c
»W|
42 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 Februari 1925.
winst op de keurloonen in mindering wordt gebracht.
Dan nog iets aan het adres van den heer Dijkstra.
Deze meent zich telkens te moeten verzetten tegen wat
spreker zegt. Het schijnt dat de heer Dijkstra meent dat
spreker er niets van weet, welnu spreker wil graag
leeren. De heer Dijkstra meent dat de slagers het abat
toir niet betalen maar dat dit door de gemeente betaald
wordt. Oppervlakkig is dit wel juist, maar de kosten
worden toch door de slagers betaald en dan vraagt spr.
op welke wijze zij die kosten terug moeten halen
De heer Dijkstra: Dat behoef ik U niet te leeren
De heer Weima acht het toch een zuiver standpunt
dat alle exploitatiekosten, welke worden gemaakt, ook
worden verhaald op de klanten. Krijgen de slagers
meerdere kosten, dan zal het publiek meer voor het
vieesch moeten betalen. Wordt de winst straks in min
dering gebracht op de keurloonen, dan komt dit ook
ten goede aan de menschen die het artikel betrekken.
Den heer Westra komt het voor dat, wat de heer Weima
zegt, in den grond van de zaak wel eenig recht van be
staan heeft, maar spreker meent dat dit resultaat bereikt
wordt door artikel 20 aan te nemen, zooals het hier
staat. Dan bestaat de mogelijkheid, als de winst komt
in de gemeentekas en het verlies door de gemeente
wordt bijgepast, straks door wijziging van de keurloonen
te zorgen dat het bedrijf niet een te groote winst ople
vert en niet een groot verlies heeft. Dat heeft de Raad
toch in de hand en dat is toch ook de bedoeling. Als er
een klein bedrag overblijft, waardoor het niet mogelijk
is de keurloonen te verlagen of er is een klein tekort,
dat niet wettigt de keurloonen te verhoogen, dan moet
men zoo'n overschot niet reserveeren voor het bedrijf.
Spreker acht dit ook daarom niet juist, omdat het ingaat
tegen datgene, waarop hij bij de behandeling der ge-
meentebegrooting heeft gewezen, n.l. dat hij het niet
wenschelijk vindt dat alle bedrijven extra reserve's heb
ben, waarover de gemeente niet de beschikking heeft.
Dat zou toch hier ook gebeuren, wanneer de heer Weima
zijn voorstel nader zou willen redigeeren. Het zou er
op neerkomen dat de winst van het bedrijf werd gere
serveerd en dan kreeg men weer een apart potje, waar
de gemeente niet de beschikking over had en dat mis
schien jaren gereserveerd zou blijven en misschien weer
renteverlies zou opleveren. Daarom kan spreker wel ge
voelen voor het idee van den heer Weima maar meent
hij dat de uitvoering daarvan uitsluitend kan worden
gevonden in aanneming van artikel 20, zooals het hier
ligt.
De heer K. de Boer gelooft dat de kwestie, die de
heer Weima heeft aangesneden, ten slotte niet van zoo
veel beteekenis is. Tenslotte zal, als de winst- en verlies
rekening wordt opgemaakt, toch deze verordening een
bepaling moeten geven waar het saldo, positief of ne
gatief, zal blijven. Spreker gelooft dat het in het alge
meen in de bedoeling ligt dat de opbrengst van het
abattoir niet veel zal verschillen van de uitgaven van
het abattoir, m. a. w. dat de inkomsten en uitgaven el
kaar ongeveer zullen dekken. Dan heeft de Raad het,
ook aan de hand van deze verordening, bij het opmaken
van de begrooting, ongeveer in zijn macht te bepalen
hoe de keurloonen moeten zijn in verband met de ge
raamde opbrengst. Spreker gelooft dat het er niet zoo
veel toe doet of men neemt wat in het voorstel staat
of wat de heer Weima wil. Wat hier staat is een prac-
tische maatregel om de saldi een bestemming te geven.
De Voorzitter vraagt of de heer Weima een positief
voorstel doet.
De heer Weima doet geen voorstel.
De beraadslagingen worden gesloten.
Art. 20 wordt onveranderd vastgesteld.
Art. 21 wordt onveranderd vastgesteld.
Ontwerp 1 wordt onveranderd vastgesteld.
Ontwerpen 11 en III worden onveranderd vastgesteld.
Aan de orde is Ontwerp IV.
Art. 1 wordt onveranderd vastgesteld.
