46 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 Februari 1925.
dat de onderteekenaren hebben gevoeld dat die veree-
nigingen komen voor groote moeilijkheden. Op die gron
den verdedigen zij hun voorstel. Spreker wil niet ont
kennen dat ook bij dit vraagstuk moeilijkheden zijn,
maar hij gelooft wel zooveel vertrouwen in het college
van Burgemeester en Wethouders te mogen schenken,
dat hij kan zeggen dat dit college hier op den rechten
weg is en die moeilijkheden wel zal weten op te lossen.
De heer Van der Schoot heeft zich bij het lezen van
dezen raadsbrief verbaasd over de soepele houding en
de meegaandheid van Burgemeester en Wethouders.
Hij kan die houding toch niet deelen. In de
eerste plaats is al door mevrouw Buisman aange
toond dat Burgemeester en Wethouders zeer moeilijk
zullen kunnen uitmaken welke verschillende zangvere
nigingen zullen vallen onder de rubriek, zooals zij die
betitelen. Dat zal voor Burgemeester en Wethouders
zeer moeilijk zijn en zij zullen daarbij in het ongereede
komen, wanneer velschillende verenigingen straks zul
len zeggen: als wij kans hebben vrij te komen van de
belasting, wagen wij het er ook een keer op.
Spreker gaat ook graag daar, waar muziek wordt
aangeboden, maar hij beschouwt dat als uitgaan en
meent dat, wanneer iemand wil uitgaan en genieten,
hem dat dan ook wat waard moet zijn. Wanneer nu
verschillende verenigingen, die uitvoeringen willen ge
ven, bij de gemeente kunnen komen, als zij een tekort
hebben, om dat verlies bij te passen, zal de gemeente
het verlies lijden. Spreker meent dat men dat voor ver
maak niet zal mogen geven en de gemeente daarbij
aanspreken als een instelling van liefdadigheid. Die uit
wil gaan, betale dat en anders moet men niet uitgaan;
de belastingbetalers moeten dit niet op hun belasting
biljet terugvinden. Spreker kan daar absoluut niet in
meegaan. Hij gelooft ook dat het de energie van de
menschen zal dooden, wanneer zij hier steun van de
gemeente krijgen. Gaat men nu iets doen, dan doet men
met kunst en vliegwerk zijn best, om daar menschen te
krijgen, maar staat de steun van de gemeente er achter,
dan zal dat een verslapping geven. Spreker kan dus met
het voorstel van Burgemeester en Wethouders niet mee
gaan en hij meent dat de Raad goed zal doen het te
verwerpen. Die uit wil gaan, betale dat uit eigen porte-
monnaie.
De heer Lautenbach (wethouder) merkt op dat de
heer Ij. de Vries heeft betoogd dat er nog een angel
voor verschillende uitvoeringen in de belasting zit en
dat die moet worden weggenomen. Het komt spreker
echter voor dat men een kleine angel zal wegnemen
maar er een groote voor in de plaats schuift. In de eerste
plaats hierom. Spreker acht het onmogelijk dat het col
lege kan uitmaken welke vereeniging kunst geeft, welke
bijna niet en welke heelemaal niet. Men zou daarvoor
een concours moeten houden, waarbij deskundigen een
aantal punten geven; die dan beneden een zeker aantal
punten zou blijven zou het niet moeten hebben.
In de tweede plaats vraagt spreker zich af dit geldt
voor verschillende vereenigingen wie komen daar
op de uitvoeringen? Het wordt daar beheerscht door
vrienden, kennissen, familieleden en soms ook door
geestverwanten; dat hangt ook af van de samenstelling
der vereeniging, die een grooten invloed uitoefent op
de samenstelling van het publiek.
Als men niet uit kan moet men bij de uitvoeringen,
die men geeft, de entrées zoo hoog stellen, dat men wèl
uit kan. Het komt spreker voor dat niemand, die een
dergelijke uitvoering wil bijwonen, daarvan om 25 of'
40 cent zal wegblijven.
