60 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Februari 1925.
ken van de publieke straat, lasten op te leggen, waar
door een meer billijke regeling zou worden betracht.
Doch het is maar zoo, dat eenerzijds de marktkooplieden
of althans de menschen, die gebruik maken van de markt,
wèl betalen en dat anderen, die ook gebruik maken van
de particuliere straat, in vele gevallen vrij zijn. Is daarin
niet eenige tegemoetkoming te betrachten door de ge
meente? Spreker vindt het ook werkelijk een onbillijk
heid dat de een wèl wordt belast en dat men den ander
in zooverre vrijstelt, wanneer hij gebruik maakt van de
publieke straat.
In de tweede plaats wil spreker een opmerking maken
naar aanleiding van het voorstel van zijn partijgenoot,
de heer Weima. Spreker meent dat, als wij dien weg
opgaan, door van de buitenmenschen 100 meer te
vragen dan van onze eigen ingezetenen, dit een onbil
lijkheid schept, waarvan het gevolg zal wezen dat wij
er toe zullen meewerken dat ook in andere plaatsen,
waar markten worden gehouden, zooals Amsterdam en
Rotterdam, hetzelfde zou worden voorgeschreven, waar
door daar dan van de Leeuwarder kooplieden misschien
ook 100 meer zou worden gevraagd. Spreker gelooft
niet dat het past voor een gewone markt om voor de
eigen menschen een uitzondering te maken, indien de
heer Weima argumenten bijbrengt, waarvoor spreker
moet zwichten, wordt het anders, maar voorshands kan
spreker in diens voorstel niet meegaan en zal hij daar
tegen stemmen.
De heer Van der Schoot merkt op dat het toch met
de behandeling van dit onderwerp nog niet zoo heel
gemakkelijk gaat, al zei de heer Westra dat Burge
meester en Wethouders het ieder naar den zin willen
maken. Per slot van rekening gaat het daar echter ook
niet om.
Spreker kan toch wel eenigszins komen in den ge-
dachtengang van den heer Weima, die poogt ook hier
in de eerste plaats de menschen uit de plaats onzer in
woning een kleine voorsprong te geven boven de men
sehen uit andere plaatsen. Spreker gelooft inderdaad
ook dat daar een billijkheidsgrond in ligt. Als men de
menschen gadeslaat, die op de markt komen, gelooft
spreker dat in doorsnee de kooplui van buiten grooter
zakenlui zijn dan onze eigen menschen. Dan ligt daar
ook in opgesloten dat wij het onzen eigen ingezetenen
niet moeilijk moeten maken en de bestaande marktgel-
den niet zoo hoog moeten opvoeren dat iedere kleine
zakenman die niet kan betalen; ieder moet vrij zijn om
op de markt zijn waren tentoon te stellen en ze met
kracht en klem aan te prijzen.
Er is straks gezegd dat de kooplui van buiten hier
vrij wat geld weghalen en daartegen is aangevoerd dat
er ook veel menschen van buiten komen om op de markt
te koopen. Ja, men kan de zaak van verschillende kanten
bezien en de medaille verschillende malen omkeeren,
maar spreker heeft straks het voorstel van den heer
Weima ondersteund en meent dat wij toch in de eerste
plaats rekening moeten houden met onze eigen ingeze
tenen. Er is gezegd dat andere plaatsen het voorbeeld
van Leeuwarden zullen volgen. Best, blijkt het niet goed
te zijn, dan is die zaak voor wijziging vatbaar, maar spr.
meent dat wij hier zooveel mogelijk voor onze eigen
ingezetenen de gelegenheid moeten scheppen om hun
waar te verkoopen.
Wat de Zaterdagavondmarkt betreft, kan spreker er
niet aan meewerken om die uit te breiden, maar wel om
haar te bestendigen. Als men echter hoort de manier hoe
enkele kooplieden op verschillende plaatsen in de stad
hun waar aanbieden, dan staat dit spreker als persoon
tegen. Hij zou heel graag de aandacht van Burgemeester
en Wethouders op dat punt vestigen: men kan dan con-
stateeren dat kooplieden uit de eigen plaats, die een
eerlijk stuk brood verdienen, worden uitgemaakt en dat
men hun waren kleineert op een wijze, dat ieder wel
denkend mensch liever de ooren sluit dan daarnaar te
luisteren. Spreker zou menschen, die op een dergelijke
manier hun waren uitdeelen op de Zaterdagavondmarkt,
niet willen toelaten; laat men zorgen dat niemand zich
behoeft te ergeren.
