. Er is een
besluit om geen pensioenpremies te verhalen, maar wij
weten allen heel goed dat er een beroep is bij de Kroon
en dat het mógelijk is dat er wèl verhaald moet worden.
Als spreker een voorbeeld mag geven, wanneer iemand
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Januari 1925.
25
tegen hem zegt: „U mag den heer Visser 10.geven,
en misschien ook wel 15.maar daar moet ik nog
een heelen tijd over denken", dan begint spreker met
den heer Visser 10.te geven en dan lijkt het hem
niet verstandig direct meer te geven. Die tactiek hebben
Burgemeester en Wethouders hier ook gevolgd; de mo
gelijkheid bestaat toch dat er premie moet worden in
gehouden, dat kunnen wij niet wegcijferen. Als er geen
vuiltje aan de lucht was, hadden Burgemeester en Wet
houders natuurlijk alles betaald en dan hadden zij aan
inhouding ook niet gedacht, maar zoolang er wèl een
vuiltje aan de lucht is, bestaat de mogelijkheid dat het
zoo uitvalt, dat wèl moet worden ingehouden. Niemand
weet hoe het uitvalt.
Burgemeester en Wethouders zeggen nu tot de amb
tenaren: we weten dat het jullie zeer moeilijk zal vallen
0111 later het volle bedrag te restitueeren; waar nu de
kans bestaat dat in den loop van het jaar zal blijken
dat jullie geen recht hebt op die 5>/2 laten we die
dan nu voor alle zekerheid inhouden, ge krijgt het er
weer bij als de inhouding niet behoeft te worden inge
voerd. Dat is tegenover het personeel verreweg het bil-
lijkste en spreker gelooft dat, als men de menschen zelf
in 't hart kijkt, zij dat dan eigelijk zelf ook het liefste
hebben.
De heer Visser gelooft toch dat de vergelijking van
den Voorzitter niet geheel juist is. De Voorzitter stelt
het zoo voor: ,,a!s ik den heer Visser over een zekeren
tijd 15.zal moeten betalen en ik kan nu met f 10.
volstaan, dan zal ik het risico niet nemen voor die
15.maar dan begin ik met 10.Het is hier
echter geen kwestie van geven aan het betrokken per
soneel, maar het is een kwestie van afnemen, waartoe
naar sprekers meening, nog niet het recht bestaat. Hij
ziet de kwestie altijd nog, zooals hij die in eerste in
stantie naar voren heeft gebracht. De Voorzitter zegt
dat het college géén beslissing neemt, maar spreker
dunkt dat het wèl een beslissing neemt. Spreker heeft
de zaak zoo geschetst dat de meerderheid van den Raad
zegt dat er geen korting mag plaats hebben en we heb
ben nu z. i. tenzij er heel groote redenen zijn om
daarvan af te wijken af te wachten wat de beslissing
is van de Kroon.
Spreker is het ook betrekkelijk met den heer Muller
eens; hij gelooft ook dat de Kroon wel eenigszins er
door beïnvloed wordt als hier eenmaal een beslissing
is genomen en de korting in toepassing wordt gebracht.
Het college geeft hiermee eigenlijk te kennen dat het
zich in een richting uitspreekt dat het korting wel wen
schelijk acht, dat is hier toch wel eenigszins uit de dis-
tilleeren. Het is hier geen kwestie van geven maar een
kwestie van afnemen van de betrokken personen. Ter
wijl er nog geen uitspraak is, noch van de Kroon noch
van den Raad, om te korten, gaat het college korten
op het loon.
De heer Muller zou in de eerste plaats, waar de heer
Visser zegt dat hij het voor een gedeelte met spreker
eens is, kunnen verklaren dat hij het ook gedeeltelijk
met den heer Visser eens is, althans voorzoover deze
zegt dat het toch niet te veel van Burgemeester en Wet
houders gevergd had mogen wezen, als zij te voren bij
den Raad waren gekomen en hadden gezegd: dat zijn
wij van plan naar aanleiding van de beslissing van Ged.
Staten, kan de Raad daarmee accoord gaan? Wanneer
op een dergelijke wijze door het college was gehandeld,
gelooft spreker dat er niemand in den Raad zou zijn ge
weest, die een dergelijke mededeeling van Burgemeester
en Wethouders niet had willen ondersteunen. Het komt
toch per slot van rekening hier op neer dat, als vandaag
of morgen mocht blijken dat de menschen moeten be
talen, het dan van het grootste belang is, dat zij dit
niet over een kort tijdsbestek behoeven te doen, maar
dat zij het over een bepaalden tijd kunnen betalen.