Het is niet de bedoeling geweest van deze verorde
ning dat de verschillende vereenigingen, die oratoria
geven, belasting betalen, maar dat het publiek die be
taalt. Het gevolg zal nu zijn dat wij deze groote angel
hierin krijgen, dat voor het publiek de toestand niet zal
verbeteren. Want de vereenigingen volgen tot nu toe
de tactiek dat de leden een aantal kaarten krijgen en dat
hij, die de meeste verkoopt, een pluimpje krijgt. Nu zal
men zich echter niet meer druk maken en niet meer in
spannen; de veiligheidsklep zit immers in de St. Jacobs-
straat bij den gemeente-ontvanger.
De heer Hooiring heeft dezen raadsbrief met genoegen
gelezen en zal ook voor dit voorstel stemmen, omdat
hij meent dat de enkele organisaties, die iets goeds
trachten te geven, op alle mogelijke manieren daarin
gesteund moeten worden.
Spreker meent, dat de moeilijkheid om zich staande
te houden, die voor dergelijke vereenigingen in deze
verordening zit, moet worden opgeheven, opdat zij
daardoor de gelegenheid krijgen te geven wat mogelijk
is. De heer Van der Schoot zegt dat men niet een zeker
gedeelte van de kosten der uitvoeringen op het belas
tingbiljet terug mag vinden, maar spreker wil opmerken
dat er meer dergelijke organisaties zijn, die van gemeen
tewege gesteund en in stand gehouden worden.
De heer Weima zal tegen dit voorstel stemmen, hij
kan er zich absoluut niet mee vereenigen. Het lijkt hem
toe dal het publiek, dat belang stelt in deze uitvoeringen,
die ook moet betalen. Spreker is het met mevrouw
Buisman eens, als zij de vraag stelt: hoe ter wereld zal
men uitmaken welke concessie men moet doen? Spreker
is ook van oordeel dat er andere vereenigingen zijn, die
trachten op hun wijze iets goeds te brengen aan het
publiek; er zijn verschillende zangvereenigingen die hun
uiterste best doen, al staat de eene hooger dan de
andere. Laat men dan recht door zee gaan en over het
geheele terrein breken met de belastingheffing. Dit lijkt
spreker echter ook niet goed toe, omdat de zaak zoo
aan elkaar is gekoppeld, dat de gemeente die inkomsten
niet kan missen. Spreker zal daarom tegen dit voorstel
stemmen.
De heer Beekhuis (wethouder) meent in de eerste
plaats den heer IJ. de Vries te moeten danken voor den
steun, die deze aan het voorstel van Burgemeester en
Wethouders heeft gegeven; hij heeft zijn vertrouwen in
Burgemeester en Wethouders uitgesproken en heeft
daarmee een punt aangeroerd, dat door verschillende
sprekers in het midden is gebracht, n.l. dat het een heele
groote moeilijkheid voor Burgemeester en Wethouders
wordt geacht om uit te maken welke andere vereeni
gingen voor dezen steun in aanmerking zullen kunnen
komen en om te beoordeelen of deze vallen onder het
criterium dat in het voorstel sub I 2 is gesteld, ten op
zichte van het brengen van kunst aan het volk.
Burgemeester en Wethouders hebben die moeilijkheid
aangedurfd en nu dunkt spreker dat men eerst eens
moet afwachten of het vertrouwen, dat in Burgemeester
en Wethouders wordt gesteld, al dan niet terecht is ge
geven. Het staat immers altijd vrij aan de raadsleden
om, wanneer zij oordeelen dat Burgemeester en Wet
houders eene verkeerde beslissing hebben genomen, een
interpellatie daarover tot het college te richten en te
zeggen dat Burgemeester en Wethouders deze of gene
beslissing onjuist hebben genomen. Waar de heer IJ. de
Vries nu vertrouwen in Burgemeester en Wethouders
heeft uitgesproken, hoopt spreker dat de Raad dat ook
zal doen.
Burgemeester en Wethouders hebben geen andere
wijze kunnen vinden om tot het beoogde doel te geraken
dan in dit voorstel is belichaamd en spreker gelooft ook
dat er inderdaad geen betere manier gevonden kan
worden.
Spreker wil nu beginnen met degenen te beantwoor
den, die het met dit voorstel niet eens zijn, in de eerste
plaats zijn naasten buurman, den heer Lautenbach, die
ondersteund is door de heeren Weima en Van dei-
Schoot. Spreker gelooft dat de redeneering van die
heeren van a tot z onjuist is. Deze komt ongeveer hier
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 Februari 1925.
