90 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Maart 1925. maakt. En dat die plannen nog niet zoo heel verkeerd waren, bleek wel hieruit, dat de Voorzitter in de sectie vergadering zei dat hem het plan van den heer Van der Sleen heel goed toeleek. Bij de toen aanwezigen op de bedoelde openbare vergadering was een verbazende be langstelling voor een gemeentelijken dienst, maar men dacht niet aan een particulieren dienst. De heer Van der Sleen heeft toen gezegd: voor mijzelf wordt het niets, maar ik voel zooveel voor het principe, omdat ik uit ondervinding weet hoe moeilijk het is de belasting te moeten betalen, dat ik er thans alles voor voel om tot een gemeentelijken dienst te komen. Nu mag men daar iets achter zoeken gedachten zijn vrij maar spreek ster is er van overtuigd dat de groote ambitie voor het principe den heer Van der Sleen er toe gedreven heeft zich daarna op te werpen als voorstander van een ge meentelijken stortings- en ophaaldienst. Zij wil er alleen nog aan toevoegen dat de heer Van der Sleen op 't oogenblik al een tijdelijke betrekking heeft, zoodat van eenige kans, om bij de gemeente in betrekking te komen, thans al geen sprake meer is. Maar dat daargelaten, dan ziet spreekster toch in iemands mentaliteit, wanneer hij zooveel gevoelt voor het principe dat hij verandert in de wijze van uitvoering, niets geen verdachts. De Voorzitter zegt dat het 't zelfde is of iemand „Ge meente" dan wel „Spaarbank" op zijn pet heeft. Dat is nu juist voor spreekster niet hetzelfde. Zij vindt dat, wanneer iemand zijn geld bij de Spaarbank stort, hij dan meer het idee heeft van spaargeld te storten, wat heel iets anders is dan het storten van geld voor de be lasting. Dan spreekt de Voorzitter over den ongelukkigen kant van het ophalen van de belasting en dat ieder het bren gen daarvan als een verplichtig moest beschouwen. Na tuurlijk moest dat, in theorie is dat wel waar, maar spreekster weet dat heel veel huisvrouwen die in den regel voor de belastingpenningen moeten zorgen met den besten wil beginnen te sparen en iets aan kant te leggen in het belastingpotje, maar dat dit ook heel dik wijls door ziekte en bijzondere omstandigheden weer moet worden aangesproken. Dit moest niet, spreekster is dat met den Voorzitter eens. Maar dat is theorie en spreekster gelooft dan ook dat men alle huisvrouwen ernstig zou helpen, wanneer men haar in de gelegenheid stelde bij een gemeentelijken dienst haar belasting te betalen. Zij kan ook in dit opzicht werkelijk niet met de redeneering van den Voorzitter meegaan, omdat het voor haar lang niet hetzelfde is of het geld door een gemeentelijken dienst dan wel door een dienst van de Spaarbank wordt opgehaald. De heer Muller zou nog een paar woorden willen zeggen, in de eerste plaats naar aanleiding van wat de heer Westra heeft gezegd. Deze heeft den Raad zeker kopschuw willen maken van deze zaak door te spreken over socialisatie. Spreker wil wel verklaren dat hij bij dit voorstel niet aan socialisatie heeft gedacht De heer K. de Boer: Nog nooit 1 De heer Muller nog nooit, zegt de heer De Boer, maar spreker heeft er niet aan gedacht om daartoe te komen. Hij sprak van een sociale instelling. De kwestie, die de Voorzitter besprak, dat de men- schen per slot van rekening zelf zoo verstandig moesten wezen om het geld voor de belasting op zij te leggen, is door mevrouw Buisman al zoo oordeelkundig behan deld, dat spreker zich van een beantwoording daarvan ontslagen kan achten. Maar hij gelooft dat het stand punt, dat de Voorzitter inneemt, gebrek verraadt aan kennis van de menschen, waarvoor deze zaak moest worden opgezet. Spreker meent dat er bij de arbeiders klas vaak de beste bedoelingen voor zitten om te sparen voor een goed doel, maar dat het eind van 't lied meestal is, dat er niets van terecht