62 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Februari 1925. markt geboren. De heer Westra zegt nu dat hij daartegen wil ageeren. Hij kan dat doen, zoowel bij artikel 28, genoemd door den heer Van der Schoot, als bij artikel 13, beide op bladzijde 342 van de bijlage. Daar staan uitdrukkelijk de aanvangsuren van de Zaterdagavondmarkt genoemd. Als men daartegen is de bepaling van de plaats is aan Burgemeester en Wethouders dan zou men een amendement kunnen voorstellen om een en ander te schrappen en als dan werkelijk uit de stemming in den Raad zou blijken dat de meerderheid niet voor uitbrei ding van de Zaterdagavondmarkt is, zullen Burgemees ter en Wethouders niet zoo zijn dat zij zullen zeggen: wij stellen die wèl in. Wat betreft de kwestie van het sluitingsuur, gelooft spreker dat daartegen niet veel bezwaar kan bestaan. De bedoeling is wel om op Zaterdagavond direct na de sluiting te beginnen met de opruiming, omdat Burge meester en Wethouders ook wel inzien dat een derge lijke vuile boel niet kan blijven liggen tot den volgenden Maandagochtend. De practijk brengt echter mee ook nu er nog geen sluitingsuur is, dat terwijl verschillende kooplui bezig zijn af te breken, er al wordt geveegd, zoodat op de Zaterdagavondmarkt niet alles eerst van de markt af behoeft te zijn voor de reiniging kan be ginnen met de opruiming. Burgemeester en Wethouders zien dan ook geen bezwaar in een sluitingsuur van 10 uur voor 12 uur kan alles nog wel zijn opgeruimd. De heer Weima zegt dat het hem erg spijt dat de Voorzitter meedeelt dat zijn amendement niet juist in elkaar is gezet, maar de hoofdzaak is dat men de be doeling begrijpt. Het gaat toch om de strekking en de Raad heeft deze heel goed begrepen. Spreker wil de redactie nog wel herzien. De heer De Boer en de Voorzitter vallen spreker er over aan dat hij het, wat betreft zijn beweringen omtrent Den Haag, mis heeft. Het zal den Raad bekend zijn dat spreker daarover ook in de krant is aangevallen. Spreker lag toen ziek te bed, zoodat hij niet in de gelegenheid was de zaak verder te onderzoeken. De redacteur van zijn blad heeft daarin toen de vraag gelanceerd ,,ls dat wel geheel juist en is toen voor spreker naar Den Haag gegaan. De directeur schrijft hem „Dinsdag 4 Nov. j.l. heb ik een onderhoud gehad met den chef van de afd. marktwezen, enz. te 's Gra- venhage, aan wien ik de vraag en ook het bericht uit ons blad heb voorgelegd. Mij werd het volgende meegedeeld. Het bericht is geheel juist. De gemeente 'sGraven- hage is in 1922 overgegaan tot openbare verpachting van de staanplaatsen op de markt. Dit is een geluk kige gedachte geweest, (het is goed dat de heer De Boer dit eens hoort, merkt spreker op) want het brengt een niet onbeduidende som geld op en dat de markt er niet door wordt belemmerd blijkt wel uit de enorme aanvrage om plaats. Alle daarvoor beschik bare ruimte is reeds lang verpacht en wanneer de gemeente in de buurt van de Prinsegracht over meer der terrein beschikte, zou dat ook verpacht zijn." Spreker wil even opmerken dat het verschil dat hier bestaat, misschien gemakkelijk is op te lossen uit wat nu volgt. De directeur zegt n.l. dat de verpachting heeft plaats gehad in 1922, spreker vermoedt echter voor on- bepaalden tijd. Sinds 1922 is men dus niet meer over gegaan tot publieke verpachting, want in den volgenden zin zegt de directeur „In 1922 heeft een verpachting plaats gehad, doch daarna is het steeds onderhandsch geschied, evenwel op de basis, die in 1922 verkregen is. Dat wil niet zeggen dat dit zoo blijft, want binnen korten of iets langer tijd zal wel opnieuw tot open bare verpachting worden overgegaan." Dit laatste gebeurt natuurlijk ook al, omdat er geen be paling is gemaakt voor een vasten tijd. Spreker wil nog even