47
op neer. In de eerste plaats is gezegd: als men wil uit
gaan, moet men het zelf maar betalen, en de heer Lau
tenbach heeft daar heel schilderachtig aan toegevoegd:
daarna zal men zich vervoegen in de St. Jacobsstraat
om zijn geld terug te halen en daarmee valt de geheele
prikkel weg om zelf wat te doen of te geven. Spreker
zegt dat dit in 't geheel niet het geval is. In de eerste
plaats gaat de bezoeker niet zelf naar de St. Jacobs
straat, maar is het de vereeniging, die zich wendt tot
Burgemeester en Wethouders. Hij, die naar de uitvoe
ring is gegaan, krijgt dus geen cent terug en betaalt
ook ten volle de entree mèt belasting.
De te nemen maatregel is door den heer IJ. de Vries
op uitnemende wijze uiteengezet. Het kan toch niet de
bedoeling zijn dat sommige vereenigingen om een
piatte uitdrukking te gebruiken den nekslag krijgen
door de uitgaaf aan belasting? Wat kan de gemeente
dan eenvoudiger en beter doen dan die belasting terug
te geven, ook al weer niet ten volle, maar alleen ten
bcloope van het eventueel tekort over het geheele jaar.
Want waar er meerdere uitvoeringen worden gegeven,
zal de eene uitvoering winst kunnen opleveren en de
andere verlies. Nu wordt hoogstens uitbetaald het tekort
over het geheele exploitatiejaar en dan nog ten hoogste
tot een bedrag dat aan belasting is binnengekomen.
Het komt spreker voor dat men, tenzij men pricipieel
bezwaar mocht hebben tegen het genieten van datgene
wat door de verschillende in het voorstel genoemde
vereenigingen wordt gegeven, hier niet tegen kan zijn.
Als men daar geen bezwaar tegen heeft, kan men ge
rust dit voorstel aannemen.
De heer Visser had straks al, voor den wethouder,
t;et woord gevraagd. Hij zal stemmen tegen het voorstel
van Burgemeester en Wethouders. De zaak wordt hier
zoo naar voren gebracht, dat men zegt: als gij het voor
stel van Burgemeester en Wethouders niet inwilligt
zullen de vereenigingen niet meer kunnen bestaan,
zoodat men hier eigenlijk de bestaansvoorwaarden voor
die vereenigingen wil maken. Neen, de heer IJ. de Vries
behoeft niet te schudden, die zegt dat niet. Hij zegt dat
het bestaan van die vereenigingen van die moeilijkheid
afhankelijk is. De heer De Vries mag nog wel eens schud
den, maar dat is hier gezegd dat het bestaan van een
aantal vereenigingen afhankelijk is van het al of niet
inwilligen van het voorstel van Burgemeester en Wet
houders. Als dat echter het geval is, dan hebben die
vereenigingen, naar sprekers meening, ook geen levens
vatbaarheid en dan is het ook maar het beste dat zij
verdwijnen. Dan is het ook niet goed hen met het terug
betalen van de stedelijke belasting te trachten in het
leven te houden. Dat in eerste instantie.
Verder moet men naar sprekers meening hier zeer
voorzichtig zijn. Hier wordt een principe aangesneden,
hier wordt een principieele beslissing genomen over de
belasting op de vermakelijkheden laat het dan kunst
zijn, maar het is ook moeilijk te zeggen wat kunst is en
wat niet. De heer Beekhuis zegt dat dit is een kwestie
van appreciatie Hier wordt het principe aangesneden
of wij belasting zullen blijven heffen op de vermakelijk
heden of dat men daarvan ten behoeve van verschillende
vereenigingen afstand zal doen door het geven van
restitutie, enz. Het principe, dat hier is vastgelegd,
wordt daarmee wel degelijk aangetast en daarmee moet
men voorzichtig zijn. Men stelt, als men het voorstel
van Burgemeester en Wethouders inwilligt, de deur
wagenwijd open voor alles, wat binnenkomt met een
aanvraag en met de mededeeling wij presteeren
kunst. Dat moet dan maar uitgemaakt worden. Men zal
dit kunnen vragen, als men een nadeelig saldo heeft op
zijn exploitatierekening en spreker veronderstelt, dat
men dan heel veel van die vereenigingen zal krijgen,
die een nadeelig saldo hebben met als gevolg, dat men
restitutie zal moeten geven. Spreker zou zeggen: laat
men zorgen dat men geen nadeelige saldi heeft.