Wat betreft de gedachtengang van Burgemeester en
Wethouders, daarin kan spreker dus wel meegaan. Iets
anders is echter wat spreker straks heeft gezegd, n.l.
dat hij meent dat dit de houding van de Kroon kan be
ïnvloeden en aan den anderen kant had spreker graag
gehad dat een dergelijke ingrijpende kwestie te voren
in den Raad was gebracht, al was het alleen maar als
mededeeling wat het college van plan was.
Ten slotte nog dit. We hebben zoopas gehoord dat
het college heeft besloten 5)4 te korten. Dat is ook
een percentage, dat alleen door het college van Gede
puteerde Staten is naar voren gebracht. Als de begroo
ting niet wordt goedgekeurd, zooals die door den Raad
is vastgesteld, zal er ook nog over gesproken moeten
worden of dat werkelijk het percentage zal moeten
worden. Het zou ook kunnen gebeuren dat de Raad dan
beslist dat het 3 of meer zal moeten wezen. Spreker
wil daarvan zeggen dat dit ook iets is, dat nog door den
Raad beslist zal moeten worden. Het college kan nu
wel zeggen dat nu alleen voorloopig maar 5)4 wordt
ingehouden en dat de Raad t. z. t. hierover wel de be
slissing zal kunnen nemen, maar spreker meent dat, door
het eerst al zoo te doen en een bepaald percentage te
nemen, men daarmee iets schept, waarop de Raad mis
schien later moeilijk terug zal kunnen komen. Dat is
ook een van de redenen, waarom spreker het betreurt
dat Burgemeester en Wethouders deze zaak op een der
gelijke wijze hebben getracteerd.
De heer Beekhuis (wethouder) wil even zeggen dat
het hem voorkomt dat de heeren, die aanmerkingen heb-
ben gemaakt op wat door den Burgemeester is meege
deeld, deze zaak veel te hoog opvatten. Zooals zij mee-
nen staat de kwestie niet. De Burgemeester heeft heel
duidelijk uiteengezet dat het eenvoudig een utiliteits
maatregel is, die door Burgemeester en Wethouders is j
genomen. Het is geen besluit, althans niet in den for-
meelen zin of in den staatsrechtelijken zin, dien de heer
Visser bedoelt, maar het is eenvoudig een voorloopige
maatregel die, naar spreker meent, toch zoo goed is
gezien. De Burgemeester heeft uiteengezet dat het veel
gemakkelijker is nu alvast in te gaan op den maatregel,
die misschien later noodig zal blijken. Anders zou men
later de gemeentewerklieden moeten laten terugbe
talen en dat zou dan voor hen een belangrijke som kun
nen worden, omdat het een heelen tijd kan duren voor
de beslissing van de Kroon komt.
Wat betreft de laatste opmerking van den heer Muller,
kan spreker antwoorden dat 5)4 's genomen, omdat
dit het cijfer is dat Gedeputeerde Staten genoemd heb
ben en dat eenmaal in de lucht hing. Maar blijkt later
dat het 4 of 3 zal moeten wezen, dan is het heel
gemakkelijk die 1)4 of 2)4 aan de werklieden bij
te betalen. Dat is geen bezwaar. Het wordt alleen moei
lijker als het 6 wordt, want dan zal er door hen bij
betaald moeten worden. Maar dan gaat het toch veel
gemakkelijker nog )4 dan 6 te innen.
Hoe men ook redeneert, het is niets anders dan een
zuivere utiliteitsmaatregel. Hier is ook gezegd dat Bur
gemeester en Wethouders een handeling hebben gedaan,
in strijd met een besluit van den Raad, maar wat Bur
gemeester en Wethouders hebben gedaan is eigenlijk
meer een voorstel en als iemand thans wenscht dat het
anders geregeld wordt en dat het raadsbesluit wordt
toegepast, kan hij een motie indienen. Spreker denkt
echter dat niemand dat zal doen; hij gelooft dat ieder
liet wel met den Burgemeester eens is dat hier een ver
standige maatregel is toegepast.
De heer Van der Veen heeft zoopas het antwoord van
den Burgemeester gehoord op de vraag van den heer
Muller, maar had zich voorgesteld dat deze maatregel,
die door Burgemeester en Wethouders is toegepast, was
gegrond op een bepaling in de Gemeentewet betreffende