40
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 Februari 1925.
had, dat er door overlijden of verplaatsing een vacature
was ontstaan en dat Burgemeester en Wethouders dan
met Kaspersma in overleg waren getreden om die plaats
aan de Oosterbrug in te nemen. Dan had het Georga
niseerd Overleg daar niet mee te maken gehad. Nu is
het echter het instellen van een nieuwe functie tegen
een salaris van 29.en vrij wonen en dat is wel aan
het Georganiseerd Overleg onderworpen, niet echter of
Kaspersma of Jansen, Pietersen of Klaassen die brug
zal bedienen. Dit is het instellen van een nieuwe be
trekking, waarbij het salaris wordt bepaald voor een
van de brugwachters, het betreft dus een wijziging van
de Salarisverordening en is als zoodanig aan het Geor
ganiseerd Overleg onderworpen.
De heer IJ. de Vries weet het ook niet, maar meent
toch dat het college van Burgemeester en Wethouders
en zijn deskundigen het beste kunnen beoordeelen welke
arbeid er aan een bepaalde betrekking is verbonden als
die nieuw is en welke belooning daarvoor moet worden
gegeven. Moet daarop nu ook de beslissing van het
Georganiseerd Overleg komen? De Voorzitter zegt dat
het een nieuwe betrekking is en dat het Georganiseerd
Overleg moet uitmaken welk salaris daaraan moet zijn
verbonden. Kunnen Burgemeester en Wethouders met
hun deskundigen dat niet doen en dan een overeenkomst
met iemand maken? Het is hier voor spreker de vraag
om te weten te komen hoever de macht van de instelling
van het Georganiseerd Overleg gaat, of Burgemeester en
Wethouders niet meer vrij en verantwoord zijn dingen
te doen die zij meenen dat moeten geschieden en in de
bepaling van het salaris dat voor die werkzaamheden
moet worden betaald, of zij dat niet eerder mogen doen
clan nadat zij de sanctie hebben van het Georganiseerd
Overleg. Dat is de vraag, die spreker heeft gesteld.
De heer H. de Boer (wethouder) gelooft dat de heer
Ij. de Vries de zaak verkeerd stelt. Deze zegt dat de
beslissing bij het Georganiseerd Overleg wordt gelaten.
Dat gebeurt echter in geen enkel opzicht; de beslissing
zal altijd bij den Raad zijn. Het gaat hier over de vraag
of ten opzichte van deze zaak ook overleg had moeten
zijn gepleegd met het Georganiseerd Overleg. Nu kan
men daarover verschillen; de een meent van niet en de
ander meent van wel, maar daarmee wordt de beslissing
niet overgelaten aan het Georganiseerd Overleg. De
manier, waarop de heer IJ. de Vries het zegt, zou een
verkeerden indruk naar buiten kunnen wekken; de be
slissing blijft bij den Raad, maar dergelijke zaken moe
ten in het Georganiseerd Overleg worden besproken.
De heer IJ. de Vries merkt op dat men hier over 't
algemeen bij elkaar langs redeneert. Spreker heeft het
er niet over dat de beslissing bij den Raad is; hij is het
daar volkomen mee eens, anders was dit stuk hier ook
niet noodig. De kwestie is voor hem alleen of Burge
meester en Wethouders met de Raad het recht hebben
zulke voorstellen te doen, zonder de commissie voor
Georganiseerd Overleg te hooren of dat zij bij zulke
nieuwe punten het recht daartoe niet hebben. Het komt
spreker voor dat de heer Molenaar wil beweren dat het
college van Burgemeester en Wethouders het recht niet
heeft zulke dingen te doen als het 't Georganiseerd
Overleg niet heeft gehoord. Spreker is het daarmee niet
eens. Hij staat op het standpunt dat bij zoo iets nieuws
Burgemeester en Wethouders met hun ambtenaren en
de betrokken persoon wel het recht hebben zoo'n voor
stel te doen zonder dat de commissie voor Georgani
seerd Overleg daarover is gehoord.
