116 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 Mei 1925. „zonder dat eenige veranderde omstandigheid dit streven ook maar eenigszins verklaart". Er is toch een veranderde omstandigheid, waar wij toch genoeg inzage van hebben kunnen krijgen en die wij ook straks wel zullen ondervinden, n.l. de omstandig heden betreffende den economischen toestand, die ver andering hebben ondergaan. Dat alleen is al iets dat den doorslag moet geven om het voorstel-Lautenbach met hand en tand te verdedigen. Spreker klemt zich hierbij ook vast aan hetgeen door den heer Lautenbach is gezegd, dat deze school hoofdzakelijk is voor meergegoeden, eerder dan dat zij wordt bezocht door kinderen uit dezelfde kringen van de maatschappij als die, waarvan de directrice spreekt. Het zijn een en dezelfde kinderen van de R. H. B. S. het gymnasium en de 3-jarige H. B. S. Ja, als men het eene aan het andere koppelt, komt spreker tot de con clusie dat voor het onderwijs, dat hier boven het lager onderwijs wordt gegeven, over het algemeen een veel te laag schoolgeld wordt gevraagd. Als hij de be grooting voor 1925 nagaat, komt spreker aan kosten voor de bewaarscholen, de 3-jarige H. B. S., de mid delbare meisjesschool en het gymnasium op een glo baal bedrag van 312.735.terwijl daartegenover ruim 43.000.of laat zeggen 44.000.aan inkomsten staan. In procenten uitgedrukt bedragen die inkomsten dan van de uitgaven: voor de bewaarscholen 5 of iets meer, voor de 3-jarige H. B. S. en de middelbare meisjesschool 15 en voor het gymnasium ruim 22 Als spreker de cijfers zoo beschouwt, komt het hem voor dat hij vrij het standpunt van den heer Lautenbach, dat hij ook in de vergadering van 13 Januari heeft in genomen, kan ondersteunen. Spreker wil er dan ook nu nog op aandringen het schoolgeld met 50 te ver- hoogen. De heer Van der Laan wist, toen hij het prae-advies had gelezen, nog niet of hij voor of tegen zou stemmen; hij had niet die kennis van zaken, zooals hij die wel graag wilde hebben. Maar na de uiteenzetting van den heer Lautenbach komt hij tot de conclusie dat hij moet zijn voor het voorstel van den heer Lautenbach. Hij heeft gemerkt dat de kinderen, die op de middelbare meisjesschool zijn, even goed geplaatst konden worden op een andere H. B. S. of op het gymnasium en spreker zou het economischer vinden wanneer die kinderen daarheen werden gezonden. Hij is daarom voor het voorstel van den heer Lautenbach. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi had zich, na de vergadering van Januari, toen toch eigenlijk, zou zij zeggen, uit de stukken wel duidelijk is geblekèn dat de meisjes-H. B. S. van groot maatschappelijk nut is, en in welke vergadering men er niet langer over heeft willen spreken of de school noodzakelijk is of niet, niet kunnen voorstellen dat er hier van middag nog stemmen zouden opgaan, die zelfs spreken van het niet nood zakelijk zijn van de school. Spreekster heeft zich afgevraagd waarom de heer Lautenbach speciaal aandringt op een verhooging van schoolgeld voor deze school. Wat die school den heer Lautenbach misdaan heeft, weet zij niet, maar zij zou zeggen dat er geen andere reden kan zijn dan deze dat de heer Lautenbach de noodzakelijkheid niet inziet van een meerdere ontwikkeling van de meisjes. Nu vindt spreekster dat ontzettend jammer, maar zij ziet op het oogenblik geen kans den heer Lautenbach en de andere heeren daar zoo gauw van te overtuigen. Doch het is een heel groote onbillijkheid aan de eene school meer schoolgeld te heffen dan aan de andere. Waar de regeling tot nog toe precies gelijk is, zal daarvoor toch een reden moeten zijn, die de heeren echter geen van allen hebben genoemd. Daar kan ook geen enkel argu ment voor zijn. Spreekster is er van overtuigd dat onze maatschappij behoefte heeft aan werkelijk goed ontwikkelde vrouwen en moeders; ook voor de vrouwen, die niet trouwen, moet een zoodanige ontwikkeling mogelijk zijn, dat zij later goed in hun onderhoud kunnen voorzien. En spreekster zou het eigenlijk een schande voor Leeu warden vinden, wanneer het voorstel, om het school geld voor de meisjes-H. B. S. met 50 te verhoogen, werd aangenomen. De heer Van der Laan zegt dat de meisjes even goed kunnen worden geplaatst op andere scholen. Daarover zou men een heelen tijd kunnen debatteeren, daar komen zooveei dingen bij te pas, dat spreekster daar op het oogenblik niet op wil ingaan. Zij weet echter dat vele leden hebben ingezien dat deze school werkelijk aan een behoefte voldoet en dat deze zich wel kunnen voorstellen dat de meisjes-H. B. S. voor een speciale opleiding van de meisjes gewenscht en noodzakelijk is. De heer Hofstra heeft opgemerkt dat bij de meisjes- H. B. S. 15 van de kosten aan schoolgeld worden ontvangen en bij het gymnasium 22 Daaruit blijkt juist dat er op de meisjes-H. B. S. kinderen zijn, die minder schoolgeld betalen dan de kinderen op het gym nasium. Spreekster gelooft niet dat de kinderen, die op het gymnasium studeeren, andere kinderen zijn dan die van de meisjes-H. B. S. Maar wij kunnen toch niet komen tot het bijna doen betalen van den kostprijs van het onderwijs, daar is geen mogelijkheid op; het onderwijs kost zooveel, dat er van een betalen van den kostprijs geen sprake kan zijn. Allen, die belasting betalen, be talen daar toch in mee. De een zal nu wat meer van het onderwijs profiteeren