114 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 Mei 1925.
slag voor het belastingjaar 1924/25 is te stellen op
26,000,000, terwijl voor het belastingjaar 1925/26 slechts
21,000,000 wordt geraamd.
Zooals de financieele commissie in haar hierbij over
gelegd rapport, aan de hand van de gegevens in ge
noemd schrijven van den inspecteur vermeld, becijfert,
heeft dit tot gevolg, dat de totale opbrengst over het
belastingjaar 1924/25 zal bedragen 1.040.000.n.l.
4 van 26,000,000, van welke opbrengst 2/3 der ra
ming ad 1.000.000.is 666.000.aan de begroo
ting voor 1924 en het resteerende deel ad 374.000.
aan de begrooting voor 1925 ten goede komt, terwijl het
2/3 gedeelte der nadere raming over het belastingjaar
1925/26, met een percentage van 4 en een cijfer van
aanslag van 21,000,000, wat een opbrengst geeft van
840.000.waarbij gerekend voor forensen- en na
vorderingsaanslagen ƒ60.000.is in totaal 900.000.
dan zou bedragen 600.000.Gaat men uit van de
veronderstelling dat deze raming 374.000.plus
600.000.is 974.000.aan den lagen kant is, dan
zou de totale opbrengst ten bate van de begrooting voor
1925 nader gesteld kunnen worden op 1.000.000.
Wij kunnen ons met vorenstaande becijfering vereeni
gen en voorts ook geheel onderschrijven hetgeen de
commissie verder betoogt ten aanzien van de gedeel
telijke dekking van het tekort ad 200.000.uit de
opbrengst der oorlogswinstbelasting, teneinde aan be-
lastingverhooging te ontkomen. Wij zouden aan het
betoog der commissie dit willen toevoegen dat Gede
puteerde Staten bij schrijven d.d. 5 Augustus 1920 no.
95, als hunne meening hebben te kennen gegeven dat
de ontvangen uitkeeringen uit de oorlogswinstbelasting,
als zijnde buitengewone baten, in de eerste plaats zou
den zijn aan te wenden tot delging van eventueele crisis
schuld en in het algemeen voor buitengewone doel
einden of m. a. w. de gelden mogen niet in den gewonen
dienst versmelten. Wij vertrouwen evenwel dat Gede
puteerde Staten in dit geval zich tegen een regeling als
bovenvermeld niet zullen verzetten, daarbij lettende op
het feit, dat sinds 1920 aan de gewone middelen, be
halve de gewone aflossingen, een bedrag ad 120.000.-
is onttrokken, bestemd tot delging van crisisschuld,
waarvoor de uitkeering uit de opbrengst der oorlogs
winstbelasting, in totaal bedragende 780.284.
eigenlijk was bestemd. 1 Juni a.s. wordt buitengewoon
afgelost 643.000.op de leening, oorspronkelijk
groot 1.000.000.aangegaan in 1919, zoodat dan
nog overblijft van de uitgekeerde oorlogswinstbelasting
137.284.In totaal is dan sinds 1920 extra afgelost
643.000.plus 120.000.is 763.000.waar
onder 450.000.crisisschuld. Het nog resteerende
bedrag van de 200.000.die aan de opbrengst der
belasting over 1925 tekort komt, ad 62.716.zal op
andere wijze gevonden kunnen worden. Indien later
mocht blijken 'dat de eindresultaten van den dienst van
dien aard zijn dat deze ook sluitend zou zijn, indien
daarin niet het resteerende gedeelte der oorlogswinst-
belasting was verwerkt, zou het bedrag daaraan alsnog
weder kunnen worden onttrokken en naar een volgend
dienstjaar overgebracht.
Indien Uwe vergadering zich met het vorenstaande
zal kunnen vereenigen, zullen U binnenkort begrootings-
voorstellen bereiken waarin een en ander is belichaamd.
Wij stellen U voor overeenkomstig het vorenstaande
te besluiten en het percentage, dat over het belasting
jaar 1925/1926 van de cijfers van aanslag, bedoeld in
artikel 6 der verordening tot het heffen van eene belas
ting naar het inkomen (gemeenteblad no. 30 van 1922)
zal worden geheven, te bepalen op 4.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
7 (Agenda no. 8). Voorstel van het lid, den heer
D. Lautenbach, om het schoolgeld voor de school van
Middelbaar Onderwijs voor meisjes met 50 "/o te ver-
hoogen.