komt, omdat zoo vaak dan weer andere nuttige en noodzakelijke dingen noodig zijn. Ten slotte wil spreker ten opzichte van wat de Voor zitter heeft gezegd over de Centrale Kas, opmerken, dat het bestuur van Beter Wonen dan toch zeker ook wel een verzoek van Burgemeester en Wethouders had mogen verwachten, om zich bij die kas aan te sluiten. Tot nog toe heeft dat bestuur dit verzoek niet ontvangen. De heer Visser trekt naar aanleiding van het gespro kene deze conclusie: laten blijven zooals het is. Dat is misschien wel wat conservatief, maar spreker gelooft dat dit wenschelijk is. Na het betoog van den Voorzitter en van den heer Oosterhoff is voor spreker de conclusie wat meer positief geworden dat de gemeente zich wel in zekere verhouding zal vastleggen aan de Spaarkas, die een dergelijke instelling met het systeem van be lasting-inning in de hand wil werken. Die conclusie is voor spreker vaster geworden, ook naar aanleiding van het betoog van den heer Oosterhoff. Deze zegt het gaat precies als bij een gemeentelijke instelling en zoo gemakkelijk mogelijk; de menschen stellen zich geregeld vrijwillig onder curateele en geven hun belastingbiljet af aan de Spaarkas, die dan verder voor de betaling zorgt. Zeker, dat alles is heel gemakkelijk, maar spreker acht dat niet een wenschelijk systeem. Z. i. krijgt daar door de Spaarkas te veel bevoegdheid over de spaar ders. Zijn veronderstelling berust nu op feiten, omdat hij daarvan een bevestiging heeft gekregen; de spaarders geven hun biljet af en sparen daar een zekeren tijd hun geld, maar zijn daarmee niet verantwoord tegenover den fiscus. Als dat het geval is legt men een zekere verant woordelijkheid op de gemeente met betrekking tot hare verhouding tot de betrokken Spaarkas, die spreker allerminst wenschelijk acht. Spreker weet niet of hij zuiver de conclusie van het betoog van den Voorzitter heeft begrepen, die sprak van menschen die komen met een pet met „Gemeente" er op of zonder pet, maar het wezen van diens betoog was toch dit dat de dienst van de Spaarkas even goed in de behoefte voorziet als een gemeentelijke instelling; het is geen gemeentelijke in stelling, maar zij voorziet in dezelfde behoefte, dat is de tendenz van het betoog van den Voorzitter. Daaruit moet spreker toch concludeeren dat ook volgens het prae-advies van Burgemeester en Wethouders al staat het er niet rechtstreeks in deze instelling, zij het dan niet direct dan toch indirect, is een gemeente lijke instelling waaraan de gemeente een zekere ver antwoording verschuldigd is. Spreker zou naar aanleiding hiervan een vraag willen doen. Men zegt dat deze instelling solide is. Spreker kan dat niet beoordeelen. er zijn honderden, die gaan kelderen, waarvan men zei dat zij ook solide waren. Er zijn spaarkassen, die ieder jaar aan de spaarders verantwoording doen en een resumé geven van de be legde gelden, dan kan ieder dus weten waar het geld is belegd. Anderen doen dat niet. Spreker kan nu niet de soliditeit van deze Spaarbank beoordeelen, maar hij neemt aan dat zij solide is. De belastingbetalers storten daar nu hun geld. Nu kan het zich voordoen, dat de Spaarkas op een gegeven moment niet aan haar finan- cieele verplichtingen aan de gemeente kan voldoen. Dan blijven de belastingbetalers, die hun geld daar hebben gespaard en meenen dat zij daarmee aan den fiscus hebben voldaan, toch voor dat betrekkelijk deel verantwoordelijk, terwijl men daarvoor natuurlijk niet de Spaarkas verantwoordelijk kan stellen? Neem maar het geval dat de spaarders 100 hebben gestort en dat de Spaarkas slechts 80 aan den fiscus kan over dragen. De Voorzitter zal misschien zeggen dat spreker pessimistisch is. Spreker maakt ook alleen maar een veronderstelling, hij zegt niet dat het gebeuren zal. Wij hebben daarmee geen garantie en als spreker dan ook serieus een keuze moest doen dan zou hij, hoewel hij niet gevoelt voor een gemeentelijke instelling, deze toch Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Maart 1925. 