68 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Februari 1925. vragen schriftelijk moeten worden gedaan, dat die mede zullen worden toegezonden aan de andere leden en dat daarop schriftelijk zal worden geantwoord. Wat het doen van deze vragen betreft, vindt spreker de nieuwe vorm een verslechtering en we) om deze reden. Wanneer er tegenwoordig een vraag wordt ge daan, is de Raad bijna altijd zoo welwillend toe te staan dat in dezelfde vergadering een mondelinge toelichting wordt gegeven en dan gebeurt het heel vaak dat de mondelinge toelichting van veel grooter beteekenis is dan de vraag zelf. Spreker gelooft dat een ander be zwaar van het nieuwe systeem van het doen van vragen dit is, dat het in het vervolg z. i. zeer vaak zal voorko men dat er een vraag wordt gedaan, dat daarop een antwoord wordt gegeven en dat de vrager dan nog niet wijs zal zijn geworden wat hij wilde weten. Nu is het mogelijk dat hierop door den Voorzitter zal worden ge antwoord: dat ligt dan aan den vrager, dan moet hij duidelijker vragen. Het gebeurt echter al vaak, als men een zaak mondeling afdoet, dat men elkaar verkeerd verstaat en begrijpt en dat er misverstand ontstaat. Nog veel sterker dan bij een gesprek, in opene behandeling in den Raad, zal dit zich echter voordoen bij een schrif telijke behandeling. Spreker voorziet dat er dan ge vraagd en geantwoord en nogmaals gevraagd en geant woord zal moeten worden, als gevolg van deze nieuwe manier van afdoen van zaken. Spreker meent dat dit een slechtere en langere weg zal zijn. Wanneer het nu de bedoeling is van den vader van deze gedachte het den vragers lastiger te maken, gelooft spreker dat hij daarin geslaagd is bij het voorstellen van de redactie van dit artikel. Waar spreker dat niet mag veronder stellen, is hij van meening dat de Raad het artikel moet houden zooals het was en niet deze nieuwe vorm daar voor behoeft te kiezen. Artikel 69 spreekt van de regelen omtrent het houden van interpellaties. Nu is de kwestie dat in dit nieuwe artikel staat dat men 6 dagen voor het houden van de interpellatie de vraag moet doen aan den Voorzitter. In de toelichting betreffende artikel 69 staat „Is de vraag van verdere en meer algemeene strek king, zoodat het gemeentebelang meebrengt haar met het antwoord in openbare behandeling te brengen, waardoor zij het karakter eener interpellatie krijgt, dan moet zij zóó tijdig worden ingezonden, dat Bur gemeester en Wethouders in de gelegenheid zijn haar in hunne gewone vergadering, die aan de raadsver gadering voorafgaat, te bespreken en, zoo mogelijk, het te geven antwoord vast te stellen." Uit deze toelichting blijkt dat nu uitgemaakt zal worden, niet door den vrager of den vrager van de interpellatie maar door Burgemeester en Wethouders of de vraag is enkel een vraag of een interpellatie. Dat hangt er maar van af of de vraag is van algemeene strekking. Nu kan de een iets vinden van algemeene strekking, terwijl de ander meent dat het niet zoodanig is, dat het een inter pellatie is en dan noemt met het een vraag. Dan is er niet het recht om een interpellatie te houden en dan krijgt men een schriftelijk antwoord. Er zullen dus twist punten kunnen ontstaan of iets een vraag is of een inter pellatie. Spreker vindt dat een verkeerdheid. Waarom wil men dit? Omdat wordt gezegd dat men dan de in terpellatie kan bespreken in het college van Burge meester en Wethouders, opdat door dit college in de raadsvergadering omstandig kan worden geantwoord. AAaar de manier van zaken doen van tegenwoordig staat dat heelemaal niet in den weg. Als er een vraag wordt gedaan of een interpellatie wordt aangevraagd, kunnen Burgemeester en Wethouders altijd zeggen en zij doen dat ook meer dan eens dat zij daarop in die vergadering niet kunnen antwoorden, maar dat zij het de volgende vergadering zullen doen. Spreker meent dat er geen enkele noodzaak is den nieuwen vorm te kiezen, hij is van oordeel dat de toestand daar niet ge zonder door wordt en dat het daarom beter is dat het oude artikel 36 wordt gehandhaafd. Dan vindt spreker in dit voorstel nog veranderd art. 66. Op het oogenblik staat daarin het volgende „Alle stukken, die ter tafel zijn gebracht ter behan deling in een volgende vergadering, liggen met de daartoe betrekking hebbende bescheiden voor de leden ter secretarie gedurende de gewone bureau-uren ter inzage. Na de uitvaardiging van den oproepings brief of van een voorloopige lijst van in de eerstvol gende vergadering te behandelen punten liggen zij op door Burgemeester en Wethouders te bepalen uren voor hen in een der zalen van het gemeentehuis ter visie." Het nieuwe artikel zegt „De stukken, betrekking