De Voorzitter kan in antwoord op hetgeen de heer
De Boer naar voren heeft gebracht, zeggen dat misver
stand hier niet mogelijk is. De heer IJ. de Vries kan het
wel niet goed vinden, maar het is nu eenmaal zoo. Als
er iemand tot een nieuw ambt in de gemeente wordt
aangesteld het betreft hier toevallig een brugwachter
is de salarisbepaling daarvoor aan den Raad, maar
Burgemeester en Wethouders kunnen daaromtrent geen
voorstel doen aan den Raad voordat zij eerst overleg
hebben gepleegd met de commissie voor Georganiseerd
Overleg. Of men dat nu goed of kwaad vindt, laat spr.
in 't midden, het is nu eenmaal zoo.
De beraadslagingen worden gesloten.
10 (Agenda no. 11). Herstemming over het voor
stel van Burgemeester en Wethouders tot wijziging, in
verband met door Gedeputeerde Staten gemaakte op
merkingen, van de raadsbesluiten van 14 en 29 October
1924 tot vaststelling der Schoolgeldverordeningen be
treffende het bewaarschoolonderwijs, den gemeentelijken
cursus voor meisjes aan de Industrie- en Huishoud
school en de Lagere Avondhandelsschool bijlage no. 5).
De ontwerpen sub I, II en 111 worden achtereenvolgens
met 13 tegen 12 stemmen verworpen.
Dezelfde leden stemmen telkens voor en tegen.
Vóór stemmen de heeren Lautenbach, Fransen,
Scheltema, Koopmans, Hofstra, Van der Schoot, Beek
huis, Weima, IJ. de Vries, Cohen, Westra en Wölcken.
Tegen stemmen: de heeren M. Molenaar, H. de Boer,
Dijkstra, Visser, O. F. de Vries, Botke, K. de Boer, me
vrouw Buisman-Blok Wijbrandi, de heeren Muller,
Tiemersma, B. Molenaar, Van der Veen en Hooiring.
11 Agenda vo. 12). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot vaststelling en wijziging van verorde
ningen en instruction in verband met de stichting van
het openbaar slachthuis (bijlage no. 9).
Aan de orde is Ontwerp 1.
Wordt overgegaan tot artikelsgewijze behandeling.
Artt. 119 worden onveranderd vastgesteld.
Art. 20.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Weima kan zich met het artikel, zooals dat
hier ligt, niet vereenigen. Het lijkt hem toe dat de opzet
van het abattoir zoo is geweest, dat het zichzelf straks
moet bedruipen. Waar men hier nu spreekt dat een
eventueel verlies door de gemeente zal worden bijge
past, is het uit den aard der zaak logisch dat een even-
tueele winst door de gemeente straks zal worden opge
streken. Dit lijkt spreker niet juist. Hij zou zeggen dat
het beter is dat een eventueel verlies straks wordt ge
dragen door de keurloonen, m. a. w. dat, als het abattoir
niet uit kan, de keurloonen moeten worden verhoogd,
maar dat, als er wèl winst wordt gemaakt, deze terug
komt op de keurloonen.
Zooals het artikel hier ligt, lijkt het spreker niet juist.
Want er staat wel dat het verlies door de gemeente
betaald wordt, maar de practijk zal toch leeren dat, als
er verlies is, Burgemeester en Wethouders met een voor
stel zullen komen om de keurloonen te verhoogen. Als
er echter winst wordt gemaakt, heeft men absoluut geen
waarborg dat die winst ten goede zal komen aan het
bedrijf. Spreker meent wel dat de wet voorschrijft dat
er een zekere kleine winst mag worden gemaakt, maar
daar heeft men zoo weinig aan. Hij meent dat het recht
en billijk is dat de eventueele verliezen worden betaald
door de slagers, door de keurloonen hooger te stellen,
maar dat ook, als er winst wordt gemaakt, deze aan de
slagers ten goede komt door een verlaging van de keur
loonen.