Spreker wil ook nog wijzen op de manier waarop
kooplieden van buiten hun waren trachten te verkoopen.
Laat ieder, die handelt, zijn best doen om zijn waar met
klem van redenen en met kracht aan het publiek aan te
bieden, maar laat men er, indien mogelijk, verschoond
van blijven dat hier elementen komen, die hun waar
aanbieden op een manier, waar men zich in de eerste
plaats als persoon al aan ergert en waarvan wij niet
graag zouden willen dat onze kinderen dat beluisterden.
Als daaromtrent niet een bepaling voor de verordening is
te vinden, zou spreker willen dat, als men zooiets meer
beluistert, dit ter kennis van Burgemeester en Wethou
ders wordt gebracht, opdat dergelijke elementen van de
markt worden verwijderd.
Dan zou spreker nog een vraag willen doen omtrent
artikel 28 van de Verordening op de Marktpolitie, de
Zaterdagavondmarkt. Burgemeester en Wethouders
hebben voorgesteld dat deze markt des winters om 9
uur en des zomers om 10 uur zal worden gesloten. Zou
dat sluitingsuur van 10 uur nu ook bezwaarlijk kunnen
zijn in dit verband, dat er straks menschen zullen moe
ten komen om, wat door den handel is achtergelaten, op
te ruimen en dat deze dan in den Zondagsdienst zullen
vallen? Spreker vraagt dit, omdat pas om 11 uur de
tenten moeten zijn verwijderd, zoodat nog na 11 uur de
reiniging zal moeten komen om den boel schoon te ma
ken. Achten Burgemeester en Wethouders dat geen be
zwaar? Zoo ja, dan zou spreker in ernstige overweging
willen geven het sluitingsuur in doorsnee te bepalen op
9 uur.
De Voorzitter wil eerst namens Burgemeester en Wet
houders enkele sprekers beantwoorden. Deze kwestie is
voor hem nog een erfenis uit den tijd toen hij de afdee-
ling Financiën nog beheerde, waarom in het college is
afgesproken dat spreker deze zaak zou afmaken.
De heer Westra is begonnen met een Fransch spreek
woord in het Hollandsch te vertalen, maar goed be
schouwd, gelooft spreker dat Burgemeester en Wethou
ders daar toch niet zoo vreeseüjk ver af zijn; heel vee!
is toch tegen hun voorstellen niet in het midden gebracht
en toch worden daarin verschillende punten behandeld.
Spreker gelooft dat Burgemeester en Wethouders im
Groszen und Ganzen er wel in geslaagd zijn den Raad
een voorstel aan te bieden dat men in het algemeen wel
kan accepteeren, al zijn dan op enkele punten wei be
merkingen aangebracht.
De heer Weima heeft gesproken over Den Haag en
heeft gezegd dat daar een publieke verhuring plaats
heeft. De heer K. de Boer is hem daarover aangevallen;
naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders is in
Den Haag de bestaande verordening, heel kort geme
moreerd, deze misschien dat men aan den heer
Weima of aan Burgemeester en Wethouders een ver
keerde heeft gestuurd dat voor standplaatsen, niet
langer dan 3 M., moet worden betaald 30 cent, welk
bedrag voor iedere M. meer oploopt met 1 dubbeltje,
terwijl handwagens, bloemenstalletjes, enz. buiten de
algemeene marktdagen aan een vast recht zijn onder
worpen. Dat zijn de inlichtingen van Burgemeester en
Wethouders, welke dus niet kloppen met het systeem
van verpachting, dat de heer Weima meent dat daar is.
Hij is daar echter voor Leeuwarden ook van afgestapt.