hebbende op voorstellen die bij de leden zijn rondgezonden, liggen voor hen gedurende de gewone bureau-uren ter secretarie ter inzage." Het nemen van inzage van stukken, die bij den Raad aanhangig zijn gemaakt, wordt dus in het gewijzigde artikel 66 beperkt. De leden hebben tot nog toe spreker ziet dat de Voorzitter schudt van „neen". De Voorzitter Als ik U even mag interruinpeeren, alleen de eerste zinsnede van het artikel is veranderd, niet het geheele artikel. U moet even goed lezen. De heer Van der Veen vervolgt dat het wel juist is dat alleen de eerste zinsnede is gewijzigd, maar dat dit niets aan het inzicht, dat spreker hierin heeft, verandert. Dat inzicht is, dat thans van alle zaken kan worden ken nis genomen, die bij den Raad aanhangig zijn gemaakt en bij nieuwe redactie zal alleen kennis kunnen worden genomen van die zaken, die bij den Raad aanhangig zijn gemaakt èn op den oproepingsbrief worden vermeld. Spreker is dus van oordeel dat er dan zaken zullen zijn waarvan de leden niet kennis kunnen nemen, terwijl zij daarvan bij de redactie, zooals die nu luidt, wel kennis kunnen nemen. Waar er naar sprekers meening geen enkele reden aanwezig is om deze nieuwe manier in te voeren, vindt hij dat hiermee de rechten van de leden van den Raad noodeloos worden verkort. Spreker wil over de wijziging van de voorgaande ar tikelen en over de wijziging van wat de commissiën aan gaat niet verder spreken. Misschien dat een en ander in overeenstemming met de practijk is gebracht, maar in ieder geval wordt het omschreven systeem in dien zin gewijzigd dat heel veel voorbereidingen van allerlei zaken in plaats van door commissiën zullen geschieden door Burgemeester en Wethouders. Dit is misschien wel gebeurd om de zaken in overeenstemming te brengen met de practijk, maar wanneer dat zoo is en spreker zal zich daar ook niet tegen verzetten is spreker van meening dat, waar dat alreeds gebeurt, een verdere ver kleining van de bevoegdheid van den Raad, die in art. 66 wordt gewaarborgd, niet mag plaats vinden. Daarom wenscht spreker artikel 66, zooals dat bestaat, liever te handhaven en zal hij stemmen tegen deze wijziging. De heer K. de Boer wil in de eerste plaats even mee- deelen dat hij zijn voorstel, dat hij bij de begrooting heeft ingediend, intrekt, omdat hij zich kan aansluiten bij wat Burgemeester en Wethouders daaromtrent heb ben voorgesteld. Verder kan spreker meedeelen dat er zijnerzijds tegen de andere wijzigingen geen bezwaren bestaan; integen deel, hij vindt de bepalingen, omschreven in de nieuwe artt. 68 en 69, een verbetering bij wat tot nog toe in het Reglement stond. De heer M. Molenaar zou omtrent artikel 60 een klei nigheid willen zeggen. Hij kan zich wel vereenigen met hetgeen door het college is voorgesteld, daar dit in over eenstemming is met de practijk, maar artikel 57 der Ge meentewet schrijft, naar hij meent, voor, dat in het Re Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Februari 1925. 69 glement van Orde moet worden geregeld de wijze van benoeming van een commissie ad hoe. Bij aanneming nu van het voorgestelde artikel 60 zal dit niet meer in het Reglement van Orde zijn opgenomen. Spreker zou graag van den Voorzitter willen weten wat de meening van het college is en of misschien sprekers bezwaar on gegrond is. Verder staat in het nieuwe artikel 68 dat ieder lid de bevoegdheid zal hebben Burgemeester en Wethouders wegens het dagelijksch bestuur inlichtingen te vragen. Spreker heeft daar ook niet het minste bezwaar tegen, maar meent dat zich de moeilijkheid zou kunnen voor doen dat een nieuw college daar wèl bezwaren tegen zou kunnen hebben, omdat het college op grond van artikel 183 der Gemeentewet uitsluitend verplicht is inlichtingen te geven aan den Raad en niet aan een lid. Als Burgemeester en Wethouders spreker kunnen over tuigen dat zijn bezwaar ten opzichte daarvan ongegrond is, zal spreker niets liever zijn, maar hij meent dat de Gemeentewet zich hiertegen verzet. De Voorzitter zou den leden willen voorstellen om, wanneer zij bij speciale artikelen bepaalde bezwaren hebben, deze dan bij die artikelen te berde te brengen. Spreker zou daarom willen vragen of men in het alge meen nog iets in het midden heeft te brengen; anders zou spreker willen overgaan tot artikelsgewijze behan deling. De algemeene beraadslagingen worden gesloten. Wordt overgegaan tot artikelsgewijze behandeling van het Ontwerp. Artt. IV worden onveranderd vastgesteld. Art. VI. De beraadslagingen worden geopend. De Voorzitter merkt op dat de heer Molenaar hier net over heeft gesproken, daarbij aanhalende artikel 57 der Gemeentewet, 't welk luidt „De regelen voor het benoemen