106 Verslag van de handelingen van den De beraadslagingen worden geopend. De heer Van der Veen merkt op dat tegen dit voorstel als zoodanig wel niemand bezwaar zal hebben; hij zelf ook niet. Spreker heeft echter bij de stukken aange troffen een rapport van den directeur der Gemeente werken, waarin vermeld staat dat er verschillende keeren defecten zijn geweest aan de installatie en dan staat in dat rapport ook dat de oorzaak van die defecten niet is kunnen worden opgespoord. Spreker voelt er nu wel voor dat het kwaad zooveel mogelijk wordt opgelost, maar zou het toch van groot belang achten dat de oor zaak ook werd opgespoord, waarom hij graag op een hernieuwd onderzoek zou willen aandringen. Hij kan zich niet anders voorstellen, waar in het rapport wordt gezegd dat er eerste kwaliteit materiaal is gebruikt, dat de uitvoering op de eene of andere manier te wenschen heeft overgelaten. Spreker zou daarom graag op een hernieuwd onderzoek aandringen, opdat er niet meer herhaaldelijk defecten zullen voorkomen. De heer Fransen (wethouder) zegt dat de opmerking van den heer Van der Veen zeer zeker ter harte kan worden genomen, door nog eens een onderzoek in te stellen. Het vorig jaar in November is een van de ketels een paar keer lek geweest en daardoor kon dan op Vrijdag geen verwarming plaats hebben. Spreker heeft de zaak met den directeur besproken en gevraagd hoe het kwam dat in den betrekkelijk korten tijd dat de in stallatie is geplaatst 3 of 4 jaar geleden door Braat zich dit reeds 2 of 3 maal heeft voorgedaan. De di recteur heeft zich in verbinding gesteld met de firma Braat en deze heeft zich wederom in verbinding gesteld met den Duitschen leverancier „Strebelwerke", welke firma hare verontschuldigingen heeft aangeboden en een tegemoetkoming in de kosten van herstelling heeft toegezegd. Wat dat bedrag is weet spreker niet omdat het nog niet is vastgesteld, maar die firma zal wel de schade zooveel mogelijk vergoeden. De Voorzitter merkt op dat Burgemeester en Wet houders de opmerking van den heer Van der Veen ter harte zullen nemen. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 9 (Agenda no. 10). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot wijziging der verordening op het open baar lager onderwijs in de gemeente (bijlage no. 18). De beraadslagingen worden geopend. Den heer Westra komt het voor dat er een lichte ver wondering mag wezen dat men voor een dergelijke on benullige zaak zoo belangrijke besprekingen en adviezen kan vinden. Er is zoowaar in deze gemeente het wereld schokkende feit ontdekt dat de mogelijkheid bestaat dat de ouders van een tiental kinderen, die misschien vijf en twintig motieven zouden hebben om hen naar de open bare school te zenden, misschien één motief zouden kunnen vinden om hen naar de bijzondere school te sturen. Dat is aanleiding geweest tot een adres aan den Raad, dat om prae-advies is gegaan naar Burgemeester en Wethouders. Deze hebben zich moeten richten tot de Commissie van toezicht op het 'lager onderwijs, daar is dat punt in bespreking geweest en daar is ten slotte be sloten verschillende adviezen en inlichtingen in te win nen bij de besturen van verschillende scholen, met ge volg dat dit punt ook moest worden besproken in ver schillende vergaderingen van de besturen dier scholen. De brieven zijn terug gegaan naar de Commissie van van Leeuwarden van Dinsdag 28 April 1925. toezicht, daarna is de zaak uitvoerig besproken in de commissie en ten slotte is er een uitvoerig rapport ge daan aan Burgemeester en Wethouders. En nu moet de Raad weer zijn tijd aan dit bijzondere stuk leenen. Dit mag wel eenige verwondering baren. Het is eigen lijk bespottelijk