91 prefereeren boven een instelling van de Spaarkas, want daarmee blijven wij in zekeren zin in de ruimte. Dan had spreker nog liever een gemeentelijke instelling, ofschoon hij daar ook heel weinig voor gevoelt. Nu vraagt spreker den Voorzitter deze zal de vraag heel goed kunnen en willen beantwoorden is het zoo absoluut noodzakelijk dat wij een dergelijke instel ling krijgen in deze gemeente? Spreker is zelf werk man geweest en weet dus dat het een heele toer is de belasting bijeen te brengen. Maar hij heeft de zaak zoo gesteld wie zullen van deze storting gebruik maken Degenen, die ook anders zorgen dat de belasting be taald wordt. Maar bij spreker rijst de vraag of de on- willigen De heer Dijkstra: De onmachtigen De heer Visser of de onwilligen zich bij dit systeem ook bereid zullen verklaren. Wat de onmach tigen betreft, is spreker het met den heer Dijkstra eens, dat voor die menschen dit systeem is toe te juichen. Men kan gemakkelijk zeggen dat de menschen er zelf voor moeten zorgen, maar als men in een sociaal moei lijke positie leeft, komt daar niets van. Dat zijn ten slotte toch echter ook de goede menschen, die wel willen betalen. Wat de exceptioneele gevallen, de on willigen betreft, dat kan spreker niet beoordeelen, dat is iets wat in de lucht hangt en wat men beter kan beoordeelen als de zaak eens een jaar heeft gewerkt. Een principieel vraagstuk is dit voor spreker absoluut niet maar uit practische overwegingen gevoelt hij noch voor het een noch voor het ander. En wat de Spaarkas betreft, spreker weet nog niet wat de bedoeling is en snapt het misschien niet direct, maar hij zou het wen schelijk achten dat de gemeente zich absoluut vrij houdt van de betrokken Spaarkas. De heer K. de Boer moet tot zijn spijt zeggen dat het zeer moeilijk valt aan het betoog van den heer Visser een touw vast te knoopen; spreker weet nu nog niet of de heer Visser voor een gemeentelijken ophaal- en stor- tingsdienst is of voor een dienst van de Spaarbank De heeren Oosterhoff en Dijkstra: Hij wil niets! De heer K. de Boer De heer Oosterhoff zegt: hij wil niets. Dat heeft de heer Visser zelf ook gezegd; hij wil de dingen laten zooals ze zijn. Maar daarin ligt op gesloten dat de heer Visser dan toch positief tot de keuze komt, dat de Spaarbank de belastinggelden zal innen. „Neen", zegt de heer Visser, maar het is toch op het oogenblik een kwestie van het kiezen tusschen twee dingen. Nu is en blijft sprekers groot bezwaar dat, als de gemeente niet zelf tot inrichting overgaat, wij dan inderdaad krijgen een alleenstaande en dus monopo listische ophaal- en stortingsdienst van de Spaarbank. Daartegen blijft ook sprekers bezwaar bestaan dat wij van de soliditeit niets weten en daarover geen controle hebben. De heer Oosterhoff heeft zoopas gezegd, toen spreker in zijn betoog aanhaalde dat de Nederlandsche banken 150 millioen aan aandeelen hebben verloren waren dat solied beheerde banken of werden die niet solide beheerd? De heer Dijkstra: Spaarbanken! De heer K. de BoerJa, er waren ook spaarbanken onder en er aan verbonden. Maar de moeilijkheid is al tijd, dat men later pas kan zeggen: het is geen solied beheerde bank geweest, want zij is op de flesch gegaan. Van de anderen hebben wij dat af te wachten. Daarom is en blijft het voor het belastingbetalend publiek het beste en het veiligste dat het ook in wekelijksche en maandelijksche termijnen zijn belasting direct bij de ge meente kan deponeeren. Daarom gelooft spreker dat de Raad het prae-advies van Burgemeester en Wethouders dient te verwerpen met de conclusie daarbij spreker weet niet of het gewenscht is dat schriftelijk in te dienen