van andere com missiën van raadsleden, tot uitvoering van een bijzon deren last, worden bij het reglement van orde voor de vergadering van den Raad gesteld." Het bezwaar van den heer Molenaar is nu dat uit art. 60 vervalt de kwestie omtrent de bijzondere commissie, hij bedoelt de benoeming van de commissie ad hoe. Nu regelt dit artikel niet de wijze van benoeming waar art. 57 van de Gemeentewet op slaat; die wijze van benoe ming staat in de artt. 48 en 49 van het Reglement van Orde. Spreker gelooft daarom dat er niet eenig bezwaar tegen is dit artikel 60 vast te stellen zooals het is voor gesteld. De bepaling heeft ook het oog op mogelijke initiatief-voorstellen van een of van meerdere leden van den Raad, welke voorstellen dus niet op den oproepings brief worden vermeld. Volgens deze bepaling kan dan de Voorzitter de noodige voorstellen daaromtrent doen. Aangenomen dat de ingediende voorstellen dan worden gesteld in handen van een bijzondere commissie, dan wordt deze benoemd volgens de artt. 48 en 49 van het bestaande Reglement. Er zal dus thans tegen dit artikel wel geen bezwaar meer bestaan. De beraadslagingen worden gesloten. Art. VI wordt onveranderd vastgesteld. Artt. VIIIX worden onveranderd vastgesteld. Art. X. De beraadslagingen worden geopend. De Voorzitter merkt op dat dit het punt is, waarbij de heer Van der Veen speciaal over artikel 66 heeft ge sproken. Spreker heeft hem al even geïnterrumpeerd, omdat hij meende dat de heer Van der Veen de zaak een beetje vluchtig gelezen had, dat deze meende dat het artikel zou worden, zooals op de rechterhelft van de bladzijde staat. Alleen echter de eerste zinsnede van het artikel, die op het oogenblik nog luidt „Alle stukken, die ter tafel zijn gebracht ter behan deling in een volgende vergadering, liggen met de daartoe betrekking hebbende bescheiden voor de leden ter secretarie gedurende de gewone bureau-uren ter inzage." wordt gewijzigd. Nu is het ter tafel brengen van stukken, zooals de heer Van der Veen zal weten, sinds 1923 afgeschaft; vroeger werd in elke vergadering voorgelezen wat in de volgende vergadering ter tafel zou komen. Nu meent de heer Van der Veen dat alleen de stukken, die betrekking hebben op voorstellen, die den volgenden keer op de agenda voorkomen, ter visie liggen. Het is echter zoo, dat, zoodra er voorstellen bij de leden rond zijn, de stuk ken, die daarop betrekking hebben, op de gewone bureau-uren ter secretarie ter inzage liggen, maar dat bovendien ingevolge de tweede alinea na de uit vaardiging van den oproepingsbrief de stukken, betrek king hebbende op de punten op dien brief genoemd, op bepaalde uren in een der zalen van het gemeentehuis gewoonlijk de leeskamer -ter visie liggen. Eigenlijk is er dus geen verschil met vroeger; de re dactie is alleen in overeenstemming gebracht met de practijk. Vroeger werden de voorstellen ter tafel gebracht en kwamen die voor de volgende vergadering op de agenda, nu worden de voorstellen bij den Raad rondge zonden belangrijke voorstellen minstens 10 dagen van te voren en liggen de desbetreffende stukken in de bureau-uren ter inzage. Eigenlijk begrijpt spreker dan ook niet wat de heer Van der Veen er mee bedoelt dat de raadsleden bij de nu voorgestelde redactie minder zullen kunnen inzien dan thans nog het geval is. De heer Van der Veen erkent, na de toelichting die de Voorzitter op het oogenblik geeft en de vertaling, die hij geeft van het ter tafel brengen van stukken, waarin volgens zeggen van den Voorzitter in 1923 wijziging is gebracht, dat zijn bemerkingen omtrent dit artikel mis plaatst waren. Wat hij hieromtrent heeft gezegd trekt hij dan ook terug. De Voorzitter: Op den achterkant van de bijlage staat ook nog iets; misschien hebt U dat niet gezien. De beraadslagingen worden gesloten. Art. X wordt onveranderd vastgesteld. Art. XI wordt onveranderd vastgesteld. XII. De beraadslagingen worden geopend. De Voorzitter merkt op dat hier de kwestie van het vraag- en interpellatierecht wordt geregeld. De heer Van der Veen heeft hier ook tegen gesproken. Het is waar dat artikel 68 iets nieuws brengt. Burgemeester en Wethouders hebben echter van deze gelegenheid, dat het Reglement toch gewijzigd werd en waarschijnlijk op nieuw gedrukt zal moeten worden, gebruik gemaakt om enkele andere dingen te wijzigen of in te voegen, hier de regeling van het z.g. vragenrecht: dat ieder lid van den Raad het recht heeft Burgemeester en Wethouders inlichtingen te vragen. Nu is het waar dat men mis schien, zooals de heer Molenaar opmerkt, zou kunnen opponeeren dat alleen de Raad als zoodanig Burge-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1925 | | pagina 11