De gedachtengang van den heer IJ. de Vries was deze.
Hij zegt: als men het den vereenigingen meer onmogelijk
maakt, zal het gevolg zijn dat de gemeente daarvan nog
een financieele schade ondervindt, omdat er dan zooveel
bezoek niet komt en het dan voor de betrokken instelling
financieel onmogelijk wordt. Hij berekent dan dat, als
zoo'n vereeniging wèl iets presteert, de gemeente dan
misschien aan den eenen kant 300.aan belasting
zal innen, terwijl zij aan den anderen kant misschien een
f 100.terug zal moeten geven het nadeelig saldo
van de uitvoering zoodat de gemeente dan nog een
voordeel heeft van 200.Zoo pessimistisch of opti
mistisch is spreker niet; hij gelooft dat men ook in de
toekomst het systeem, dat wij thans hebben, moet hand
haven als het meest voordeelige systeem, wat de finan
ciën van de gemeente betreft.
Spreker kan zich dus niet met het voorstel van Bur
gemeester en Wethouders vereenigen. Hij zou zeggen,
oppervlakkig klinkt het heel mooi om de kunst, levende
in de vereenigingen, financieel te steunen en hij zou
daar ook wel wat voor kunnen voelen, maar als men
zijn blik richt op den practischen kant van dit vraagstuk
en de practische moeilijkheden verder onder de oogen
neemt, dan zou spreker zeggen dat men er niet mee
moet beginnen, omdat men anders wordt geplaatst voor
allerlei moeilijkheden en verwikkelingen en de zaak in
wezen beteekent dat men afstand zal doen van de
gemeentebelasting.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi hoort met ver
wondering dat de diverse heeren voortdurend spreken
over het moeilijk bestaan der vereenigingen. Men moet
echter niet vergeten dat die vereenigingen al die jaren
lang al belasting betaald hebben, dat zij zijn blijven be
staan en dus niet den nekslag hebben gekregen zoo
als de heer Beekhuis het uitdrukt door de belasting.
Zelfs zijn er, naar spreekster meent, in den tijd, dien de
belasting werkt, nog vereenigingen opgericht, dus
terwijl men dat groote bezwaar van de belasting, volgens
de heeren, kende. Spreekster herinnert zich niet dat er
één vereeniging als gevolg van de werking der belasting
is opgeheven en zij zou dus zeggen dat dit bezwaar
zeer denkbeeldig is.
De heer K. de Boer zou ook nog een paar woorden
in het midden willen brengen. Hij heeft van den kant
van verschillende sprekers een paar uitdrukkingen op
gevangen, die nog niet weerlegd zijn en die toch de
moeite waard zijn om weerlegd te worden. Spreker wil
beginnen met een uitdrukking die is gebezigd door den
heer Van der Schoot en een gebruikt door den heer
Visser. De heer Van der Schoot heeft gezegd: „die uit
wil gaan, betale dat". De heer Visser heeft gezegd:
„wanneer vereenigingen tengevolge van de belasting
heffing niet kunnen bestaan, is dat een bewijs dat zij
geen levensvatbaarheid hebben" en hij heeft daar, in
den geest van den heer Van der Schoot aan toegevoegd:
„als er vermaak verschaft wordt, moet men daar ook
maar voor betalen."
Daar gaat het niet om. Het gaat er niet om dat de
menschen niet willen betalen datgene, wat zij voor hun
geestelijke ontwikkeling noodig zijn, dat zij niet willen
betalen datgene, wat hun geestelijke behoeften vragen,
maar het gaat er om dat juist door de belastingheffing
het bedrag, dat voor de bevrediging van die geestelijke
behoeften betaald moet worden zoo hoog is, dat ver
schillende menschen het niet kunnen betalen en dat zij
daardoor in het vervolg in die geestelijke behoeften
geen deel kunnen hebben. Als deze belasting er niet
was, zou dit misschien geen zaak zijn, waarmee de ge
meente zich had te bemoeien. Maar de belasting ver
zwaart zoodanig de exploitatiekosten, daardoor moet
men een zoodanig bedrag betalen, dat verschillende
menschen, die wel groote behoefte hebben, er niet meer
kunnen komen. Nu vraagt spreker den Raad: is het niet