opmerken dat er een uitzondering is gemaakt voor enkele verminkten of kleine menschen en dat van bloe- menstalletjes, enz. buiten de markt een vast recht wordt geheven overigens zijn echter alle plaatsen publiek verpacht. Daarom schrijft de directeur dan ook dat het hem genoegen doet spreker te kunnen meedeelen dat de woorden, die spreker het vorige jaar heeft gebruikt volgens deze gegevens volkomen juist zijn en dat de gemeente 's Gravenhage er niet aan denkt het systeem dat in 1922 is gevolgd, los te laten. De heer De Boer valt spreker verder ook op andere punten aan en zegt dat spreker ook moet kunnen be wijzen dat de niet-Leeuwarder menschen hier zooveel verdienen. Spreker heeft echter duidelijk gezegd dat hij dit niet kan bewijzen dat kan ook het college van Burgemeester en Wethouders niet bewijzen, of men moest er steeds bij staan om te zien wat de koopman verkocht en inbeurde. Spreker herhaalt dat het een sprong in het duister is, wat het college van Burge meester en Wethouders voorstelt het kan er steeds bij door wezen. De heer De Boer redeneert intusschen niet anders. Hij veronderstelt ook, als wij hier een publieke verpachting krijgen dan zullen de middenstandsveree- nigingen misschien samenspannen om dit of dat te be reiken. Dat is ook een veronderstelling, die de heer De Boer niet kan bewijzen. Spreker houdt vol wat in Den Haag gebeurt kan ook hier. Spreker meent echter dat de Raad hier thans nog niet rijp is voor publieke verpachting en hij heeft daarom een tusschenvoorstel gedaan, om daarmee iets te doen voor de Leeuwarder menschen. Hij heeft dit gegrond op feiten. Het eerste feit is dat wij daardoor iets doen voor den reëelen handel en voor Leeuwarden zelf. Spre ker zegt dat de menschen in Leeuwarden, die hier een standplaats krijgen, hier ook belasting betalen en die menschen moeten daarom voorgaan bij die van buiten, die wel een standplaats krijgen, maar hier niet belas ting betalen. Dat is een motief, waarmee men rekening dient te houden. Met wijziging van de redactie wenscht spreker daarom zijn amendement, dat hij heeft voor gesteld, te handhaven, omdat hij niet kan inzien dat men ten aanzien van de Leeuwarder menschen niet iets meer zou mogen doen dan voor de anderen. Dan heeft spreker straks nog vergeten zich te ver zetten tegen de Zaterdagavondmarkt. Hij sluit zich aan bij het advies van den Commissaris van Politie. Hij meent dat het Leeuwarder publiek genoeg gelegenheid heeft om op de Vrijdagsmarkt te koopen en dat een uitbreiding van de Zaterdagavondmarkt daarom niet meer noodig is. Het lijkt hem toe dat men dit heusch wel aan den winkelstand kan overlaten. De heer Westra zegt dat de Voorzitter heeft opge merkt dat Burgemeester en Wethouders er blijkbaar aardig in zijn geslaagd om het ieder naar den zin te maken. Sprekers bezwaar tegen het voorstel van Bur gemeester en Wethouders betreft echter het invoeren van de Zaterdagavondmarkt zonder enkel motief. In het geheele stuk is daarvoor geen motief te vinden; Burge meester en Wethouders komen alleen tot het resultaat dat het wenschelijk is aan het gedaan verzoek tegemoet te komen. Spreker meent echter dat het niet op den weg van het gemeentebestuur ligt om aan elk verzoek op die wijze tegemoet te komen. Eerst hebben Burge meester en Wethouders aan het eene verzoek willen voldoen en nu gaan zij daar recht tegen in en willen zij ook weer aan het andere voldoen. Als Burgemeester en Wethouders meenen dat het noodig is dat een Zaterdag avondmarkt wordt ingevoerd, moeten zij aantoonen dat dit in het algemeen belang noodig is men moet echter niet tot instelling daarvan overgaan omdat er enkele menschen zijn, die daar wel willen verkoopen, als gevolg waarvan dan weer kosten van reiniging, enz. moeten worden gemaakt. Spreker kan zich daarmee niet veree nigen eerst moet worden aangetoond dat het in het Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Februari 1925. 