76 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Maart 1925.
o. i. niet als eene aanhoorigheid kunnen worden be
schouwd. In elk geval dient dit naar omstandigheden
te worden beoordeeld."
Uit dat adres, noch uit het raadsbesluit blijkt dus
dat hem geweigerd is de sloot voor het open gebleven
terrein te dichten; als hij dat gevraagd had zou hem dat
onder de gebruikelijke voorwaarden zijn toegestaan.
Voorts is uitgemaakt dat dat terrein als aanhoorigheid
bij zijn huis behoorde, zoodat daarvoor rioolbelasting
is gevraagd en de Raad den 13 Januari 1.1. dan ook te
recht zijne reclame daartegen verwierp. Liet advies van
Burgemeester en Wethouders, dat daartoe strekte, leg
gen wij nogmaals ter visie.
Als adressant dan bij het nu ter tafel liggende verzoek
vraagt
1Moet volgens verordening van het onbebouwde
terrein direct rioolbelasting betaald worden,
2. Wanneer dit wel moet, waarom dan tweemaal
weigering tot demping van de sloot voor beide per-
ceelen,
dan is het niet duidelijk waarom de Raad de eerste
vraag, die hij zelf reeds heeft beantwoord, nogmaals
heeft willen onderzocht en beslist zien, maar zijn de
volgende antwoorden daarop te geven
op de eerste ja
op de tweede die demping is niet geweigerd doch
zij is slechts voor 1 X 7 M. toegestaan en voor de
andere 7 M. zou een aanvraag op de gebruikelijke voor
waarden niet zijn geweigerd.
Wat voor het overige in het adres omtrent de grond-
overdracht over de volle 14 M. breedte wordt medege
deeld, berust vermoedelijk op losse herinneringen, die
niet meer in juist verband staan met wat destijds in
April 1923 bij de totstandkoming der akte is besproken.
Adressant heeft toen zelf de akte geteekend en hij kan
evengoed als ieder weten dat in een notarieele akte
later geen aanvullingen meer kunnen worden aange
bracht.
Ten slotte nog dit. Het is van zeer gering belang of
adressant voor het opengebleven perceeltje grond al of
niet de rioolbelasting heeft betaald. De belasting is
slechts eenmaal verschuldigd en beïnvloedt natuurlijk
mede den prijs der bouwterreinen langs den weg. Gaat
hij den grond zelf bebouwen, dan heeft hij (aangenomen
dat de Raad op zijn reclame een onjuiste beslissing
nam, wat wij blijkens het bovenstaande blijven ontken
nen) slechts eenig renteverlies van de te vroeg betaalde
belasting. Gaat hij hem verkoopen, dan krijgt hij in den
koopprijs de belasting terug, omdat hij dat bedrag op
den prijs kan zetten voor den nieuwen verkrijger, die
de belasting niet opnieuw heeft te betalen, is de waarde
immers zooveel hooger. Ook in dat geval dus voor den
heer de Boer slechts renteverlies.
Wij hebben de eer U voor te stellen het adres voor
kennisgeving aan te nemen.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer M. Molenaar zegt dat het hem niet gemak
kelijk is gevallen om uit de stukken, die op deze zaak
betrekking hebben, zich een helder denkbeeld te vormen
van den gang van zaken betreffende dit punt. Hij zou
haast zeggen: ondanks dit prae-advies is de zaak mij
ten slotte wel duidelijk geworden. Spreker is nu tot een
conclusie gekomen, maar voordat hij die meedeelt zou
hij gaarne de aandacht willen vestigen op enkele on
juistheden en misvattingen, die naar zijn meening be
staan in de stukken, die op deze zaak betrekking hebben.
Spreker moet daartoe terug gaan naar den raadsbrief
van 24 September 1922, welke in de portefeuille lag en
waarbij aan den Raad het verzoek van De Boer werd
meegedeeld. In de portefeuille lag ook het oorspronkelijk
schrijven van De Boer, waarbij hij toestemming verzocht
om de sloot te mogen dempen. Nu wil spreker er de
aandacht op vestigen dat De Boer verzocht demping van
de sloot langs de volle breedte van het kadastrale per
ceel; in zijn schrijven spreekt hij niet van een gedeelte
en ook niet van de helft maar van het dempen van de
sloot voor het kadastrale perceel Sectie E no. 3231.
