26 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Januari 1925. het niet mogen doen van uitgaven, die niet zijn goed gekeurd. Spreker was van meening dat, waar de be grooting niet is goedgekeurd omdat Gedeputeerde Sta ten bezwaar maken tegen het feit dat er niet 5/2 is gekort, Burgemeester en Wethouders op grond daarvan niet gerechtigd waren de loonen voluit uit te keeren maar er 5'/2 van moesten afnemen. Als dat de reden was, waarom Burgemeester en Wethouders dezen maat regel noodzakelijk meenden te moeten toepassen, is spr. van meening dat de Raad daarvoor zou moeten zwichten, omdat wij deze bepaling hebben in de Gemeentewet spreker weet niet precies onder welk artikel dat Burgemeester en Wethouders tegenover den Raad niet verantwoord zouden zijn bij het treffen van een maatre gel, waarbij het volle loon zou worden uitbetaald, om dat er staat dat, als Gedeputeerde Staten geen vergun ning hebben verleend tot uitbetaling, de gevolgen dan zijn voor de leden van den Raad. Spreker meende dat Burgemeester en Wethouders van deze gedachte waren uitgegaan. Maar waar nu, krachtens hetgeen door den Burgemeester en den heer Beekhuis is gezegd, blijkt, dat de maatregel is genomen uit utiliteitsoverwegingen, staat spreker daar anders tegenover. Hij is van meening dat de Raad nu inderdaad te ver gaat, als hij den maatregel, die hier is getroffen, laat doorloopen, omdat we dan dezen toestand krijgen, dat niet de Raad van Leeuwarden beslist ten opzichte van wat er met het personeel gebeuren moet, maar dat dit door Gedeputeerde Staten wordt gedaan. Die tege moetkoming aan Gedeputeerde Staten, die schuilt in den den maatregel van Burgemeester en Wethouders om 51/2 van de salarissen en loonen in te houden, staat spreker niet aan. Hij is van meening dat dit is een te veel toegeven aan de bedoeling, die bij Gedeputeerde Staten blijkt voor te zitten, n.l. om zich zeer veel te be moeien met zaken, waaromtrent de zeggenschap is bij den Raad. Op grond daarvan is spreker van meening dat de Raad beter zou doen het besluit van Burgemeester en Wethouders te herroepen. De heer K. de Boer merkt op dat de heer Van der Veen al ongeveer heeft gezegd wat hij had willen zeg gen. Spreker zou echter nog de vraag willen stellen hoe Burgemeester en Wethouders denken over de toepassing van artikel 211 der Gemeentewet. Spreker heeft daar omtrent in de betoogen van Burgemeester en Wethou ders niets gehoord, maar acht het toch van belang te weten, hoe Burgemeester en Wethouders in deze kwes tie daarover denken. De Voorzitter zegt dat we zoo steeds dieper in de zaak verzeilen. De heer Visser kan de redeneering van Burgemeester en Wethouders niet begrijpen en de heer Van der Veen begrijpt die wel maar meent dat de zaak op iets anders vastzit. Zij zit echter nergens anders op vast dan wat spreker straks heeft gezegd. Burgemeester en Wethouders weten dat de mogelijkheid bestaat dat het gemeentepersoneel in den loop van het jaar, laten we voorloopig maar aannemen, 5y2 zal moeten be talen. Nu zeggen Burgemeester en Wethouders: als dat net Juli los komt de kans bestaat toch, die kunnen we niet wegcijferen dan zal het personeel moeten terugbetalen alles wat het over die 6 maanden te veel heeft ontvangen, dan zal door Burgemeester en Wet houders over dien tijd 5}/2 pensioensbijdrage moeten worden ingehouden. Daarom zeggen Burgemeester en Wethouders: is het niet veel gemakkelijker om het van nu af in te houden, als het toch betaald moet worden? Dat is de reden. Spreker zou verder zeggen dat artikel 211 der Ge meentewet -de kwestie dat de raadsleden verantwoor delijk zouden zijn, is er naast; zij zijn niet verantwoor delijk maar Burgemeester en Wethouders zelf zijn ver antwoordelijk voor de uitgaven, die door hen zijn ge daan dat artikel 211 hier niet veel mee heeft te ma ken. Door Gedeputeerde Staten is aan Burgemeester en Wethouders machtiging verleend om de helft van de uitgaven te doen, m. a. w. laat b.v. de post voor werk- loonen 100.000.groot zijn, dan kunnen Burgemees ter en Wethouders daarop 50.000.