en belachelijk dat voor dergelijke dingen de wetgevende machine in het werk moet worden ge steld. Maar naast de belachelijke is er ook een ernstige kant. Als men de stukken inziet blijkt dat dat de com munis opinio bestaat dat van den leeftijd van 5% jaar, die bestaat, eerder in opwaartsche dan in neer- waartsche richting moet worden afgeweken. Niet tegenstaande dat vindt men het noodig, omdat de mogelijkheid bestaat dat een tiental kinderen mis schien aan den invloed van de openbare onderwijzers zullen worden onttrokken, daaraan de belangen van 138 kinderen op te offeren. Spreker weet wel dat het niet zoo verschrikkelijk is, maar in elk geval vindt hij het toch zeer onpaedagogisch en onjuist de kinderen vroeger op school toe te laten en men gaat toch het be lang van 138 kinderen opofferen, omdat de mogelijkheid bestaat dat een tiental kinderen bij het bijzonder onder wijs terecht komen, iets wat spreker op zichzelf niet zoo verschrikkelijk kan vinden. Spreker komt toch tot de conclusie dat men de belangen van de kinderen daaraan opoffert. Hij is daar niet voor te vinden en hij hoopt van de Raad ook niet. De heer Botke is het niet met den heer Westra eens als deze zegt dat dit een onbenullige kwestie is. Door de feiten, die zich hebben voorgedaan, voelde het Nederlandsch Onderwijzers Genootschap zich genood zaakt een adres aan den Raad te richten om de veror dening te veranderen zoodanig dat de leeftijd werd ge steld op 51/2 jaar. Die kwestie heeft in verschillende or ganisaties een punt van bespreking uitgemaakt, ook in de Commissie van toezicht op het lager onderwijs. Nu zegt de heer Westra dat het hem bevreemdt dat er zoo veel over deze zaak is gesproken, maar spreker vindt ze daarvoor toch belangrijk genoeg. Want de heer Westra zegt wel dat er misschien een tiental kinderen zullen overgaan van de openbare naar de bijzondere school en hij vindt dat niet erg maar niemand kan zeggen hoeveel dat is. We hebben gezien dat de Neder landsch Hervormde Schoolvereeniging en ook de Leeu warder Schoolvereeniging, die in principe zijn voor een leeftijdsgrens van 5% jaar, zich toch in bijzondere gevallen genoodzaakt hebben gezien daarvan af te wij ken en een lagere leeftijd toe te staan. Zij hebben dat moeten doen, omdat zij anders de kans beliepen dat kinderen, bestemd voor die scholen, naar andere scholen zouden overgaan. Waar die scholen dat hebben moeten doen, ligt het voor de hand dat dezelfde invloed zal gelden ten opzichte van de openbare scholen, waar het voor de ouders in sommige gevallen van groot belang kan zijn dat hun kind een jaar eerder op school kan komen en als er een kind op school is, de anderen ook spoedig kunnen volgen. Spreker meent dat met het voorstel van Burgemeester en Wethouders de zaak mooi wordt opgelost. De heer Westra zegt dat het hem frappeert dat het beter was den leeftijd te verhoogen en dat het geluk van 138 kin deren hieraan wordt opgeofferd. Maar zoo is het niet. Zooals het voorstel van Burgemeester en Wethouders luidt zal alleen aan de ouders de kans worden gegeven om, als zij zulks wenschen, hun kinderen op jeugdiger leeftijd op school te krijgen. Dat beteekent lang geen 138 kinderen maar dat beteekent maar eenige, n.l. die waarvan de ouders het beslist wenschen. Als deze de gelegenheid niet zouden krijgen bij het openbaar onder wijs dan zouden zij kunnen gaan naar het andere. Waar de wet van 1920 bedoeld heeft zooveel mogelijk gelijkstelling van het onderwijs, meent spreker dat elke manier daartoe moet worden betracht. Waar de ge meente echter de grens stelt op 5jaar en de andere Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 April 1925. 