Waar nu in den raadsbrief van heden wordt gesproken
van 2 perceelen, kan dit aanleiding geven tot verwarring.
Indien er werkelijk sprake was van 2 perceelen, waarvan
er slechts één was bebouwd, dan lag de conclusie voor
de hand, dat De Boer slechts voor één perceel belasting
behoefde te betalen. Het betreft hier echter slechts één
perceel, waarvan de eene helft bebouwd is en de andere
helft onbebouwd. Daardoor werd het twijfelachtig of al
of niet belasting moest worden betaald.
De Boer heeft dus verzocht demping van de sloot
over de volle breedte van het perceel, maar naar hij
spreker meededeelde en zooals ook blijkt uit dezen
raadsbrief kreeg hij een schrijven van het gemeente
bestuur dat hem vergunning was verleend tot demping
van de helft of 7 M. Nu is het duidelijk dat, als men een
verzoek doet om 14 M. te mogen dempen en men dan
vergunning krijgt tot demping van 7 M., daarin dan ligt
opgesloten een weigering om de tweede helft te mogen
dempen. Het coilege zegt wel in dit stuk dat er niets is
geweigerd maar spreker meent toch dat dit werkelijk
wél het geval is; een andere opvatting is niet mogelijk.
Er komt nog bij dat De Boer in zijn oorspronkelijk
schrijven in verband met de kwestie van overname van
den grond daaraan de voorwaarde heeft verbonden, al
thans het verzoek heeft gedaan om te worden vrijgesteld
van belasting voor het tweede gedeelte. Toen hij echter
vergunning kreeg om slechts de helft van de sloot te
mogen dempen, rees bij hem het vermoeden dat dit in
verband zou staan met de kwestie van de halve belas
ting; hij meende toen de conclusie te mogen trekken dat
hij ook slechts de halve belasting verschuldigd zou zijn,
hetgeen natuurlijk onjuist was, omdat de verordening
anders luidt. Maar die gedachte vatte post bij hem.
Er is nog een eigenaardigheid in de kwestie van het
toestaan van het dempen van de halve sloot, omdat de
Raad het besluit had genomen vergunning te verleenen
tot het dempen van de sloot over de volle breedte van
het terrein. Die vergunning blijkt ook uit den bewusten
raadsbrief, want daarin geeft het college in overweging:
,,aan J. de Boer, alhier, vergunning te verleenen
tot het dempen van een gedeelte van de sloot voor
zijn perceel aan den Stienserweg, kadastraal bekend
Sectie E no. 3231, ter lengte van de volle breedte van
dat perceel."
Spreker dunkt dat die woorden wel duidelijk zijn en
hij stelt Burgemeester en Wethouders de vraag hoe het
mogelijk is dat, als de Raad het besluit neemt om iemand
vergunning te verleenen om 14 M. sloot te dempen, er
dan namens het gemeentebestuur een brief naar den be
langhebbende gaat dat hij het over 7 M. mag doen. Het
eene klopt niet met het andere.
Daarna deed zich voor de kwestie omtrent de over
dracht van den grond. De Boer had zich bereid verklaard
den grond over te dragen over de volle breedte van het
terrein, dus over 14 M., maar toen hij vergunning kreeg
om slechts 7 M. sloot te dempen, meende hij dat daar
mee ook vervallen was de overdracht van den grond
over de volle breedte. Toen hij echter op het stadhuis
kwam, waar de akte werd gepasseerd, bleek hem dat in
die akte wel sprake was van de volle breedte van het
terrein. Hij heeft daar toen nog aanmerking op gemaakt,
maar om de zaak niet op te houden, stelde hij zich ten
slotte tevreden met de akte. Hij deelde spreker mede
dat hij toen ook nog opnieuw aandrong op compensatie
of kwijtschelding van belasting en hij beweert uitdruk
kelijk dat de Burgemeester toen die toezegging heeft
gegeven. Het spreekt vanzelf dat wij hier nu niet kunnen
uitmaken of dat al of niet is geschied; hij beweert trou
wens ook dat hij een getuige kan bijbrengen, die deze
transactie bijwoonde.
Nu is de toestand zoo, dat aan De Boer door den Raad
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Maart 1925.