— uitgeven en of zij dat bedrag nu in 1,2 of 8 maanden willen uitgeven, doet er niets toe. Dat is de heele zaak. De reden van Burgemeester en Wethouders is niet anders dan dat de mogelijkheid be slaat dat ongeveer op de helft van het jaar 5j/2 zal moeten worden terugbetaald van het bedrag, dat de menschen dan al zouden hebben ontvangen. Dat is wat de heer Van der Veen wil, maar de menschen zullen dan eenvoudig zeggen: „ik wil wel, maar ik heb het niet". Burgemeester en Wethouders zullen dan moeten zeggen: „wij moeten eerst de uitkeering, die ge te veel hebt ont vangen, van Uw loon afnemen; dan krijgt ge heelemaal niets; had het dan van het begin af laten staan". De menschen zouden dan antwoorden: „was dan ?oo ver standig geweest het zelf in te houden". Welnu, zoo ver standig zijn Burgemeester en Wethouders nu geweest en als men nu werkelijk meent dat het verstandiger is niet te verhalen wat niets anders is dan het voor loopig even in kas te houden, de menschen blijven er recht op houden laat men dan een voorstel doen, dan zijn Burgemeester en Wethouders ook van de verant woording af voor de misère, die dan staat te gebeuren. De heer Hooiring vindt dat hierover wel genoeg is gesproken, maar zou toch graag deze vraag doen. Be slaat de mogelijkheid ook, als de Kroon voorschrijft dat er pensioensbijdrage moet worden betaald, dat dit niet op 1 Januari 1925 maar, gesteld dat de beslissing in Juni afkomt, op 1 Juli 1925 moet ingaan? Spreker kan zich zeer goed begrijpen dat Burgemeester en Wethouders zich op het standpunt hebben gesteld: „hebben is heb ben, maar krijgen is de kunst", maar als die mogelijk heid bestaat, gelooft spreker dat deze maatregel van Burgemeester en Wethouders niet juist is, omdat men dan altijd nog kan beslissen dat de korting met ingang van 1 Juli, 1 Augustus enz. moet worden ingevoerd en er dan ook geen terugbetaling noodig is. Als dus die mogelijkheid bestaat, zou spreker heel graag willen dat het college overweegt de korting niet langer in te hou den, maar te wachten op een besluit van den Raad. De heer K. de Boer meent dat, zooals de heer Van der Veen heeft gezegd, deze kwestie wel degelijk in ver band staat met artikel 211 der Gemeentewet. Dit is voor spreker van veel beteekenis. Hij weet niet of de mededeeling van den Voorzitter wel juist is gedaan be treffende hetgeen Gedeputeerde Staten omtrent de be grooting hebben besloten. Volgens den Voorzitter zou den Gedeputeerde Staten het gemeentebestuur hebben gemachtigd de helft van de uitgaven te doen, maar spr. meent juist dat Gedeputeerde Staten bedenkingen heb ben geopperd tegen sommige uitgaven en dat daarom juist art. 211 der Gemeentewet hier van toepassing is, omdat daarin staat dat Burgemeester en Wethouders niet gerechtigd zijn die uitgaven te doen. Het is voor spreker van groot belang te weten, hoe Burgemeester en Wethouders daarover denken. De heer H. de Boer heeft nog geen antwoord van den Voorzitter gehoord op de vraag, die door den heer Hooiring is gesteld De Voorzitter: Ik heb er nog geen tijd voor gehad. De heer H. de Boer dacht dat de Voorzitter het zou vergeten. Hij zou dat antwoord nog graag willen hooren, omdat daarvan voor hem zal afhangen of er een voor stel zal moeten komen om den maatregel, dien Burge meester en Wethouders hebben getroffen, ongedaan te maken Als absoluut vast stond dat de storting op 1 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Januari 1925. 