dat, wanneer het wordt verworpen, dan daarmee is aangenomen dat er een gemeentelijke ophaal- en stor tingsdienst komt. Spreker zou nog even een paar woorden willen wijden aan het betoog van den heer Westra. Deze heeft in zijn betoog nog al met veel waardeering gesproken over het particulier initiatief. Ik geloof aldus spreker dat wij daarover niet al te veel moeten spreken; die kwestie kan van zooveel kanten worden bekeken. Ook ik heb en ook mijn partij heeft in het algemeen een groote waar deering voor het particulier initiatief, want wanneer de particulier geen initiatief meer heeft, kan vadertje Staat het ook niet meer voor elkaar brengen. Maar ik geloof dat, zooals wij het opvatten, men daarvoor aan den overkant niet zooveel gevoelt. Wij verstaan daaronder de actie, die onder uit het volk opkomt, om de dingen in de maatschappij anders te maken en ik hoop dat die actie nog lang zal blijven en sterker zal worden. De heer Beekhuis (wethouder) zou ook enkele woor den willen zeggen, omdat er stemmen in deze verga dering zijn opgegaan, waaruit men de conclusie zou moeten trekken alsof het spreker een beetje moeilijk moet zijn gevallen een keuze te doen in verband met zijn beide functies: voorzitter van de Spaarbank en wet houder van de gemeente. Dit is volstrekt niet het geval. Alen spreekt alsof er concurrentie zou wezen, men spreekt alsof de Spaarbank deze zaak aan de gemeente heeft afgesnoept, alsof daarmee eigenlijk een groot voor deel voor de gemeente verloren zou gaan. En wat is de kwestie? Willens en wetens offert de Spaarbank een be drag op, wel wetende dat deze zaak verlies zal ople veren. Zij doet dit om daarmede het ideëele doel te be vorderen: bij de kleine luiden spreker drukt daarop de volksdeugd aan te kweeken van te sparen. Nu verwondert het spreker hij wil dat in dit ver band dadelijk zeggen dat de heeren, die aan dien kant zijn gezeten spreker bedoelt de sociaal-demo craten die altijd zeggen op te komen en te vechten voor de belangen van de kleine luiden, dit niet schijnen in te zien en de Spaarbank laken om haar optreden in dezen in plaats van haar daarom te prijzen. Sprekers houding is absoluut niet moeilijk geweest. Immers, terwijl hij als voorzitter der Spaarbank geen be zwaar zag dat deze instelling dat verlies voor hare re kening neemt, omdat haar ideëel doel, het sparen, daar door wordt bevorderd, zoo brengt zijne verantwoorde lijkheid als wethouder van Financiën mede, dat hij moet trachten het verlies, dat de Spaarbank zal lijden, van de gemeente af te wentelen. Want de gemeente zal ook verlies lijden en dat verlies zal heel wat grooter zijn dan dat van de Spaarbank. Spreker verschilt ook van meening met de heeren aan gene zijde spreker doelt weer op dezelfde leden en met mevrouw Buisman, wier politieke richting mee brengt dat zij zich ook schaart aan de zijde van die heeren, waar zij meenen dat, wanneer deze dienst van gemeentewege wordt ingesteld, hij dan beter tot zijn recht zal komen dan wanneer hij van de Spaarbank wordt ingesteld. Spreker is het daar absoluut niet mee eens. Hij weet nog niet precies wat deze dienst aan de Spaarbank zal kosten, maar hij weet in de verste verte niet wat hij aan de gemeente zal kosten. De Spaarbank heeft enkel iemand noodig voor het ophalen, terwijl het bestaande personeel van de Spaarbank de administratie voert en zorgt voor het contact met den ontvanger, maar men moet niet meenen dat de gemeente daarmee kan volstaan. De gemeente zal afzonderlijk personeel moeten aanstellen om de zaak te drijven. Sprekers positie is dus juist heel gemakkelijk geweest. Zijn positie als voorzitter van de Spaarbank bracht mee dat hij zei: „laat de Spaarbank een ophaaldienst in het leven roepen" en zijn positie als wethouder van Finan-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1925 | | pagina 9