Het betrekkelijk prae-advies van Burgemeester en
Wethouders luidt als volgt
Nadat in de raadsvergadering van 13 Januari 1.1. met
algemeene stemmen de conclusie van het rapport van
Burgemeester en Wethouders betreffende het maat
schappelijk nut der school van middelbaar onderwijs
voor meisjes was aangenomen en mitsdien het voort
bestaan dier school was verzekerd, is in handen van
ons college om prae-advies gesteld het in diezelfde ver
gadering ingediende voorstel van den heer Lautenbach
om het schoolgeld dier inrichting met 50 te ver-
hoogen. Gelijk men zich herinneren zal, is bij de
vaststelling van de verordening tot het heffen van
schoolgeld voor het gymnasium (bijlage no. 29 van
1921) onzerzijds in beginsel de meening uitgesproken
dat eene gelijke schoolgeldregeling ook voor de hoogere
burgerschool met hoogere handelsschool en de middel
bare meisjesschool gewenscht was. In dien zin is dan
ook in het jaar hierop (bijlage no. 27 van 1922) een
voorstel gedaan, dat in de vergadering van 27 Juni van
datzelfde jaar met algemeene stemmen is aangenomen.
Sindsdien geldt voor het gymnasium, de 3-jarige hoo
gere burgerschool met hoogere handelsschool en de
school van middelbaar onderwijs voor meisjes, terecht
de zelfde schoolgeldregeling. Thans komt een voorstel
om voor één dezer scholen het schoolgeld met 50
te verhoogen en dus wederom de uniformiteit, die men
3 jaren geleden met algemeene stemmen inhaalde, te
verbreken, zonder dat eenige veranderde omstandigheid
dit streven ook maar eenigszins verklaart, ja zelfs ter
stond nadat het maatschappelijk nut dier school voor
alle kringen der ingezetenen aan de hand der uiteenzet
tingen van het rapport uitdrukkelijk en eenstemmig was
erkend. Het heeft ons dan ook geenszins verbaasd dat
de commissie van toezicht op het middelbaar onderwijs
in antwoord op ons verzoek om ter zake hare meening
te willen te kennen geven, als haar oordeel uitspreekt
dat het haar zeer ongewenscht voorkomt om op deze
school een anderen maatstaf toe te passen dan voor de
andere hoogere inrichtingen van onderwijs.
De commissie heeft omtrent deze aangelegenheid ook
de waarnemend directrice der school gehoord. Deze
spreekt o. m. als hare meening uit, dat vermeerdering
van schoolgeld wederom het nu eindelijk overwonnen
standpunt, dat de school alleen bestemd is voor kinderen
van meer gegoeden, zou doen post vatten. Zelfs ai ware
dit niet het geval, dan toch komt het ons ongemotiveerd
voor dat voor deze school, bezocht door kinderen uit
dezelfde kringen der maatschappij als die, welke de
Rijks hoogere burgerschool, het gymnasium en de
3-jarige hoogere burgerschool met hoogere handels
school bevolken, anderhalf maal zooveel schoolgeld zou
moeten betaald worden als op laatstgenoemde scholen.
Wij kunnen dus geheel meegaan met de meening in
de vermelde en hierbij overgelegde adviezen vervat en
hebben mitsdien de eer U voor te stellen te besluiten:
het voorstel-Lautenbach, om het schoolgeld der mid
delbare school voor meisjes met 50 te verhoogen,
te verwerpen.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Lautenbach (wethouder): Zooals in de ver
gadering van 13 Januari reeds door mij werd opge
merkt, achten wij het bedrag van 45.000.dat de
gemeente jaarlijks voor deze school moet bijpassen, veel
te hoog. Te hoog, omdat wij van oordeel zijn dat deze
uitgave de gemeente-financiën te veel bezwaart, te
hoog, omdat de ouders en voogden van de leerlingen,
die er thans van profiteeren, gemakkelijk het dubbele
kunnen betalen, te hoog, omdat de school niet door de
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 Mei 1925. 115
wet gevorderd wordt en de gemeente nr. i. de vrijge
vigheid niet zoo ver behoeft te drijven om de ouders,
die een zuiver inkomen van 17.800.hebben, nog een
toeslag van ruim 200.te geven.