77
vergunning is gegeven tot het dempen van de sloot over
de volle breedte van het perceel en dat het gemeente
bestuur toen heeft geschreven dat hij slechts 7 M. mocht
dempen wat ook is gebeurd maar dat door een
misvatting in de koopakte de gemeente wel den grond
over de volle breedte heeft overgenomen. Dc gemeente
is dus in het bezit gekomen van een gedeelte grond en
van een gedeelte sloot en zal dit laatste worden ge
dempt, dan zal dus de gemeente het zelf moeten doen
want het is de sloot van De Boer niet meer.
Dan wil spreker nog wijzen op een onjuistheid in
voorwaarde 2 van den oorspronkelijken raadsbrief.
Daarin staat
„dat de vóór den voortuin gelegen strook grond
met halve sloot tot aan den weg, ter breedte van het
geheele kadastrale perceel, 7 M
Spreker moet hier even stoppen, want het eene spreekt
het andere hier tegen; er staat „ter breedte van het ge
heele kadastrale perceel" d. i. 14 M„ en daarna volgt
onmiddellijk 7 M." Verder staat er: „en ter diepte
van 6 M." Dit is ook onjuist, want de breedte van den
grond vóór den voortuin, vanaf het hek tot de halve
sloot, is maar ruim 3.30 M. Ook hier heeft naar sprekers
meening een vergissing plaats gehad, die misschien van
invloed is geweest op de samenstelling van de koop
akte, althans dit kon aanleiding geven tot een misvat
ting.
Spreker meent nu te hebben aangetoond dat, wanneer
het college in den huidigen raadsbrief spreekt van „een
en ander had betrekking op de demping tot een lengte
van 7 M„ dus voor de helftenz.", dit onjuist is.
En het verzoek van De Boer èn het besluit van den Raad
wijzen beide op demping van de sloot over de volle
breedte van het perceel. Wanneer ook verder het college
zegt dat noch uit het adres, noch uit het raadsbesluit
blijkt dat aan De Boer iets geweigerd is, wil spreker
constateeren dat ook dat onjuist is omdat, zooals hij
zoopas al heeft-gezegd, wanneer iemand vraagt 14 M.
te mogen dempen en hem vergunning wordt verleend
slechts 7 M. te dempen, daarmee wel degelijk het dem
pen van de overblijvende helft is geweigerd.
Voorts beklaagt De Boer zich nog dat hij herhaal
delijk bij zijn bezoeken op het stadhuis onheusch is be
handeld. Ook dat mag spreker hier niet beoordeelen,
maar als de feiten zich hebben toegedragen zooals De
Boer ze hem mondeling heeft meegedeeld, wil spreker
constateeren dat een dergelijke wijze van optreden niet
bevorderlijk is voor een goede verstandhouding tusschen
burgerij en gemeentebestuur.
Nu sprekers conclusie. Deze kan ten slotte niet anders
zijn dan dat hij met het het prae-advies moet meegaan,
omdat de verordening het dwingend voorschrijft. Indien
het dus waar is dat aan De Boer hetzij onvolledige,
hetzij onjuiste inlichtingen zijn verstrekt, dan is dat ge
schied in afwijking van de verordening. Deze schrijft
uitdrukkelijk voor dat over de volle breedte van een
perceel moet worden betaald en dat daarbij rekening
moet worden gehouden met de aanhoorigheden. Spreker
heeft het zoo beschouwd dat De Boer het misschien niet
zoo heeft bedoeld, maar dat de grond naast zijn huis wel
degelijk een geheel met het huis uitmaakt, zoodat op
grond van de verordening tot het heffen van rioolbe
lasting de aanslag moet worden gehandhaafd en de Raad
daarop niet kan terug komen.
De Voorzitter merkt op dat de heer Molenaar ten
slotte toch ook te kennen geeft dat De Boer, zooals op
het oogenblik de zaken staan, de rioolbelasting wel ver
schuldigd is. Dat is de voornaamste kwestie.
Verder zijn er nog enkele speciale feiten naar voren
gebracht, die spreker ook wel even wil bespreken. De
kwestie is dat De Boer heeft gevraagd voor zijn perceel,
ter breedte van 14 M„ de sloot te mogen dempen. Het
is ook altijd de bedoeling geweest dat toe te staan, in
dien niet midden in de teekening, die De Boer had over
gelegd, het cijfer 7 had gestaan, zoodat dit leek niet op
het geheele perceel te slaan, maar eigenlijk op het halve
perceel sloeg. De bedoeling van Burgemeester en Wet
houders en ook van den Raad is echter wel geweest om
voor het geheele perceel de slootdemping toe te staan.