63 algemeen belang noodzakelijk is dat er een dergelijke markt zal komen. Zoolang dat niet is aangetoond, zal spreker zijn stem niet hieraan kunnen geven. Nu zegt de Voorzitter op sprekers opmerking, dat hij het bezwaarlijk vindt aan te geven op welke wijze hij kan demonstreeren tegen het instellen van een Zater dagavondmarkt te zijn, dat dit wel mogelijk is, n.l. door te stemmen tegen enkele artikelen, die op de uitvoering van de Zaterdagavondmarkt betrekking hebben. Spreker is er echter niet van overtuigd dat, als men die bepa lingen er uit laat, dan aan de hand van de artikelen per se vast staat dat het instellen van een Zaterdag avondmarkt niet mogelijk is. Iets anders is dat de Voor zitter de toezegging heeft gedaan dat, als uit den Raad blijkt dat deze die markt niet wil, zij dan door Burge meester en Wethouders ook niet zal worden ingesteld. Misschien is het dan echter het beste dat een dergelijke uitspraak van den Raad in den vorm eener motie wordt gevonden dat zou althans nog te overwegen zijn. De heer K. de Boer zal, naar aanleiding van wat de heer Weima heeft gezegd, toch nog trachten een paar nadere bewijzen bij te brengen dat de bewering van den heer Weima, dat er in Den Haag een openbare ver pachting plaats heeft, onjuist is. Spreker heeft hier de Verordening van 's Gravenhage, bijgewerkt tot 7 Mei 1924. Die datum is dus jonger dan dien, door den heer Weima genoemd. Nu komt daarin onder art. 6 van de algemeene bepalingen de volgende zinsnede voor „De standplaatsen op de markten worden, zoover geen loting beslist, door den Marktmeester geregeld." Van verpachting blijkt daaruit niets. Verder heeft spreker hier een schrijven van den chef van de afd. Kabinetszaken van het Kabinet van den Burgemeester. Daarvoor heeft men dus in Den Haag een afzonderlijk kabinet De heer Hofstra: Geheim De heer K. de Boer Neen, niet geheim, abso luut niet. Daarin komt dit voor „Te onderscheiden valt de gewone uitgifte van standplaatsen op marktdagen en de verpachting van standplaatsen buiten de marktdagen. Op marktdagen worden de standplaatsen, krachtens de Marktverordening, door den Marktmeester aange wezen en wordt voor het innemen van een standplaats een vast recht (retributie) geheven van 30 ct. per dag voor een oppervlakte van 3 M. lengte en 3 M. diepte. De marktkooplieden zijn in het bezit van een door Burgemeester en Wethouders verleende ver gunning. Buiten de marktdagen worden de standplaatsen, evenals elders op de openbare straat, verpacht, krach tens Raadsbesluit, waarbij Burgemeester en Wethou ders tot deze verpachting gemachtigd zijn. De eerste keer heeft een openbare verpachting plaats gehad, daarna is de verpachting sedert eenige jaren onders hands geschied. Het aantal standplaatsen, dat buiten marktdagen wordt verleend, is betrekkelijk gering." Dat is volkomen duidelijk op de marktdagen worden door den Marktmeester de standplaatsen uitgegeven tegen een vast recht maar buiten de marktdagen mag van de openbare straat wel bij verpachting gebruik gemaakt worden. Waar het nu hier geldt het uitgeven van de standplaatsen op de markt op marktdagen, heeft deze bepaling betrekking op het geval dat wij hier hebben. Spreker heeft met heel veel genoegen gehoord wat de heer Hofstra in het midden heeft gebracht. Hij heeft tegen het amendement van den heer Weima in gezegd: als wij hier een bepaling treffen, waardoor de Leeu warder kooplieden worden bevoordeeld, krijgen we daarvan waarschijnlijk deze terugslag, dat ook andere plaatsen die bepaling zullen treffen, waardoor onze menschen getroffen worden. Spreker heeft dit daarom met zoo'n groot genoegen gehoord, omdat de heer Hofstra hier het kwaad van protectie zoo uitnemend geschilderd heeft. Spreker hoopt dat de heer Hofstra dat vooral dit jaar buitengewoon goed zal onthouden, want dergelijke maatregelen treffen gewoonlijk de stad of het land zelf, die ze invoert. Spreker gelooft dat deze voorstellen na de verdedi ging door den Voorzitter, wel door deze vergadering zullen worden aangenomen, zooals ze zijn ingediend. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi zou, alvorens de Raad in principe meegaat om te komen tot het houden van een Zaterdagavondmarkt, een vraag willen stellen. Hier wordt voorgesteld de opbrengst van die markt te verpachten tot 1 Januari 1928 of voor korteren tijd. Zou het nu niet verstandiger wezen, ook waar deze zaak als een proefneming wordt beschouwd, om het voor een korteren tijd te doen? De Raad zal zich herinneren dat vroeger ook door Burgemeester en Wethouders is ge zegd dat een verpachting voor 3 jaar een lange tijd is en dat men dan niet vooruit kan weten hoe het zal gaan. Het zou nu weer kunnen gebeuren dat men niet weet hoe het zal gaan, waarom spreekster zou willen voor stellen er een korteren tijd van te maken, b.v. tot 1 fan. 1926. Dan zou spreekster willen vragen of het college nu werkelijk denkt dat de Commissaris van Politie, na deze besprekingen in den Raad, nu voortaan strenger de hand zal houden aan de bepalingen betreffende het gebruik van de openbare straat, dan tot nu toe het geval was. Spreekster hoopt dat daartoe voor hem nu werkelijk aanleiding bestaat. Tot nu toe is daaraan niet zeer sterk de hand gehouden; zij ergert zich tenminste vaak als zij door de St. Jacobsstraat of langs de Voorstreek gaat. Als zij dat ziet, meent zij, dat hier geen rekening wordt gehouden met de eischen van het verkeer. Spreekster zou dus de vraag willen stellen: kunnen Burgemeester en Wethouders de zekerheid geven dat zij er den Com missaris op attent zullen maken dat hij voortaan de eischen voor het verkeer zoo streng mogelijk dient te stellen en te handhaven? De heer Oosterhoff wil Burgemeester en Wethouders met een enkel woord danken voor de beantwoording van zijn opmerkingen. Hij stelt bijzonder veel prijs op dat antwoord, omdat daarin duidelijk uitkomt dat Bur gemeester en Wethouders het standpunt innemen dat, zoolang het voor het verkeer geen bezwaar oplevert, men geen retributie moet vragen en het den menschen niet lastig moet maken. Spreker kan voor dat standpunt iets gevoelen, maar dan moet dat ook algemeen toege past worden. Hij is het er mee eens maar dan moet men ook allen met dezelfde maat meten. Het schijnt echter dat dit standpunt door Burgemeester en Wethouders alleen wordt ingenomen ten opzichte van de instellingen, die door spreker in zijn voorstel worden bedoeld. Het is hem althans niet bekend dat, als er b.v. een winkel wordt verbouwd en, als tijdelijke maatregel een nood- winkel aan den waterkant wordt geplaatst, waar geen sterveling last van heeft, daarvan dan géén retributie wordt geheven. Burgemeester en Wethouders schijnen dat alleen te willen toepassen op de personen, die spr. op het oog heeft gehad en dat blijft hij als een onbillijk heid gevoelen. Als Burgemeester en Wethouders hun standpunt willen doorvoeren als een algemeene maat regel dan is het goed, maar doen zij het niet algemeen, dan blijft het een onbillijkheid, die niet is goed te praten. De heer Muller kan zich volkomen bij den heer Oos terhoff aansluiten, waar deze zegt dat hij den bestaan- den toestand een onbillijkheid vindt en dat die wordt vergroot door hetgeen Burgemeester en Wethouders thans voorstellen. Zoo zal b.v. van ijsco-karretjes, die een bepaalde plaats innemen, een bepaald recht worden

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1925 | | pagina 8