De heer Beekhuis (wethouder) gelooft dat de rede
neering van den heer Weima niet geheel juist is. Schijn
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 Februari 1925. 41
baar is er wel iets voor te zeggen, maar het komt hem
voor dat het in de practijk zoo zal komen dat, als blijkt
dat het bedrijf op zoodanige wijze is opgezet, dat het
op den duur verlies zal opleveren, de Raad dan naar
middelen zal moeten omzien om dit verlies de wereld
uit te krijgen. Die middelen kunnen worden gevonden
door de keurloonen te verhoogen, maar misschien is het
dan ook mogelijk dat het verlies op een andere wijze
wordt gedekt. Dat is vooruit niet te zeggen. Om nu
echter, als er het eerste jaar een verlies mocht zijn, maar
dadelijk te zeggen dat er nu iets moet worden veran
derd, terwijl het heel wel mogelijk is dat er het volgend
jaar een winst wordt gemaakt, waaruit het verlies van
het vorig jaar kan worden gedekt, acht spreker niet
eoed. Flet komt hem voor dat, waar men hier te doen
heeft met een instelling, die geen eigen kas heeft, het
veel beter is dat de winst in de gemeentekas vloeit en
dat het verlies daaruit wordt betaald. Als er dan jaren
achtereen verlies of winst is, dan is de tijd gekomen om
een anderen weg in te slaan. Dan kan men nagaan wat
het beste is; misschien een wijziging van de keurloonen,
maar het is ook heel goed mogelijk dat daarvoor dan
een andere post in aanmerking komt. Dan zal dus uit
de practijk moeten blijken wat het beste zal zijn.
De heer Weima kan zich met de redeneering van den
heer Beekhuis absoluut niet vereenigen. Deze zegt dat
er schijnbaar iets voor sprekers redeneering is te zeg
gen, maar spreker meent dat zij absoluut juist is; het
is vanzelfsprekend dat, als het abattoir niet uit kan, men
dit dan zal verhalen op de keurloonen. Spreker zou van
den heer Beekhuis wel willen vernemen hoe deze anders
kans ziet een verlies te dekken. De eenige bron van in
komsten van het abattoir zijn de keurloonen en als het
niet uit kan, zal men het dus daarop verhalen. Dat is
ook absoluut juist; het abattoir moet zichzelf bedruipen,
de gemeente mag er geen schade van hebben. Maar dan
staat daar ook lijnrecht tegenover dat, als er winst wordt
gemaakt, de gemeente ook die niet moet hebben, maar
dat die ten goede moet komen aan de menschen, die het
betalen. Naarmate de winst grooter wordt, moeten de
keurloonen naar beneden. Spreker heeft het zoopas niet
willen doen, maar wil er nu toch even dieper op ingaan.
Hij heeft daar een goede reden voor en wel deze. Het
lijkt hem toe dat, naarmate de keurloonen in de toekomst
lager zullen worden, de exploitatie beter zal worden. Dit
staat voor spreker onomstootelijk vast. Zoolang de
keurloonen hoog zijn, wordt er minder geslacht maar
naarmate deze dalen, krijgt men meerdere slachtingen
en dat zal beter zijn voor het bedrijf zelf. Men moet ook
niet vergeten, de Leeuwarder slagers moeten hier wezen,
maar de slagers buiten Leeuwarden kan men ook trek
ken. Men zal die menschen dan ook hierheen lokken als
de keurloonen naar beneden gaan. Dat is zoo logisch
mogelijk en niemand kan er dus wat op tegen hebben
dat de winst straks in mindering wordt gebracht op de
keurloonen. Op het oogenblik staat het vast dat de
keurloonen wat hoog zijn; daar is ook niets op tegen,
het is een gevolg van de omstandigheden, dit is nu niet
anders. Als er echter verbetering komt, lijkt het spreker
billijk dat deze aan de betrokken menschen ten goede
komt. De gemeente moet hier geen winst maken en ook
geen schade lijden.
Spreker kan zich hier dus niet mee vereenigen. Hij
kan zich wel vereenigen met wat de heer Beekhuis zei,
dat men niet telken jare de keurloonen kan veranderen.
Het is inderdaad zeer moeilijk elk jaar de keurloonen
te wijzigen, maar deze zullen toch binnen betrekkelijk
korten tijd moeten kunnen worden herzien en in elk
geval moet de winst blijven voor het bedrijf en ten goede
komen aan de menschen, die dit moeten onderhouden.
De heer Dijkstra wil zich naar aanleiding van de op
merkingen van den heer Weima in de eerste plaats aan
sluiten bij den heer Beekhuis. Hij vindt het zeer onver
standig om bij een bedrijf, dat nog in werking moet
treden, al te spreken over het verdeelen van de winst.