27 Januari zou moeten ingaan, indien de Kroon het beroep zou verwerpen, zou spreker zich uit utiliteitsoverwe gingen bij den genomen maatregel kunnen neerleggen. Doch spreker kan niet inzien dat dit het geval zou moeten zijn. Hij gelooft daarom dat het verstandig zou zijn den genomen maatregel ongedaan te maken, omdat niet te ontkennen valt dat hiermee wel eenigszins wordt vooruitgeloopen, zij het dan ook uit utiliteitsoverwe- gingen, op een beslissing, die nog zal moeten vallen. De Voorzitter is van oordeel dat men hierover zoo langzamerhand zal moeten eindigen; als dan deze en dan die weer aan het woord komt, krijgen we nooit een eind. Spreker wil nu nog even verschillende sprekers, die een antwoord hebben verzocht, antwoorden. De heer Hooiring heeft gevraagd of het ook mogelijk is dat met ingang van 1 Juli of 1 Juni het verhaal zal plaats hebben. Spreker kan daarop alleen dit antwoor den, dat dit gemeenterechtelijk en technisch zeer wel mogelijk is. Het verhaal behoeft niet bepaald op 1 Janu ari in te gaan, maar het is gemeenterechtelijk en tech nisch wel mogelijk dat het op een later tijdstip ingaat. Of dat echter zal gebeuren, is een tweede kwestie. De heer K. de Boer brengt deze zaak in verband met art. 211 der iemeentewet. Spreker begrijpt nog niet geheel zijn bedoeling, maar wil er wel trachten in te komen. Het artikel eerste lid zegt ,,ls hunne goedkeuring niet verleend aan de be grooting voor den aanvang van het jaar, waarvoor deze moeten dienen, dan machtigen zijn het gemeente bestuur, tot op de helft der aangevraagde sommen uitgaven te doen uit die posten der begrooting, waar tegen bij hen geene bedenking bestaat". Gedeputeerde Staten hebben aan Burgemeester en Wet houders die machtiging gegeven en Burgemeester en Wethouders hebben dus de macht om tot op de helft van de aangevraagde sommen uitgaven te doen op die posten, waartegen geen bedenkingen bestaan. Nu be slaan tegen den uitgaafpost voor de salarissen bij Ge deputeerde Staten geen bedenkingen, maar er bestaan bij hen bedenkingen tegen dat er geen pensioen wordt verhaald, dus dat er geen ontvangstpost voor bijdrage in de pensioenstorting is geraamd. Indien werkelijk pensioenpremie wordt verhaald, worden de salarissen evengoed tot het volle bedrag uitgekeerd, maar daar tegenover staat dan een ontvangstpost, waarop wordt verantwoord het percentage, dat verhaald wordt. Spre ker wil maar weer hetzelfde voorbeeld noemen als straks: als de uitgaafpost voor salarissen is geraamd op 100,000.—, dan maken Gedeputeerde Staten daar geen aanmerking op en zeggen zij niet dat daar by2 of 5500.af moet, neen, die 100,000.is dan goed, maar daar moest dan een ontvangstpost van 5500. tegenover staan en die staat niet op de begrooting. Burgemeester en Wethouders hebben dus machtiging om van een dergelijk bedrag werkelijk 50,000.uit te betalen, maar Gedeputeerde Staten maken bezwaar tegen het ontbreken van den post van 5500.bij dit voorbeeld. In zooverre heeft art. 211 dus hiermee te maken, dat Burgemeester en Wethouders de uitgaven mogen doen tot op de helft. De heer H. de Boer zegt dat hij zijn stem afhankelijk stelt van het antwoord dat door Burgemeester en Wet houders wordt gegeven. Welnu, spreker zou zeggen dat het technisch wel mogelijk is dat het verhaal 1 Juli kan ingaan; zijn opinie is, dat het elk oogenblik we! kan ingaan, maar of dat ooit zoo komt is een tweede kwestie. De heer Muller zou, naar aanleiding van hetgeen de Voorzitter heeft opgemerkt als antwoord op de vraag van den heer Hooiring en waaruit blijkt dat het gevaar althans voor een gedeelte is geweken, op het oogen blik dit willen voorstellen „Ondergeteekende stelt voor Burgemeester en Wethouders uit te noodigen de korting op het loon of salaris van werklieden en ambtenaren ongedaan te maken". Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi zou naar aan leiding van dit voorstel één vraag willen doen. De Voorzitter zegt dat het technisch wel mogelijk zou zijn, maar zou het werkelijk de bedoeling van Gedeputeerde Staten wel zijn, het pensioenverhaal pas te laten ingaan op 1 Juli en de salarissen het eerste halfjaar ongerept te laten? Dat kan toch niet? De Voorzitter: Het is mij niet mogelijk te zeggen, wat de bedoeling van Gedeputeerde Staten is. Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi: Of het mag? De Voorzitter: Ik heb wel een vermoeden, maar als ik dat zou zeggen, zou dat misschien weer een argu ment zijn voor pensioenstorting. Ik kan het U niet zeggen, mevrouw. De heer Westra merkt op dat de Voorzitter zoopas heeft gezegd, als antwoord op de opmerking van den heer K. de Boer, dat het hier niet gaat over den uitgaaf post, maar over het ontbreken van een ontvangstpost. Wanneer nu straks de beslissing van de Kroon zal komen neem aan dat die beslissing zal wezen dat de korting moet worden toegepast dan zal, als deze maatregel niet genomen is, feitelijk practisch door Gedeputeerde Staten niet geëischt kunnen worden dat die ontvangstpost loopt over het geheele jaar, juist om de feiten, die hier zijn aangehaald, dat het onmogelijk is het terug te vragen van de menschen. Dat zal voor Gedeputeerde Staten aanleiding wezen om genoegen te nemen met een korting, die niet van terugwerkende kracht is; straks zullen Gedeputeerde Staten uit utili teitsoverwegingen goed moeten keuren dat de korting niet over het eerste halfjaar wordt toegepast en daarom zal spreker zijn stem geven aan het voorstel van den heer Muller. De heer IJ. de Vries wil alleen zijn stem even moti- veeren. Hij zal tegen het voorstel-Muller stemmen om de eenvoudige reden dat, als het geval is dat de Kroon meegaat met het standpunt van Gedeputeerde Staten, er dan 5'/2 za' moeten worden ingehouden, niet meer en niet minder, omdat spreker het zoo beschouwt dat, waar Gedeputeerde Staten eenmaal 5y2 hebben ge noemd, zij daar niet boven en er niet beneden zullen gaan. Zij staan op het standpunt, dat zij de begrooting willen goedkeuren, als dat percentage wordt afgehouden en voor het geval de Kroon daarin meegaat zal dat dus moeten worden verhaald op de ambtenaren. Spreker kan zich best begrijpen dat de sociaal-demo cratische fractie nu poogt de pensioenkorting nog een half jaar te verschuiven of dat zij poogt de menschen op het oogenblik ter wille te zijn, maar het komt hem voor dat dit struisvogelpolitiek is. Als men in zijn hart overtuigd is dat het mogelijk is dat 5'/2 moet worden betaald, maar men zal het den menschen voorloopig nog gunnen, dan worden zij nu blij gemaakt met iets, dat hun later misschien weer wordt afgenomen. Dat is de bedoeling, die, naar sprekers meening, door de voor stellers beoogd wordt. En al kan die, vanaf hun eerste standpunt, gebillijkt worden, toch is men hier eigenlijk gezegd bezig een mooi gebaar te maken. Spreker gelooft niet dat het verantwoord is, dat mooie gebaar te steu nen, omdat hij vreest dat dit een zeer zure appel voor sommigen zal worden. Hij voelt zich daarom niet ver antwoord daarin mee te gaan en kan volkomen de hou ding van Burgemeester en Wethouders goedkeuren. De heer Muller zou naar aanleiding van de woorden van den heer IJ. de Vries nog een paar woorden willen zeggen. Als de heer De Vries dat niet gelooven wil kan

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1925 | | pagina 3