107 scholen op 5'/2 jaar> meent spreker dat die gelijkheid niet meer bestaat. Daarom is hij er beslist voor die ge lijkheid weer te maken en hoopt hij dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt aangenomen. De heer IJ- de Vries zegt dat bij de kwestie, die hier aan de orde is, het bij hem draait om het vraagstuk van de rechtsgelijkheid. Hij zal ook stemmen voor het voor stel van Burgemeester en Wethouders. Dat de besturen van enkele bijzondere scholen deze houding aannemen is volkomen hun recht; het staat ook in de wet van 1920 zoo bepaald en in het Koninklijk besluit van December 1920. Zij hebben dus volkomen het recht. Alleen staat spreker in dit opzicht aan de zijde van den heer Westra dat het ook hem verwondert dat dit verzoek komt van het Nederlandsch Onderwijzers Ge nootschap en niet van de ouders van de kinderen der openbare scholen. Dit is een kwestie, die draait om de ouders van de kinderen der openbare scholen en dan moeten de ouders daar ook om komen en niet het Ned. Onderwijzers Genootschap. Men krijgt nu den indruk dat zij gaan werken voor hun eigen belang. De Voorzitter zal dezen keer het voorstel van Burge meester en Wethouders niet verdedigen. Hij wil het ook niet aanvallen, maar wil toch meedeelen dat hij het niet met de meerderheid van Burgemeester en Wethouders eens is. Als de heer IJ. de Vries zegt dat het hier draait om het belang van de ouders, dan heeft hij het, naar spreker meent, absoluut mis; het draait hier om het be lang van de kinderen zelf. Het belang van de kinderen wij zijn het daar allen wel over eens en spreker ge looft dat dit ook overal in de stukken tot uiting komt, als men deze doorleest eischt dat de leeftijdsgrens wordt gesteld .op 6 jaar. Nu kan men wel zeggen dat hier een mooi compromis wordt gesloten, en het lijkt ook wel heel mooi maar het gevolg van deze verordening zal zijn dat de kinderen van de openbare scholen met 5>/2 jaar naar school zullen gaan. Er wordt wel gezegd dat uit de verordening blijkt dat het paedagogischer is ze met 5% jaar naar school te sturen, maar y4 jaar eerder mag toch ook en wanneer de verordening zoo wordt zullen de kinderen met 5l/2 jaar naar school komen. Waarvoor doet men dit? Zuiver en alleen spreker zal het maar precies zeggen omdat men anders kans heeft dat er kinderen bij het bijzonder spreker zal niet zeggen ker kelijk onderwijs terecht komen. Spreker gelooft niet dat de waarde van dit argument zoo groot is dat men de kinderen daaraan moet opofferen; laat men ze dan liever wat later naar school sturen. Spreker is niet een voorstander van bijzonder onderwijs, dus daarom zegt hij dit niet, maar men mag het niet doen om de kinderen zelf. Wil een ander het wel doen dan moet hij dat maar voor zichzelf verantwoorden. Die het wel doen vinden een leeftijd van 6 jaar misschien ook beter, maar wij hebben geen zeggenschap over wat zij doen. Spreker is tegen dit voorstel en vormt dus een minderheid in het college van Burgemeester en Wethouders. De heer H. de Boer (wethouder) heeft na de toelich ting, die zoopas door den heer Botke is gegeven, heel weinig meer te zeggen. Alleen wil hij er nog even den nadruk op leggen dat niemand dit voorstel met groot enthousiasme zal verdedigen, ook spreker niet. Maar op de gronden, zoopas reeds genoemd, ook door den heer IJ. de Vries, meent spreker dat wij als gemeente op dit oogenblik niet anders kunnen doen dan het voorstel, dat hier is belichaamd, aan te nemen. Spreker wil echter graag van deze plaats een beroep doen op elke orga nisatie of commissie om te zorgen dat, als het kan, in het geheel niet en anders zoo weinig mogelijk van dit amendement wat het eigenlijk is wordt gebruik gemaakt. Spreker gelooft dat op die manier de kwestie beter zal worden opgelost dan op dit oogenblik een fel debat te houden over de vraag of het in het belang van de kinderen wel gewenscht is een voorstel aan te nemen zooals op het oogenblik van Burgemeester en Wethou ders tot den Raad is gekomen. Spreker meent dat deze zaak op een andere wijze in het reine moet worden ge bracht dan hier. Hij hoopt dat de Raad in groote meer derheid, zoo niet in zijn geheel, zal meegaan met het voorstel dat door Burgemeester en Wethouders is in gediend. De heer Hofstra heeft na het betoog van den heer Westra zeer weinig meer te zeggen, omdat hij wat deze heeft gesproken voor het grootste deel kan onderschrij ven. Alleen maakt spreker verschil, waar de heer Westra den Raad aanbeveelt tegen het prae-advies te stemmen. Spreker zal zoo vrij zijn er voor te stemmen, alleen hier om, dat hij ook het openbaar onderwijs de volle gele genheid wil geven. Indien men dan hiermee bedoelt de concurrentie met het bijzonder onderwijs, wenscht spr. aan het openbaar onderwijs ook de volle laag te geven. Hij wil dat dit onderwijs zich in dezelfde banen kan ontwikkelen als het bijzonder onderwijs. De heer Botke merkt op dat de Voorzitter in het mid den heeft gebracht dat hij meent dat het beter is dat de leeftijdsgrens op 5% jaar of hooger wordt gesteld. Zoo als uit verschillende adviezen blijkt, zijn velen het daar mee eens, spreker ook. Op grond van de gelijkheid meent spreker echter dat het gewenscht is dat het voor stel van Burgemeester en Wethouders wordt aangeno men. Mocht het nu beter zijn waar wij algemeen mee accoord gaan dat de leeftijdsgrens niet wordt ver laagd maar verhoogd, kan het dan in den komenden tijd ook liggen op den weg van het gemeentebestuur om van de regeering te zien gedaan te krijgen den leeftijds grens vast te stellen op 5% of 6 jaar? Dan is er gelijk heid over de geheele linie en dan zijn we er. Mevrouw BuismanBiok Wijbrandi is het volkomen met den Voorzitter eens dat het niet in het belang van de kinderen is hen op 5!/2-jarigen leeftijd naar school te sturen. In tegenstelling met den heer Botke zou zij willen zeggen dat als men een argument zou willen vin den om de regeering te bewijzen dat de grens moet wor- len gesteld op 5% jaar, men hier dan niet moet be ginnen met officieel die grens te verlagen tot 5/2 jaar. Men kan wel zeggen dat men de ouders zal bewerken om hun kinderen niet eerder dan met 5% jaar naar school te sturen, maar wij kennen de ouders veel te goed; als de verordening het loelaat, komen de kinderen er met 5'/2 jaar, daar geeft geen redeneeren tegen. Spreekster is er daarom tegen dat dit voorstel wordt aangenomen, zij is er op gesteld dat de grens van 5% jaar voor de openbare scholen wordt gehandhaafd. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt met 16 tegen 9 stemmen aangenomen. Vóór stemmen: de heeren Dijkstra, H. de Boer, O. F. de Vries, Tiemersma, Lautenbach, Van der Veen, Fran sen, Muller, Botke, Van der Schoot, Weinia, Hofstra, IJ. de Vries, Hooiring, B. Molenaar en Beekhuis. Tegen stemmen de heeren Visser, Koopmans, Wölcken, Westra, Oosterhoff, Scheltema, Van der Laan, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi en de heer Cohen. 10 (Agenda no. 11). Bespreking inzake het Koninklijk besluit van 18 Februari 1925 no. 5, waarbij is onge grond verklaard het beroep tegen het besluit van Ge deputeerde Staten van 29 Uigustus 1924, houdende niet-goedkeuring van het besluit van den Raad van 19 Augustus 1924 tot het regelen op de begrooting, dienst 1924, van het niet langer aanvaarden door de gemeente van het rijkssubsidie voor het gymnasium.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1925 | | pagina 3