Zoo zegt de heer Molenaar ook dat als Burgemeester en
Wethouders spreken van ter breedte van het geheele
kadastrale perceel Sectie E no. 3231, deze dan niet is,
zooals onder punt 2 van het oorspronkelijk voorstel is
gezegd, 7 M. maar 14 M. Die 7 M. is echter in de
wereld gekomen, doordat midden in de teekening, die
ook bij de stukken ligt, het cijfer 7 staat, terwijl in elk
gedeelte had moeten staan 7 M. of 14 M. in 't geheel.
Daardoor is deze verwarring ter secretarie ontstaan.
Burgemeester en Wethouders zouden er ook niets geen
bezwaar tegen hebben gehad, wanneer De Boer later
had gezegd dat het perceel geen 7 maar 14 M. breed
was en Burgemeester en Wethouders zouden dan tot den
Raad hebben gezegd: den vorigen keer is er door een
vergissing in de blauwdruk ook een vergissing op de
secretarie begaan, maar de bedoeling is dat de sloot
wordt gedempt over 14 M. Dan was die geheele zaak
de wereld uit geweest.
Dit heeft dan echter met de betaling van de rioolbe
lasting absoluut niets te maken. Dat er een vergissing
had plaats gehad ten opzichte van demping over 14 of
7 M. is spreker duidelijk geworden toen De Boer recla
meerde en zei dat hij een besluit had dat hij slechts 7 M.
sloot mocht dempen maar dat de gemeente toch de ge
heele 14 M. grond overnam. Daaruit bleek dat De Boer
de geheele sloot wel dicht had willen maken. Dan had
echter in de teekening ook moeten staan 14 M„ zijnde
de volle lengte van het perceel. De begane vergissing is
hierdoor zeer goed verklaarbaar. Deze geheele zaak
heeft echter met de betaling van rioolbelasting niets te
maken.
Spreker herinnert zich ook dat er indertijd bij het
passeeren van een akte eens iemand is geweest, die
tegen de akte bezwaar heeft gemaakt. Dat zal nu mis
schien een paar jaar geleden zijn. Spreker zou er echter
geen eed op willen doen dat dit De Boer is geweest,
omdat het wel meer voorkomt dat door iemand bij het
passeeren van een akte op een onjuistheid daarin wordt
gewezen. Nu spreker er echter zoo over heeft hooren
praten, krijgt hij den indruk dat het toen De Boer wel
geweest kan zijn. Spreker weet wel dat toen de zaak
voor elkaar is gekomen, maar hoe weet hij niet. Ook
herinnert hij zich niet dat er toen over rioolbelasting is
gesproken, 't kan wel zijn, maar hij weet dit niet. Wat
spreker echter wel positief kan zeggen is, dat De Boer
toen geen toezegging van hem heeft gekregen dat hij
voor een gedeelte van het perceel geen rioolbelasting
behoefde te betalen. Spreker wil wel eerlijk zeggen dat
hij de verordening op de rioolbelasting niet zoo precies
in zijn hoofd heeft dat hij oogenblikkelijk kan zeggen of
voor een bepaald perceel al of niet betaald moet worden.
Bovendien is hij door de ervaring in zijn loopbaan wel
zoo geworden dat hij liefst niet al te veel toezeggingen
geeft, zich liever een beetje op de vlakte houdt dan po
sitieve toezeggingen te geven. Spreker moet dat ook
wel doen, omdat alles, wat hij zegt, niet op schrift wordt
gesteld. Hij is er echter positief van overtuigd die toe
zegging niet te hebben gedaan, die hij niet kon doen en
niet mocht doen, maar waarvan nu eenvoudig maar
wordt gezegd dat hij ze wél heeft gedaan. Spreker her
innert er zich ook niets van dat De Boer ook later nog
bij hem is geweest; 't zal wel waar zijn, spreker heeft
er ook geen bewijs van dat het niet zoo is, maar hij her
innert er zich niets van.
Verder komt de heer Molenaar nog op een onheusche
behandeling van De Boer op het stadhuis. Spreker zit
al in het request te zoeken of daar iets daarvan in staat,
maar hij kan het niet vinden. De heer Molenaar zegt dat
als de feiten waar zijn, zooals De Boer zegt, dit dan niet
bevorderlijk is voor een goede verstandhouding tusschen