Waar iedere leerling de gemeente 511.- kost, is
de gemeenschap toch niet gehouden zooveel bij te
passen.
Het is dan ook mijne overtuiging dat dergelijke offers
niet te pas komen en dat nog wel, omdat niet minder
nuttige inrichtingen daardoor in het gedrang zullen
kunnen komen, om niet te spreken van salarissen en
ioonen en de waarheid van het spreekwoord „voorko
men is beter dan genezen" ook hier geldt.
Als wij ons juist herinneren, is de volzin in het
prae-advies dan ook niet geheel juist, wanneer wij daar
lezen dat in de bijlage van 1921 onzerzijds in beginsel
de meening is uitgesproken dat eene gelijke schoolgeld
heffing ook voor de hoogere burgerschool en hoogere
handelsschool en de middelbare meisjesschool ge
wenscht was. De historie is, naar wij meenen, iets anders.
Toen het schoolgeld van het gymnasium was vastge
steld en door de autoriteiten was goedgekeurd, toen is
er gezegd: dat bedrag is goedgekeurd en daarom kunnen
wij de andere scholen daaraan doen aansluiten.
Wil men dat een beginsel noemen als, nadat zekerheid
over het eene is bekomen, de hoop bestaat dat het
andere ook zal lukken?
Een beginsel is zeker iets anders dan eene proef. Het
advies vervolgt dat, nu het maatschappelijk nut dier
school vast staat, het ook verbazing moet wekken om
een andere maatstaf toe te passen dan voor de andere
onderwijsinrichtingen geldt. Voor het gymnasium ont
ving de gemeente tot nog toe 16.000.subsidie, voor
de Rijks hoogere burgerschool met 3-jarigen cursus
geen subsidie. Maar dat lag aan de gemeente zelf.
Laten wij ons dan ook eens verbazen hoe is het
mogelijk dat men zulk een volzin schrijft, immers is
deze school tot op het huidige oogenblik niet door de
wet vereischt.
Wanneer het schoolgeld werd verhoogd, zou de over
wonnen meening weer naar voren komen dat de school
alleen bestemd is voor kinderen van meergegoeden,
vervolgt het advies.
In 1923/24 bezochten twee kinderen van ouders be
neden 1200.de school, die geen schoolgeld betalen,
ook niet bij mijn voorstel en verder
Schoolgeld
1 Ieerl. wier ouders 1200.tot 1600.ink. hadden 5.
3 „1600.— „2000.— „10.—.
3 „2000.— „2400.— „15.—.
Van 2400.tot 2800.was er geen leerling.
3 leerl. wier ouders 2800.— tot 3200.ink. hadden 25.
4 „3200.— „3600.— „30.—.
1 „3600.— „4000.— „35.—.
5 „4000.— „4400.— „40.—.
3 - „4400.— „4800.— „45.—.
Dit aantal is te zamen 25 leerlingen.
De overige 64 (er waren er 89) zijn kinderen, wier
ouders van 5200.tot 17.800.en hooger inkomen
hebben.
De klassen van inkomen loopen van 1600.tot
6000.met 400.inkomen op en het leergeld
met 5.hooger voor ieder klas.
Het inkomen van 6000.tot 6500.dan worden
de klassen 100.- wijder en het leergeld met 10.
voor iedere klas verhoogd; van 8500.tot 9000.—
blijft de 500.gehandhaafd.
Dan wordt het verschil 600.en met 13.000.—
en hooger 800.- en het leergeld met 20.ver
hoogd.
Het mag niet den schijn hebben dat de school voor
de meergegoeden is; och kom, door zóó het licht te laten
vallen op de lagere vermogens, kunnen zich de beter
gesitueerden daar gemakkelijk achter verschuilen.