Art. 2.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Weima merkt op dat dit artikel doelt op de
raadscommissie. Die is er op 't oogenblik nog niet. Is
het nu de bedoeling dat misschien de commissie voor
de Bedrijven dit bedrijf mede onder zich krijgt en be
spreekt? Dat is sprekers eerste vraag. In verband daar
mee zou hij nog een vraag willen doen. Hier staat dat
de Raad en Burgemeester en Wethouders inlichtingen
kunnen krijgen bij den directeur. Is dat de Raad in zijn
geheele samenstelling, of is het ook de bedoeling dat,
als één van de leden van den Raad belang stelt in het
abattoir, hij dan enkele inlichtingen kan inwinnen en
de directeur dan gehouden is die te geven? Zooals het
hier staat, zou spreker zeggen dat hier is bedoeld de
Raad is zijn samenstelling, maar dat bestaat toch eigen
lijk niet, daar heeft men niet veel aan, dan kan men het
wel nalaten. Is het dus dus de bedoeling dat ieder lid
van den Raad, als hij dit wenscht en meent dat het
noodig is, inlichtingen kan inwinnen bij den directeur?
De Voorzitter meent dat er hier al eens meer over
gesproken is dat een raadscommissie beteekent een
commissie van bijstand voor Burgemeester en Wet
houders. Het college heeft nu gemeend dat voor een
dergelijk eenvoudig bedrijf als het abattoir het wordt
een bedrijf genoemd, omdat er een verordening voor
wordt vastgesteld ingevolge art. WAbis der Gemeente
wet, maar een eigenlijk bedrijf is het niet een raads
commissie van bijstand niet noodig is. Zoolang Burge
meester en Wethouders bij die opinie blijven zal er dus
voor deze instelling geen commissie van bijstand komen.
Er zou echter een commissie kunnen worden ingesteld
en als die bestaat, is de directeur gehouden ook aan die
commissie inlichtingen te geven.
Wat betreft de kwestie of ieder raadslid persoonlijk
inlichtingen zal kunnen krijgen, naar sprekers oordeel
is het niet te bepalen dat de directeur aan elk raadslid
inlichtingen zal moeten geven, 't Is natuurlijk een
tweede kwestie of de directeur dat niet doen zal, maar
het gaat niet aan om dat te bepalen. De heer Weima
zegt: de Raad in zijn samenstelling heeft daar niets aan.
Spreker zou zeggen dat juist het eenige lichaam dat
eenige macht heeft, de Raad is en dat deze dus juist
inlichtingen zal moeten vragen. Nu geeft spreker toe
dat het moeilijk is om met 27 menschen naar den direc
teur toe te stappen, maar zooiets kan ook nog op een
andere manier gebeuren gewoonlijk laat men dan
zoo'n directeur in den Raad komen om inlichtingen te
geven en verder kan men ook schriftelijk informaties
inwinnen. Om echter in de verordening te zetten dat de
directeur aan ieder raadslid inlichtingen moet geven,
gaat spreker te ver. Hij wil niet zeggen dat de direc
teur het niet doen zal; de een zal meer belang stellen
in het abattoir dan de ander en in de practijk zal men
altijd wel bij den directeur terecht kunnen, maar spre
ker zou het in art. 2 niet willen uitspreken.
De beraadslagingen worden gesloten.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 Februari 1925.
43
Art. 2 wordt onveranderd vastgesteld.
Artt. 37 worden onveranderd vastgesteld.
Ontwerp IV wordt onveranderd vastgesteld.
Ontwerpen V en VI worden onveranderd vastgesteld.
12 (Agenda no. 13). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot het nemen van de noodige maatregelen
ter oplossing van het dakloozenvraagstuk (bijlage no.
20 van 1924 en no 10 van 1925).
De Voorzitter zou, alvorens dit punt in behandeling
te nemen, willen meedeelen dat door een onduidelijk
heid in den brief van 6 November van de commissie
waar spreker dadelijk op terug komt deze heeft ge
meend dat nog iets meegedeeld moet worden. Van de
commissie der vereeniging voor Plaatselijk Hulpbetoon
is nu het volgende schrijven ingekomen
„Bij nadere beschouwing van het verslag in de
couranten omtrent Uw prae-advies ten opzichte van
het tehuis voor dakloozen, bemerken wij tot onzen
spijt dat door U over het hoofd is gezien de post
Inrichting van het gebouw, genoemd als punt 1 van
de kostenberekening in onzen brief van 6 November
1924.
Wij verzoeken U derhalve wel den Raad te willen
mededeelcn dat ook deze kosten door de gemeente
zullen moeten worden gedragen, zooals met U over
eengekomen en waarvan de kosten zouden worden
begroot door een door U aan te wijzen deskundige.
De in Uw prae-advies genoemde 8000.zijn
bedoeld als kosten voor inventaris.''
Nu is het volkomen waar dat in den brief van 6 No
vember deze kosten genoemd zijn, maar die brief was
vrij uitgebreid en ingewikkeld, 't Is waar dat het er
ten slotte in staat, maar het is niet kwalijk te nemen als
men het over het hoofd ziet en er niet op reageert. Bur
gemeester en Wethouders hebben nu even overlegd en
meenen het voorstel aan den Raad te moeten doen punt
111 na het cijfer 8000.aan te vullen met „en 3000.
voor eventueele inrichting der barak zelf."
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Hooiring heeft met voldoening aan den eenen
kant kennis genomen van den inhoud van dezen raads-
brief, waarin eindelijk definitieve voorstellen worden
gedaan ter oplossing van een materie, die ons hier reeds
eenigen tijd bezig houdt. Uit dezen raadsbrief blijkt
dat de commissie het standpunt ten opzichte van het
bouwen van betonwoningen heeft losgelaten. Dat spijt
spreker omdat hij nog steeds van meening is dat, on
danks het toezicht der commissie op de houten wo
ningen, dit toch niet zal nalaten dat zij hun slechten
invloed zullen laten gelden.
Spreker heeft ook even entre nous de cijfers bekeken,
die op 't oogenblik door de commissie naar voren zijn
gebracht. Hij meent te weten dat indertijd de Raad
eenigszins huiverig was voor de voorstellen van de
commissie ad hoc, die 45,000.zouden moeten
kosten, maar als hij hier alles bij elkaar optelt en kapi
taliseert dan gelooft hij dat, wat thans noodig zal zijn,
wel driemaal het bedrag kan worden dat indertijd de
commissie ad hoe heeft voorgesteld.
Spreker gelooft ook dat de Raad ten deele goed zal
doen met het voorstel van Burgemeester en Wethouders
mee te gaan. Alvorens echter definitief zijn stem te be
palen zou spreker graag van het college vernemen wat
de bedoeling is van
„IV. aan meergenoemde vereeniging een subsidie
te verleenen van 8600.per jaar onder door Bur
gemeester en Wethouders vast te stellen voorwaar
den, zoo noodig met afwijking van de Verordening,
houdende regelen voor het toezicht op door de ge
meente gesubsidieerde en te subsidieeren instel
lingen."
Alvorens daarop verder in te gaan zou spreker graag
van het college willen hooren welke bedoeling het daar
mee heeft.
De heer M. Molenaar zou niet over deze zaak in
engeren zin, maar ten opzichte van een zaak, die in
verband hiermee staat, graag in besloten zitting enkele
vragen aan het college willen stellen.
De Voorzitter: Stelt U voor om in besloten zitting
over te gaan
De heer M. Molenaar: Om mij kan het ook wel na
afhandeling der agenda.
De Voorzitter: Dus het gaat niet speciaal over dit
punt
De heer M. Molenaar: Over een zaak, die in nauw ver
band hiermee staat.
De Voorzitter kan het niet beoordeelen. Is het mo
gelijk dat die zaak eventueel van invloed kan zijn op
de beslissing of stemming van de raadsleden, dan zou
spreker zeggen dat het nu moet gebeuren, maar zoo
neen, dan kan het straks ook wel.
De heer M. Molenaar: lk dacht niet dat het van
grooten invloed zal zijn.
De Voorzitter: Zooals U wilt. Ik kan het niet beoor
deelen. Dan kan het straks na afhandeling van de
agenda.
De heer Tiemersma zou graag een paar vragen
willen stellen; waarschijnlijk zullen ze wel overbodig
zijn.
In de eerste plaats zal waarschijnlijk onder punt IV
moeten vallen dat, waar de gemeente die barak aan
koopt en in bruikleen afstaat aan de commissie, wordt
bepaald of het onderhoud van dat gebouw verder komt
voor rekening der commissie of voor rekening van de
gemeente.
Dan wil spreker opmerken dat onder punt I staat te
lezen
„ten einde de in het tehuis aan den Groninger
straatweg verblijvende gezinnen daarin een onderdak
te verschaffen."
Spreker meent dat bij de bespreking, die hier het vorig
jaar geweest is, de Raad ook het oog had op de be
woners van de shelter in de Gloppe. Daarom zou
spreker er de aandacht van den Raad op willen vestigen
om, nu men eenmaal aan het werk gaat met deze
kwestie, achter de bewoners van de Philantroop ook te
plaatsen „de bewoners van de shelter in de Poststraat.
In de derde plaats, als men een dergelijke zaak ter
hand neemt, weet men wat men voor het oogenblik
aanvaardt, maar men kan natuurlijk niet zeggen of zich
het volgend jaar niet weer hetzelfde zal voordoen en of
zich het aantal gevallen van dergelijke gezinnen, dat
nu bekend is en waarvoor men een toevluchtsoord zoekt
en die men tracht te verbeteren, niet zal uitbreiden.
Spreker zou nu willen vragen, als dergelijke gevallen
zich later weer voordoen, is de commissie dan ook ver
plicht die gezinnen op advies van het Burgerlijk Arm
bestuur op te nemen? Deze vragen meende spreker te
moeten stellen.
De Voorzitter wil namens Burgemeester en Wethou
ders beide sprekers, die inlichtingen hebben gevraagd,
antwoorden. De heer Hooiring heeft gesproken over
punt IV. Daar staat op 't oogenblik