1100.is het dus eigenlijk niet verstandiger die grens
tot 800.terug te brengen?
32 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Januari 1925.
ook spreekt de meerwaardigheid van het eerstgenoemde
onderwijs. Nu heeft het spreker getroffen dat Burge
meester en Wethouders voorstellen in alle drie veror
deningen de beide eerste klassen geheel gelijk te maken.
Dat lijkt spr. toch onlogisch. Als alle klassen voor de
beide andere inrichtingen hooger zijn dan die voor het
bewaarschoolonderwijs, moet dit ook zoo zijn voor de
laagste klassen. Burgemeester en Wethouders stellen
voor om voor alle drie scholen het schoolgeld voor de
laagste klas te stellen op 1.50 en dat voor de tweede
klas op 2.Spreker gelooft dat het in de lijn van de
bestaande schoolgeldheffing zou zijn als het schoolgeld
voor de eerste beide klassen voor den cursus voor meis
jes aan de Industrie- en Huishoudschool en voor het
onderwijs aan de lagere avondhandelsschool iets hooger
werd gemaakt. Hij zou daarom in overweging willen
geven het schoolgeld voor de eerste klas voor die beide
inrichtingen te brengen van 1.50 op 2.en voor
de tweede klas van 2.op 2.50. Dan houdt men
het schoolgeld daar in de beide laagste klassen van
schoolgeldheffing ook hooger dan bij het bewaarschool-
onderwijs.
De heer K. de Boer merkt op dat het standpunt van
de sociaal-democraten is dat het lager onderwijs koste
loos moet worden gegeven. Waar het nu wettelijk ge
boden is dat schoolgeld moet worden geheven, spreekt
het vanzelf, dat de sociaal-democraten zullen pogen,
de klas van het inkomen, waar beneden geen schoolgeld
wordt geheven, zoo hoog mogelijk te stellen. De sociaal
democraten staan op dat standpunt, omdat de openbare
volksontwikkeling is een zaak van algemeen belang,
waarin dus ook de ongehuwden en de kinderloozen,
voorzoover zij een inkomen hebben en belastingplichtig
zijn, moeten bijdragen. Omdat dit onderwijs een zaak
van algemeen belang is, mogen de kosten daarvan niet
alleen gelegd worden en ook niet gedeeltelijk alleen ge
legd worden op de schouders van degenen, wier kin
deren van dat onderwijs profiteeren.
Het spreekt dus vanzelf dat de sociaal-democratische
fractie niet met dit voorstel kan meegaan. Er komt echter
nog iets anders bij in deze kwestie, dat is, dat men hier
gehoor zou geven aan een wenk van Gedeputeerde
Staten, neergelegd in hun schrijven, dat hier gedeeltelijk
is aangehaald, een schrijven, dat naar sprekers meening
niet uitmunt in helderheid en logischheid. In dat schrij-
van staat n.l.
,,Wij meenen er Uw aandacht op te moeten ves
tigen, dat de Minister van Binnenlandsche Zaken en
Landbouw bezwaar heeft tegen schoolgeldverorde
ningen voor lager onderwijs, waarin de grens van
vrijstelling bepaald is op een hooger inkomen dan
800.--."
In zijn algemeenheid is dat onjuist. De Minister heeft
aan verschillende gemeenten de mededeeling gedaan
dat hij een verordening in verband met art. 62 van de
Wet op het Lager Onderwijs het meest wenschelijk acht.
Daarbij is sprake, niet van een inkomen van 800.
maar van de belastbare som, die te vinden is in art. 37
van de Wet op de Inkomstenbelasting, waarop dan nog
wordt toegepast art. 38 van die wet, dat den kinder
aftrek regelt. Als wij die kinderaftrek dus hier in toe
passing brengen, dan is die laagste som hier dus
900.Spreker meent dat daarom het schrijven van
Gedeputeerde Staten in dit opzicht onjuist is.
Nu is, wat in de Wet op het Lager Onderwijs is neer
gelegd, in zeker opzicht een voorschrift, hoe de school
verordeningen in elkaar moeten worden gezet en dat
het schoolgeld moet worden geregeld naar evenredig
heid van het belastbaar inkomen. Wanneer de Minister
nu heengaat om vast te stellen voor de verschillende
gemeenten beneden welk bedrag geen schoolgeld mag
worden geheven dat stelt de gemeente in werkelijk
heid vast dan moet ook in de wet worden neerge
legd welk bedrag als laagste schoolgeld moet worden
geheven en hoe het schoolgeld er van a tot z uit moet
zien. Spreker meent dat dit niet in overeenstemming
is met artikel 62 van de Wet op het Lager Onderwijs,
waarin in zeker opzicht den gemeenten vrijheid is gelaten
bij het maken van de schoolgeldverordeningen, alleen
met inachtneming van de bepalingen van de wet. Bin
nen die bepalingen kunnen de gemeenten het school
geld vaststellen naar vrije regelen. In art. 62, derde lid,
staat
„In de verordening tot heffing van schoolgeld
wordt het bedrag van het inkomen vermeld, beneden
hetwelk schoolgeld niet verschuldigd is."