De bedoeling van de school is, zooals de Inspecteur
van het Middelbaar Onderwijs, de heer Jensema, zegt:
„die aan toekomstige huisvrouwen en moeders een uit
stekende ontwikkeling geeft en bovendien aan die leer-
„lingen, welke later in eigen onderhoud willen voorzien,
„een zeer goede basis verschaft voor verdere studie",
enz.
Daarover bestaat dan ook geen verschil, maar de
zelfde inspecteur opent een perspectief voor die dames,
dat verre van moedgevend is te noemen de heeren
hebben dat laatst zelf bij de stukken kunnen lezen.
Het punt echter waar het over loopt, is het bedrag
schoolgeld en dat achten wij veel te weinig; de pro-
giessie is veel te gering en het offer dat de gemeente
moet bijdragen veel te hoog.
Er moet toch niet uit het oog worden verloren, dat
zeker ook op andere inrichtingen de graad van ontwik
keling kan worden bereikt, als zoo de nadruk op ver
dere studie wordt gelegd, waarvan de inspecteur som
bere vooruitzichten geeft en wat ten slotte niet aller
eerst de bedoeling was van de school.
Mijn slotsom is dan ook dat het bedrag, dat deze
school de gemeente kost, niet is te rechtvaardigen, ook
niet bij vergelijking van de 3-jarige hoogere burger
school en uitgebreid lagere onderwijs scholen, die de
gemeente gemiddeld per leerling 250.kosten, terwijl
deze school per leerling 511.-- kost.
Den heer Hofstra spijt het dat Burgemeester en Wet
houders in hun prae-advies in het voorstel van den
heer Lautenbach, om het schoolgeld met 50 te ver
hoogen, niet meegaan, maar den Raad voorstellen dat
voorstel niet aan te nemen. Hij wil in de allereerste
plaats dit zeggen dat hij in de vergadering van 13 Ja
nuari zelf ook aandeel heeft gehad wat enkele zaken,
ook wat het leerlingenwezen aan de middelbare meis
jesschool betreft. Spreker is toen uit de stukken van die
dagen tot de conclusie gekomen dat het aantal leer
lingen, dat van buiten komt, 29 bedraagt en hij heeft toen
de vraag gesteld welke verantwoording Leeuwarden
draagt voor die leerlingen van buiten. Men heeft spreker
toen gezegd dat ook die zaak naar verordening is ge
regeld en dat er 50 ten honderd van de kostprijs voor
dit onderwijs van die leerlingen wordt gevraagd. Spr.
is nog zoo vrij van gedachten te verschillen met hen,
die meenen dat aan die zaak is recht gedaan; hij meent
alsnog dat hierin ook verandering moet komen en dat
Leeuwarden niet aansprakelijk kan worden gesteld leer
lingen van buiten tegen de helft van den kostprijs op
die school te nemen.
Spreker zou ook een kleine opmerking willen maken
op hetgeen Burgemeester en Wethouders geven in het
prae-advies en hij zou ook iets willen zeggen aangaande
de stukken, die ter inzage hebben gelegen. Door de
directrice van de school is 0. a. het argument gebruikt
dat vele ouders van de leerlingen niet met veel aardsche
goederen zijn gezegend. Nu is pas opgemerkt dat dit
aantal juist zoo klein is; de heer Lautenbach heeft ge
zegd dat er op die school maar 2 leerlingen zijn die
heelemaal niet in aanmerking komen schoolgeld te be
talen. Naar hetgeen spreker heeft vernomen, zijn er
eenige meer, wier ouders een inkomen boven de
1600.hebben, maar daar moet dan bij worden aan
gevuld dat, als de heer Lautenbach een bedrag noemt
van 1600.inkomen, daar dan bij moet worden op
geteld de aftrek voor noodzakelijk levensonderhoud, die
700.is. Spreker komt dan ook tot deze conclusie
dat, wanneer men thans van iemand met een inkomen
van 2000.plus 700.een schoolgeld vraagt van
10.het dan geen bezwaar kan zijn dat dit school
geld, krachtens het voorstel van den heer Lautenbach,
wordt opgevoerd tot 15.
Dan is er nog iets in het prae-advies van Burge
meester en Wethouders, waar spreker aanmerking op
heeft, n.l. deze zinsnede: