110 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 Mei 1925.
er echter opmerkzaam op maken dat, wat in de groote
steden het meeste opvalt, niet uitgaat van de gemeente,
zooals de reclames aan lantaarnpalen, masten van het
electrisch licht en van de tram, maar de reclames, die
de particulieren op hun huizen bouwen en daar is, naar
het oordeel van Burgemeester en Wethouders, niet veel
aan te doen. Die zijn hier nog niet, maar het zal niet
lang meer duren; het begin is er, het is bekend dat hier
een groote lichtreclame zal komen, die erg in het oog
valt en die zal worden gebouwd op een zakenpanel in
Leeuwarden. Naar het oordeel van Burgemeester en
Wethouders is daar weinig aan te doen. Het zijn naar
sprekers meening niet zoozeer de lichtreclames aan de
masten van het electrisch licht of van de tram of der
gelijke, die zoo leelijk zijn, maar wel de groote en zeer
schreeuwende reclames op de daken, die niet zoozeer
's avonds nog maar overdag het leelijkste zijn. Des
avonds ziet men alleen de gloeiende letters of poppetjes,
maar overdag ziet men ook de heele stellage er omheen.
Burgemeester en Wethouders hebben er al over ge
sproken dat, als men maar binnen de gevels blijft en op
zijn eigen perceel, er naar hun oordeel naar de hier
geldende verordening niet veel aan te doen is. Het is
zelfs de vraag of het mogelijk is daarop een verordening
te maken.
De beraadslagingen worden gesloten.
2 (Agenda no. 3). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot verhuring van onderscheidene winkel
panden.
Dit voorstel luidt als volgt
Onderscheidene huurders van panden, aan de ge
meente toebehoorende, richtten tot ons het verzoek die
eigendommen opnieuw te mogen inhuren. De admi
nistrateur van het gemeentelijk woningbedrijf adviseerde
ons die aanvragen te ondersteunen; voor de verhuring
zouden over het algemeen de bestaande voorwaarden
kunnen gelden. Slechts voor een enkel perceel behoort
o. i., gelijk de administrateur ook voorstelt, een hoogere
huurprijs te worden bedongen, n.l. voor het koffiehuis
Berlikumermarkt no. 15, huurder T. de Groot, die tot
dusver 11.54 per week of 600.08 per jaar betaalde.
Voor deze goed beklante, op drukken stand gelegen in
richting, is een huursom van 800.per jaar zeker niet
te hoog te achten; de Groot gaat met deze verhoogde
huur accoord.
Voorts achten wij het met den administrateur wen-
schelijk, dat de panden aan de Peperstraat, Ossekop,
Berlikumermarkt, Wirdumerdijk en Waeze voortaan
slechts voor één jaar worden verhuurd. De huur zal dan
voor allen op denzelfden datum afloopen.
Wij hebben dus de eer U voor te bestellen te be
sluiten
ondershands op de overeengekomen voorwaarden te
verhuren
I. voor den tijd van één jaar, van 12 Mei 1925 tot
12 Mei 1926, het perceel
a. Berlikumermarkt no. 15 aan Tj. de Groot, alhier,
voor 800.per jaar;
h. Ossekop no. 2 aan F. van der Woud, alhier, voor
10.per week;
c. Ossekop no. 2a aan J. van der Meulen, alhier,
voor 10.per week;
d. Peperstraat (boven) no. 2 aan B. Nijholt, alhier,
voor 500.per jaar;
e. Peperstraat no. 4 (ged.) aan mej. J. Visser, alhier,
voor 624.per jaar;
Peperstraat no. 6 aan R. de Jong, alhier, voor
803.per jaar;
g. Peperstraat no. 8 aan de Maatschappij „de Noor-
derpost", gevestigd te Amsterdam, voor 35.per
week;
h. Peperstraat no. 12 aan B. L. Mulder, alhier, voor
24.60 per week;
i. Peperstraat no. 14 aan G. Schuitema, alhier, voor
17.per week;
j. Peperstraat no. 16 aan mevrouw de weduwe J. G.
Wahle, alhier, voor 500.per jaar;
k. Waeze no. 8 aan H. Stienstra, alhier, voor 30.
per week;
Waeze no. 12 aan H. Schreinhout, alhier, voor
500.per jaar;
m. Wirdumerdijk no. 5b aan D. Beista, alhier, voor
50.per week;
n. Wirdumerdijk no. 5b (boven) aan C. P. M. van
Dongen, alhier, voor 500.per jaar;
II. voor den tijd van drie jaar, van 12 Mei 1925 tot
12 Mei 1928, het perceel
Harlingerstraatweg no. 77 aan J. Kuperus, alhier, voor
520.per jaar;
III. voor den tijd van twee jaar, van 12 Mei 1925 tot
12 Mei 1927, het winkelhuis
Schapestraat no. 42 aan A. Algra, alhier, voor 15.50
per week.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Van der Laan zegt dat bij het lezen van de
stukken in 't bijzonder zijn aandacht is gevallen op een
schrijven van Schuitema, huurder van het perceel Pe
perstraat no. 14. Deze man vraagt Burgemeester en
Wethouders 4.verlaging van huur. De huur van dat
pand is verleden jaar verhoogd van 13.op 17.
Schuitema heeft toen al verlaging gevraagd, maar heeft
het toen zoover niet kunnen krijgen. Hij heeft het nu
weer gevraagd en spreker kan zich dat indenken, want
Schuitema kan de huur in dat perceel niet verdienen.
Door den administrateur kan heel gemakkelijk worden
gezegd: stel het pand maar weer ter beschikking van
de gemeente, dan kan de gemeente het weer verhuren
en dan kan ieder er op inschrijven, maar als iemand in
een pand zit, dat hij vroeger heeft veranderd in een
winkel en hij nu niet direct iets anders kan krijgen, ook
al mocht het hem gelukken een andere woning niet
winkel te krijgen, zoo zit hij toch met zijn voorraad.
Waar moet hij die bergen? Dat gaat zoo gemakkelijk
niet. Spreker gelooft dat de vraag, die Schuitema
doet, heel billijk is en zou Burgemeester en Wethouders
willen voorstellen de huur van 17.op 13.— terug
te brengen.
De heer Van der Schoot zegt dat hetzelfde, waarover
de heer Van der Laan spreekt, ook zijn aandacht heeft
getrokken. Hij zou nu alleen deze vraag willen doen.
Hij las dat de bewoner dit pand bij publieke inschrijving
heeft gehuurd en nu trok het zijn aandacht dat alleen
dit perceel is verhoogd. Spreker vraagt wat de aanlei
ding is tot die verhooging, omdat er ook perceelen
naast worden verhuurd, die niet minder zijn, voor
slechts 10.per week.
De heer Muller ziet hier niet bij het winkelhuis op
den hoek van Peperstraat en Wirdumerdijk. Is dat mis
schien den vorigen keer voor langer verhuurd?
De heer Fransen (wethouder) zegt dat toen indertijd
het huis van Schuitema bij publieke inschrijving is ver
huurd, het hoogste bod is geweest 13.—. Er scheen
toen niet veel animo te wezen. Later bleek zeer duidelijk
dat de huur van dat perceel veel te laag was in verband
met die van andere panden. De Peperstraat toch is als
winkelstraat een tamelijk goede stand en dan is een
huur van 17.daar niet te duur.
Dat de man daar zijn huur niet kan maken, kan hij
wel zeggen, maar daar zijn absoluut geen bewijzen van.
Spreker wil echter aannemen dat dit waar is, maar dan
begrijpt hij absoluut niet dat de man het tegen dezelfde
huur weer wil inhuren. Hij vraagt wel vermindering van
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 Mei 1925. 111
huur, maar die huurders zijn er wel meer bij spreker
geweest, die hebben geprobeerd of zij het niet voor
minder konden krijgen. Een was er die zijn pand graag
voor 100.minder weer wou inhuren. Spreker heeft
toen gezegd: dan is het vrij zeker dat U met 12 Mei het
pand kunt veriaten, dan wordt het weer publiek ver
huurd en kunt U ook weer inschrijven. De man ant
woordde toen: ik vraag het maar, omdat het zou kunnen
zijn dat ik het kreeg, maar ik wil het ook wel weer tegen
denzelfden prijs inhuren, omdat ik met 12 Mei niet op
straat wil staan. Zoo is het ook met Schuitema; hij
vraagt zooveel minder, maar wanneer de Raad ten slotte
niet naar beneden wil, dan wil hij het ook wel weer
voor denzelfden prijs inhuren.
Er komt nog dit bij, dat Schuitema zelf weinig aan
zijn zaak doet. Hij is machinist-bankwerker aan een fa
briek en de winkel wordt bijgehouden door zijn vrouw
en kinders, het is dus een bijbaantje voor hem. En dat
hij de huur daar niet maken kan, lijkt spreker vreemd
toe, want als men verneemt wat de omzet daar is, kan
de huur er zeer goed gemaakt worden en dan woont hij
er toch voor niemendal, terwijl hij zelf uit zijn betrekking
in zijn onderhoud kan voorzien.
Op de vraag van den heer Muller kan spreker ant
woorden dat er voor het pand op den hoek van de Pe
perstraat een openbare inschrijving is geweest, maar
dat daarop geen briefjes zijn ingekomen. Wel is er
iemand geweest, die het voor 3 maanden wou huren en
ook is door den tegenwoordigen huurder gevraagd het
pand ook voor minder weer te mogen inhuren, maar
deze is daarop de laatste dagen toch weer teruggeko
men. Zoodoende staat dat pand nu leeg. Er is nu iemand
geweest om het te huren maar bij de openbare inschrij
ving was er geen enkel biljet ingekomen.
De heer Van der Laan: De wethouder zegt wel dat
Schuitema wel weer wil inhuren, jawel, waar moet hij
anders ook heen. De man zal ten slotte 2.of 3.
schade moeten lijden en daar zoolang moeten blijven
wonen als hij niets anders heeft. Dan moet hij wel
17.betalen, maar intusschen zal hij naar iets anders
omzien. Doch als hij dan een andere woning krijgt, die
geen winkel is, zit hij ook met zijn voorraad.
Als spreker de panden van Visser en Wahle ernaast
ziet, vindt hij die als winkel ook veel beter; Schuitema
heeft slechts één raam in zijn winkel, er is geen inzicht
in de etalage. En dat alleen dit pand verleden jaar is
verhoogd en de andere niet, spreker zou zeggen dat
alleen op grond daarvan al er 4.af moet. Dat de
man verder als machinist een apart stuk brood verdient,
is wel mooi, maar spreker meent dat daarom dat geld
nog niet aan de gemeente behoeft te worden gegeven.
De heer Fransen (wethouder) merkt op dat, doordat
de man zelf een andere betrekking heeft, hij zelf niet
veel aan den winkel kan doen. Er was misschien wel
meer uit te halen. Spreker meent toch dat die prijs in
de Peperstraat een schappelijke prijs is. Het is toch een
drukke winkelstraat. Spreker kan niet uitmaken of de
man zijn huur niet maken kan. Maar als men met den
een begint de huur te verlagen, waarom zou men dan
de anderen op hun huur laten staan? Spreker gelooft
dat men niet tot huurverlaging moet overgaan.
De heer Van der Schoot is het niet met den wet
houder eens. Deze noemt de Peperstraat een beste
winkelstraat en hij noemt de huren daar niet hoog,
maar spreker bestrijdt dat nog; op de Voorstreek is nog
pas een pand beduidend goedkooper verhuurd. Als de
I wethouder zelf wel eens in het betrokken pand is ge
weest en hij het kent, weet hij ook dat het een aller
naarst pand is, waar de menschen in wonen en dat de
kelder geregeld vol water staat. Verder is het pand
publiek door den betrokken persoon gehuurd; er waren
toen geen hoogere inschrijvingen, terwijl daarnaast
panden worden verhuurd, die beduidend lager in prijs
zijn, n.l. voor 10.
Nu zegt de wethouder dat de man niet in de zaak is,
maar hij heeft daarin een zoon en twee dochters
De heer Fransen (wethouder): Geen zoon.
De heer Van der Schoot Dan weet U het niet,
er is een zoon in de zaak. Maar ik kom er maar op dat
daarnaast veel minder huur wordt betaald, terwijl nie
mand anders is verhoogd.
De heer Fransen (wethouder)En de man wil zelf
hetzelfde wel weer betalen, verhoogd wordt het niet.
De heer Van der Schoot: Ja, noodgedwongen.
De heer Hooiring zegt dat, zooals de heer Fransen
zich uitlaat, dat er door den man niets aan gedaan wordt
en dat er vrij wat meer uit den winkel gehaald kon
worden
De heer Fransen (wethouder) ontkent dat te hebben
beweerd.
De heer Hooiring zegt dat hij dan toch bijzonder ver
keerd heeft verstaan; hij meent toch dat de wethouder
dit heeft gezegd, maar zijn standpunt is dat het niet
opgaat dit in verband te brengen met de huur.
De heer Fransen (wethouder) maakt nogmaals een
ontkennende beweging.
De heer Hooiring geeft toe dat het mogelijk is dat hij
verkeerd heeft verstaan, in dat geval trekt hij zijn woor
den in. Maar hij meent toch uit de woorden van den
heer Fransen te moeten opmaken dat, indien de man
meer zorg aan den winkel besteedde, er dan ook meer
uitgehaald kon worden. Men moet het spreker niet kwa
lijk nemen, maar als hij huurder was, zou hij er hartelijk
voor danken er meer uit te halen, als het gevolg daarvan
zou zijn dat hij 5.of 6.meer huur zou moeten
betalen. Spreker kan dan ook in zooverre in het voorstel
van den heer Van der Laan meegaan, omdat het alleen
dit perceel betreft, dat verhoogd is en niet een alge-
meene verhooging. Was het dat dan zou spreker er voor
kunnen stemmen, maar nu niet.
De Voorzitter wil enkel opmerken dat het hem een
fataal systeem lijkt dat de Raad willekeurig een huur
met eenige guldens zou verlagen, zonder dat degene,
die hierover geheel kan oordeelen, de administrateur
van het Woningbedrijf, er ook maar eenigszins over is
gehoord. Men mag toch aannemen dat de administra
teur de huren in verband met elkaar heeft beschouwd.
Waar nu de huur blijft wat zij is want die wordt
niet verhoogd en waar Schuitema zelf schriftelijk
verklaart dat, wanneer men, tegen zijn verwachting in,
de huur niet mocht verlagen, hij dan genegen is het
pand op de bestaande voorwaarden weder in te huren
en de administrateur het advies geeft dat geen voldoende
redenen zijn aangevoerd voor een verlaging van huur,
claar gaat het, naar sprekers meening, niet aan dat de
Raad de huur maar ineens verlaagt met 4.Spreker
geeft toe dat hij persoonlijk over dit geval niet zoo goed
kan oordeelen, maar hij vermoedt dat dit ook met de
meeste raadsleden wel het geval zal zijn. Spreker zou
daarom willen voorstellen als er een meerderheid voor
verlaging zou zijn, dat uit den Raad het voorstel wordt
gedaan punt i aan te houden, opdat daarover door den
administrateur kan worden geoordeeld en niet ineens
tot verlaging te besluiten, alleen omdat de huurder bij
de heeren Van der Schoot en Van der Laan op een ver
laging met 4.— heeft aangedrongen. Dat lijkt spreker
niet het goede systeem laat men dan vooraf advies