Spreker kan zich dus niet begrijpen dat, wanneer wij
hier in den gemeenteraad van oordeel zijn dat de om
standigheden in deze gemeente van dien aard zijn dat
beneden een bepaald bedrag in de verordening was
dat bedrag bepaald op 1100.geen schoolgeld
behoeft te worden geheven, de Minister zich dan op
het standpunt zou plaatsen welk standpunt Gedepu
teerde Staten blijken te deelen dat de Minister dat
bedrag in extenso moet voorschrijven.
Verder meent spreker dat er nog in een ander opzicht
een onjuistheid in het schrijven van Gedeputeerde Staten
voorkomt, want hun schrijven van 29 October is ook
van toepassing gebracht op de heffing van schoolgeld
voor het bewaarschoolonderwijs. Nu gelooft spreker
dat duidelijk uit de Wet op het Lager Onderwijs blijkt
dat de bewaarscholen in dit opzicht niet onder die wet
vallen, want de Wet op het Lager Onderwijs bevat maar
twee artikelen, die van toepassing zijn verklaard op het
voorbereidend, d. i. het bewaarschoolonderwijs; art.
189 bepaalt dat de artt. 7 en 179 van toepassing zijn
op het voorbereidend onderwijs en die beide wetsarti
kelen regelen het toezicht op de schoolgebouwen en
het recht van de personen, die dat toezicht komen uit
oefenen. Van een bepaling, waaruit men kan afleiden
dat art. 62 ook van toepassing is op het voorbereidend
onderwijs, blijkt niets. Spreker meent dus dat de school
geldverordening voor het bewaarschoolonderwijs valt
buiten de Wet op het Lager Onderwijs en de Koninklijke
Besluiten, die daaruit voortvloeien en hij meent dus dat
de Raad in werkelijkheid ten opzichte van het formu-
lteren van de schoolgeldverordening voor het bewaar
schoolonderwijs geheel vrij is, behalve dan het opper
toezicht van Gedeputeerde Staten.
Al deze redenen tezamen nopen spr. fractie al deze
wijzigingsvoorstellen, die door Burgemeester en Wet
houders bij den Raad zijn ingediend, niet te aanvaarden
maar vooral niet de wijziging, dit betrekking heeft op
de schoolgeldverordening voor het bewaarschool
onderwijs.
De Voorzitter wil even opmerken dat uit de brieven
van Gedeputeerde Staten niet blijkt dat zij wenschen
dat men begint bij 800.Zij schrijven alleen
dat de Minister van Binnenlandsche Zaken
en Landbouw bezwaar heeft tegen schoolgeldveror
deningen voor lager onderwijs, waarin de grens van
vrijstelling bepaald is op een hooger inkomen dan
800.In den laatsten tijd zijn b.v. de verorde
ningen der gemeenten Het Bildt en Harlingen terug
gezonden met verzoek, de bedoelde grens tot 800.
terug te brengen.
In verband hiermede komt het ons zeer onwaar
schijnlijk voor, dat een verordening, waarin voor
bewaarschoolonderwijs inkomens beneden 1100.
van schoolgeld worden vrijgesteld, de vereischte
goedkeuring zal verwerven, waarom wij U in over
weging geven, een wijziging der verordening op dit
punt te bevorderen."
Eigenlijk zeggen Gedeputeerde Staten dus: we willen
de verordeningen wel doorsturen, maar we hebben ze
de laatste keeren teruggekregen omdat de Minister een
grens stelt van 800.— en bij deze is een grens van
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Januari 1925. 33
Als de Raad nu meent dat met een grens van
1100.— er kans is, de verordeningen in Den Haag
goedgekeurd te krijgen, zeggen Burgemeester en Wet
houders ook niet dat het 800.moet zijn. Burge
meester en Wethouders hebben echter de zaak van den
practischen kant bekeken en gezegd: laten we dan hier
ook direct de grens maar op 800.stellen inplaats
van te beginnen met 1100.en 1200.Zij hebben
er nu een paar kleinere klasjes van 2.en 1.50 voor
gezet om zoo op die 800.te komen. Zoo is het ook
gegaan met wat de heer Oosterhoff bedoelt. Burge
meester en Wethouders voelden er ook niet voor om
bedragen van 800.en 900.aan te slaan en zij
hebben daarom in de andere verordeningen ook maar
die kleine bedragen van 1.50 en 2.gezet, dus
feitelijk alleen om maar te voldoen aan een formaliteit,
waardoor de goedkeuring van de verordeningen bereikt
zou worden, maar met aanslagen, die zeer miniem zijn.
L)at is de reden, waarom Burgemeester en Wethouders
met dit voorstel in den Raad komen.
De heer Oosterhoff zou even willen vragen of Burge
meester en Wethouders niet weerleggen de bewering
van den heer K. de Boer dat op de verordening tot
heffing van schoolgeld voor bewaarschoolonderwijs de
goedkeuring van de Kroon niet noodig is. Dat heeft de
heer De Boer beweerd en daarop hebben Burgemeester
en Wethouders niet geantwoord.
De Voorzitter antwoordt dat de verordening tot hef
fing van schoolgeld voor bewaarschoolonderwijs wel
degelijk aan de goedkeuring van de Kroon onderworpen
is. Spreker heeft echter van den heer De Boer begrepen
dat deze zegt, dat de Lager Onderwijswet daarop niet
van toepassing' is. De verordening is echter wel degelijk
aan de goedkeuring van de Kroon onderworpen.
Spreker vraagt of de heer Oosterhoff ook een voorstel
doet.
De heer Oosterhoff: Neen.
De beraadslagingen worden gesloten.
De Voorzitter vraagt of een van de leden een ge
splitste stemming wenscht.
De heer K. de Boer acht dat wel gewenscht.
Over de Ontwerpen I, II en 111 van Burgemeester en
Wethouders heeft achtereenvolgens staking van stem
men plaats, met 13 tegen 13 stemmen en telkens met
dezelfde vóór- en tegenstemmers, zoodat in de volgende
vergadering herstemming zal moeten plaats hebben.
Vóór stemmen de heeren Lautenbach, Wölcken,
Cohen, Fransen, Weima, Schelteina, Koopmans, Beek
huis, Westra, Hofstra, IJ. de Vries, Oosterhoff en Van
der Schoot.
Tegen stemmen: de heeren Dijkstra, M. Molenaar,
O. F. de Vries, H. de Boer, Visser, mevrouw Buisman
Blok Wijbrandi, de heeren K. de Boer, Muller, Tie-
mersma, Botke, Van der Veen, Hooiring en B. Molenaar.
11 (Agenda no. 12). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot vaststelling eener nieuwe jaarwedde-
regeling voor de leeraren enz. aan het gymnasium
omtrent de ten opzichte der buitenleerlingen te nemen
maatregelenenz. (bijlage no. 4).
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
IV. Aan de orde is het voorstel van mevrouw Buis
man (sub 116).
De Voorzitter wil mevrouw Buisman het woord geven
om haar voorstel toe te lichten.
De beraadslagingen worden geopend.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi behoeft niet veel
te zeggen, omdat hierover al bij de begrooting is ge
sproken. De reden, waarom zij hier nu een beetje haast
achter wil zetten is deze, dat wij hebben bemerkt dat
van verschillende kanten pogingen in het werk worden
gesteld om een particuliere stortings- en ophaaldienst
in werking te stellen. Dat lijkt spreekster op het oogen-
blik een beetje bezwarend, omdat dienaangaande van
den kant van Burgemeester en Wethouders ook een
onderzoek is toegezegd. Om nu onnoodige bemoeiingen
van particuliere zijde te voorkomen, lijkt het spreekster
het beste dat de Raad zich zoo spoedig mogelijk hier
over uitspreekt. Zij weet dat een bankinstelling hier ter
stede reeds een subsidie bij den Minister heeft aange
vraagd voor het instellen van een particulieren stortings-
en ophaaldienst. Ook om een teleurstelling van particu
lieren, die in die richting werkzaam zijn, te voorkomen
zou spreekster zoo spoedig mogelijk deze zaak in den
Raad willen behandelen en zij wil daarom aandringen
op prae-advies.
De Voorzitter vraagt of de Raad geen bezwaar maakt
het voorstel van mevrouw Buisman in overweging te
nemen.
De Raad maakt hiertegen geen bezwaar.
De Voorzitter zegt dat Burgemeester en Wethouders
wel willen toezeggen zoo mogelijk de volgende verga
dering met een prae-advies te komen. Zij hebben naar
alle kanten omtrent deze zaak geïnformeerd, het geheele
dossier is kant en klaar. Uit die inlichtingen blijkt dat
het met een dergelijken dienst niet overal even goed
gaat maar dat men hier en daar ook met leelijke tekorten
zit. Dit zal echter uit het prae-advies wel blijken; er zijn
stukken genoeg binnen gekomen om een prae-advies in
elkaar te zetten. Burgemeester en Wethouders zeggen
dus voor de volgende vergadering prae-advies toe, be
houdens het geval dat nog enkele inlichtingen noodig
mochten blijken, in welk geval het prae-advies nog een
vergadering later zal komen.
De beraadslagingen worden gesloten.
V. Ter behandeling van punt
7 (Agenda no. 8)
wordt in geheime vergadering overgegaan.
Na heropening der openbare vergadering wordt met
aigemeene stemmen besloten overeenkomstig het voor
stel van Burgemeester en Wethouders.
Op voorstel van den Voorzitter wordt in besloten
vergadering overgegaan.
Na heropening der openbare vergadering wordt, niets
meer te behandelen zijnde, deze door den Voorzitter
gesloten.