Die moet er eerst maar eens wezen. Het hangt er ten
slotte ook van af hoe die winst ontstaat; als die voor
een belangrijk gedeelte ontstaat uit de keuring van
vleesch voor den export is dit weer iets anders dan wan
neer zij wordt gemaakt op het vleesch, dat door de
Leeuwarders wordt gebruikt.
De heer Weima noemt hier verder weer een groote
onjuistheid; hij doet net of de slagers het abattoir be
talen, maar dat is heelemaal niet waar; dat doen de
vleeschverbruikers. Die zaak is hier al meer met den
heer Weima besproken, hij moet dat niet volhouden,
want de kosten worden op het vleesch gelegd. De prac
tijk is echter in verschillende steden geweest dat de
oprichting van een abattoir geen stijging van den
vleeschprijs ten gevolge heeft gehad. Spreker meent dat
het in het belang van de zaak heel verstandig is eerst
maar eens af te wachten; als men de practijk achter den
rug heeft, kan men zien hoe het moet.
De heer Beekhuis (wethouder) weet niet of het den
anderen leden is opgevallen dat er een inconsequentie is
tusschen wat de heer Weima beide keeren heeft gezegd.
Den eersten keer heeft hij gezegd dat als er winst wordt
behaald, de keurloonen moeten worden verlaagd en dat
die winst ten goede moet komen aan het bedrijf. Maar
toen de heer Weima in tweeden termijn heeft gesproken,
heeft hij gezegd dat hij wat dieper op de zaak wilde in
gaan en toen beweerde hij dat, als de keurloonen lager
zouden worden gesteld, er meer winst zou worden ge
maakt. Voelt men nu die inconsequentie? Eerst wil de
heer Weima, als er verlies komt, de keurloonen verhoo
gen en nu zegt hij: als men ze verlaagt, behaalt men
meer winst. Dat is juist het omgekeerde.
Spreker gelooft dat hieruit volgt, wat hij in eersten
termijn ook reeds heeft betoogd, dat het niet goed is
vooraf al te zeggen wat men zal doen als er winst of
verlies is. Het lijkt hem veel beter af te wachten welke
maatregelen men zal nemen, wanneer blijkt dat op den
duur winst of verlies zal worden gemaakt.
De heer Weima vraagt nog eenmaal het woord. De
heeren hebben hem niet goed begrepen. De heer Dijkstra
zegt dat spreker al wil beginnen met de winst te ver
deelen, terwijl het bedrijf nog niet in werking is. Spreker
zou daarover nooit hebben gesproken als men hier niet
had de verordeningen, welke de Raad vandaag moet
vaststellen. Daarover heeft spreker het woord gevraagd;
anders zegt men het volgend jaar: dat had U het vorig
jaar moeten doen.
De heer Dijkstra heeft nu over den export gesproken,
maar daar had spreker het niet over. Hij weet heel goed
dat de export veel lagere tarieven heeft dan de gewone
slagers. Spreker heeft gesproken over de buitenslagers
om Leeuwarden heen. Hij meent dat het goed gezien
is dezen hierheen te lokken, omdat dit het bedrijf ten
goede zal komen en de heer Beekhuis mag wel vast
houden dat die slagers nooit bij ons komen met onze
liooge keurloonen. zoolang die zoo zijn. Dan blijven zij
weg; om hen te krijgen moet men trachten de winst,
die eventueel wordt gemaakt, terug te brengen op de
keurloonen.
Spreker denkt dat de keurloonen, die hier zijn vast
gesteld, ook we! voldoende zullen zijn voor het bedrijf,
zoodat dit wel eenige winst zal maken. Als dat juist is,
zou spreker het zeer op prijs stellen dat die winst terug
valt op het bedrijf. Daardoor kunnen dan in de naaste
toekomst de keurloonen naar beneden en als die naar
beneden gaan, krijgen wij de buitenslagers hier, wat in
het belang is van het bedrijf. Daar moeten we naar toe.
Spreker handhaaft wat hij heeft gezegd en zou het
zeer op prijs stellen dat in elk geval de winst direct aan
het bedrijf ten goede komt en dat zoo spoedig mogelijk
het is moeilijk daarvoor een tijd te bepalen die