Spreker kan meedeelen dat er wel over publieke ver
huring is gesproken, maar dat ook de Commissaris van
Politie daarin geen bijzonder voordeel voor de gemeente
zag. Wanneer de zaak nog zoo was dat het er wanor
delijk was en een strijd om een staanplaats te krijgen,
zou het anders zijn. Daar is echter geen kwestie van;
de menschen staan altijd op hun zelfde plaats en wan
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Februari 1925. 61
neer er eens een keer iemand niet kan komen is men
in het algemeen zoo beleefd dat even op een briefkaartje
te schrijven; dan kan op die plaats een ander komen en
anders laat men de anderen een beetje opschikken. Een
publieke verhuring is dus ook daarom niet noodig en door
deze niet te houden voorkomt men een heele soesah,
want men zou dan den grond moeten afteekenen met
witte steentjes of iets dergelijks, omdat men anders de
zaak telkens weer zou moeten uitzetten. De heer K. de
Boer heeft gezegd dat bij publieke verhuring ook de
persoon zelf de standplaats zou moeten innemen; spr.
zou ook op die kwestie willen wijzen dat het niet mo
gelijk zou moeten zijn dat een pachter door onderver
huring er nog een slaatje uit zou kunnen slaan. Spreker
zou dan dus ook zeer zeker een dergelijke bepaling er
in willen zetten.
De heer Weima heeft ten slotte een amendement in
gediend om de niet-Leeuwarder kooplieden 100 meer
te laten betalen. In het algemeen op dit feit komende,
lijkt het spreker toe dat men daarmee ongeveer weer
naar den tijd van het gildewezen zou teruggaan: den
tijd dat men de eigen ingezetenen en winkeliers be
schermde en de anderen er niet bij mochten. Als men
dat systeem zou doorvoeren, zou men ook iedere slager
of kruidenier iets moeten laten betalen om zich te ves
tigen in Leeuwarden
De heer Van der Schoot: Dan is die ingezetene.
De Voorzitter A'len zou hen dan een zeker recht
moeten laten betalen om het recht van inwoner te
krijgen.
Wat den vorm van het amendement aangaat, dat
spreekt van het verhoogen van de tarieven met 100
voor niet-Leeuwarder kooplieden, wil spreker opmerken
dat dit een amendement is dat niet op een dergelijke
manier in de verordening kan worden opgenomen. Het
is ook niet gemakkelijk te zeggen wat een niet-Leeu
warder koopman is. Dat zal eerst uitgemaakt moeten
worden en als dat is gebeurd, dient men het amendement
zoo te redigeeren dat het ook toegepast kan worden.
De heer Oosterhoff heeft gesproken over dezen zin,
die Burgemeester en Wethouders in hun beschouwing
zetten, dat nu aan den Commissaris van Politie zal wor
den verzocht het gebruik van de openbare straat te be
perken en dit voor nieuwe handelspanden niet toe te
staan. De bedoeling van dezen zin is dat door Burge
meester en Wethouders wordt erkend dat zoo langza
merhand hier en daar in deze gemeente het gebruik van
de openbare straat niet meer geduld kan worden zooals
het geduld is. Burgemeester en Wethouders blijven zich
echter op het standpunt stellen dat, als er werkelijk geen
bezwaar is, het er ten slotte niets toe doet of een straat
door het particulier bedrijf wordt gebruikt. Het verkeer
moet echter ten slotte gaan boven het gebruik van de
straat door particulieren; al is het ook nog zoo verve
lend voor den particulier, als hij op een dergelijk punt
komt of zoo langzamerhand is komen te wonen, dat het
verkeer hinder ondervindt van wat daar door hem is
geplaatst, dan zit er niets anders op dan dat hij moet
zwichten voor de algemeene zaak van het verkeer en
zijn zaak moet inkrimpen. M. a. w. wil spr. dit zeggen.
Als er b.v. een handelspand aan de Nieuwestad wordt
gebouwd, waarbij nog al wat handkarren zullen worden
gebruikt, dan zal men er op moeten rekenen dat men
daarvoor zelf de eene of andere gelegenheid binnenshuis
dient te maken. Wanneer de eene of andere nieuwe
bakker b.v. naar de Nieuwestad verhuist of zich daar
vestigt, zal hij er op moeten rekenen dat daar niet meer
mogelijk is, wat een bakker op de Wirdumerdijk en b.v.
bakker Polstra is toegestaan, n.l. dat hij de halve of
heele openbare straat door karren laat innemen. Zoo
lang dat niet hindert, hebben Burgemeester en Wethou
ders daartegen geen bezwaar. Burgemeester en Wethou
ders hebben op dit standpunt gestaan: als het een stille
straat betreft, waarom zou men dan die menschen hin
deren, wanneer hun bedrijf niemand hindert, maar raakt
het 't algemeen belang, wat iemand daar doet op straat,
dan moet daarin verandering komen. Spreker heeft den
vorigen keer ook in besloten vergadering gezegd, als
men ziet de lijst van menschen, die soms één dag, soms
voor enkele uren en soms voor meerdere dagen of de
geheele week de openbare straat gebruiken, dan komt
men voor zulke eigenaardige consequenties te staan, dat
een toepassing van een verordening op het gebruik van
gemeentegrond door particulieren voor Burgemeester en
Wethouders niet mogelijk is. Een sterk argument voor
Burgemeester en Wethouders, om zoodanige verorde
ning niet in het leven te roepen, is ook dat, als men
eenmaal voor het gebruik van de straat betaalt, men
daaraan dan ook automatisch een soort van recht ont
leent èm die straat te gebruiken. Wanneer men b.v. den
bakker op den Wirdumerdijk om bij hetzelfde voor
beeld te blijven per jaar 25.laat betalen, omdat
hij op de openbare straat 's morgens tusschen 9 en 10
uur een aantal broodkarren heeft staan om die te laden,
dan zal deze bakker, als op een drukken dag een politie
agent tegen hem zegt dat hij, omdat het zoo druk is,
zijn karren voor dien dag maar in de steeg of op de
Waeze moet laden, zeggen: maar ik betaal 25.per
jaar voor het gebruik van de straat, en dan moet ik zoo'n
eind loopen. Dat is ook het groote gevaar dat hier in
zit.
De heer Oosterhoff handhaaft echter thans zijn voor
stel ook niet; hij zegt alleen dat hij er te zijner tijd op
terug zal komen, als hij meent dat dit noodig is. Spr.
zou dan echter te zijner tijd ook graag van den heer
Oosterhoff vernemen wat men in Utrecht betaalt voor
het gebruik van de publieke straat. Het is volkomen
waar dat daar het gebruik van de publieke straat voor
particuliere doeleinden verboden is, maar als de heer
Oosterhoff hier de Politieverordening naleest zal hij zien,
dat het ook hier verboden is, de publieke straat ten ge-
bruike in te nemen. Zoo kan dus ook in Utrecht een
raadslid zeggen: ik heb in de politieverordening van
Leeuwarden gezien, dat het daar verboden is de pu
blieke straat in te nemen. Dan doen Leeuwarden en
Utrecht echter precies hetzelfde; het is wel verboden,
maar men laat er alles op straat staan, men doet er niets
aan. We zullen het echter wel gewaar worden, wanneer
de heer Oosterhoff t. z. t. zijn voorstel indient.
De heer Van der Schoot was het met den heer Weima
eens. Spreker begrijpt eigenlijk niet de reden waarom de
kooplieden van buiten meer moeten betalen dan zij, die
hier wonen. Spreker zou zeggen, als het dien menschen
van buiten gegeven is hier met zulke reuzenwinsten
vandaan te gaan - als dit ten minste werkelijk zoo
is waar ligt dat dan aan? Ligt dat aan hun niet-
Leeuwarder zijn of aan de artikelen, die zij verkoopen
of aan hun snuggerheid Het staat den Leeuwarders
toch ook vrij om met groote winsten te gaan strijken;
er is hun toch niet gezegd dat zij géén groote winsten
mogen maken? Dat staat ieder vrij. Gun het dus ook den
man, die dat voor heeft.
Wat de kwestie van de Zaterdagavondmarkt betreft,
zegt de heer Van der Schoot: daarvan moet bestendigd
worden wat er is. De bedoeling is echter dat de plaats
waarschijnlijk niet zal worden bestendigd. Wat de
Politie aangaat, is de tegenwoordige plaats spreker
moet zeggen dat er eigenlijk nog geen Zaterdagavond
markt is die is op de Koningspijp, dit bezwaar heeft,
dat daarvoor tusschenbeide veel meer liefhebbers zijn
dan er kunnen staan. Wie moet men dan toelaten? Op
het oogenblik gaat het nog zoo dat, wie eerst komt, het
eerst maalt. Er is anders ook geen reden om te
zeggen: jij kunt no. 1, jij no. 2 en jij no. 3 komen. Heel
veel tijden zijn er echter veel meer liefhebbers dan uit
politieoogpunt mogelijk is om toe te laten. Er dient hun
dus een plaats te worden aangewezen waar zij allen
kunnen staan en dan wordt daarmee de Zaterdagavond-