dan de ander, maar de onge- trouwden, die er niet van profiteeren betalen er toch ook aan mee en die maken toch ook geen aanmerkingen. Zoo gaat het met alles; de een zal meer profiteeren van de veiligheid, de ander van de reiniging en een derde van den wegenaanleg, maar er is toch geen sprake van dat ieder voor zich den kostprijs betaalt van hetgeen, waarvan hij profiteert. En dat is ook volstrekt niet noodig. Spreekster zou het dan ook vreeselijk vinden, wanneer door aanneming van het voorstel-Lautenbach speciaal de meisjes-H. B. S. zwaarder zou worden belast dan de andere scholen. De heer Westra merkt op dat de heer Lautenbach hier een betoog heeft gehouden, dat reeds eenig succes heeft gehad, blijkende uit de woorden van den heer Van der Laan. Spreker kan ook werkelijk voor het be toog van den heer Lautenbach iets gevoelen; er zit wel degelijk iets in dat het niet noodig lijkt dat ook voor de beter gesitueerden in de gemeente belangrijk wordt bij gepast op het schoolgeld voor de kinderen. Maar daar staat tegenover dat het voorstel-Lautenbach inhoudt een zeer partieele herziening van de schoolgelden en spreker wil er op wijzen dat er eigenlijk geen juiste motieven zijn aangevoerd dat dit voor deze school alleen noodzakelijk is. Bovendien gelooft spreker dat het op zichzelf niet zoo'n groot bezwaar is dat door de ge meente een enkele keer wordt bijgepast voor de beter gesitueerden; dat zijn ook dezelfde menschen die dat cadeautje betalen. Immers, zooals de heer Lautenbach ons voorrekent, gaan er op de school hoofdzakelijk kinderen van ouders met meer dan 5000.inkomen, terwijl de meeste belasting ook door die menschen wordt betaald. In dat opzicht behoeft men er zich dus niet zoo bezwaard over te maken. Er komt bij dat het een algemeen belang is dat de kinderen van de beter gesitueerden goed gestudeerd zijn en ook daardoor weer I een zegen kunnen brengen aan de maatschappij De heer Dijkstra: Jonge, jonge, dat is een mooi stuk! De heer Westra: Dat is toch volkomen juist. Ik kan in dit geval zonder bezwaar meegaan in het prae-advies Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 Mei 1925. 117 van Burgemeester en Wethouders en zal dus stemmen tegen het voorstel-Lautenbach. De heer K. de Boer merkt op dat men met den heer Lautenbach van meening kan zijn dat deze school tame lijk duur is en bovendien van meening kan zijn dat deze school nog niet zoo heel succesvol is, terwijl men toch nog niet in het voorstel van den heer Lautenbach kan meegaan. Wij moeten beginnen met ons hierbij op het standpunt te plaatsen, zooals dat in Januari gebleken is, dat de school noodzakelijk is en ook gewenscht wordt. Dan gaat het, dunkt spreker, niet aan zich op het standpunt te plaatsen ten opzichte van het onderwijs dat een aantal personen, wier kinderen het onderwijs volgen, daardoor bevoorrecht worden. Spr. plaatst zich niet op het standpunt dat het onderwijs wordt gegeven in het belang van de individuen, die het bezoeken, maar hij staat op het standpunt dat het wordt gegeven, omdat de maatschappij behoefte heeft aan de ontwikkeling, die daar wordt gegeven, dat de school dus werkt in het belang van het algemeen. Nu meent spreker dat mevrouw Buisman in dat op zicht veel te ver is gegaan, door te zeggen dat de maat schappij behoefte heeft aan ontwikkelde vrouwen en moeders, want als wij die redeneering zouden volgen, zouden wij hier terecht komen wat spreker zeer op prijs zou stellen dat alle aanstaande vrouwen en moeders het onderwijs aan deze school zouden moeten volgen. In dat verband is dit druppeltje in den grooten emmer niet van zooveel beteekenis. Maar juist omdat onze maatschappij behoefte heeft aan leidende krachten en wij de ihaatschappij in de gelegenheid moeten stellen die leidende krachten te krijgen uit alle categorieën van de bevolking, als ze maar geschikt zijn, om die ont wikkeling te krijgen, moeten wij deze school in stand houden en geen schoolgeldregeling maken, die met de andere het verband verbreekt. Als het voorstel van den heer Lautenbach tengevolge zou hebben dat de progressie werd vergroot en dan daardoor ook niet het verband met de andere school geldregelingen zou worden verbroken, zou dat voor spreker een reden zijn om in het voorstel mee te gaan maar hier is geen reden aanwezig. Als de heer Lauten bach iets wilde doen wat sympathiek was, dan zou spreker zeggen: verhoog niet het schoolgeld maar maak de school nog beter toegankelijk voor jongelui met een goed verstand, die echter deze school nog niet kunnen volgen om financieele redenen, dan zou spreker zeggen: help mee dat daarvoor studiebeurzen worden gegeven, opdat die jongelui dit onderwijs wèl kunnen volgen. Dat zou een middel zijn om deze school beter en sym pathieker te maken en minder een school te doen zijn wat zij nog al te veel is een school, die werkt voor een bepaalde groep. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi wil nog even terug komen op wat de heer De Boer zegt omtrent haar opmerking, dat de maatschappij behoefte heeft aan ontwikkelde vrouwen en moeders. De heer De Boer verandert het iets en zegt dat er leidende krachten moeten zijn. Spreekster weet niet of alle meisjes, die van deze school komen, bepaald leidende krachten zullen worden, maar dat er ook van deze vrouwen en moeders een heel groote en goede invloed kan uitgaan, zal de heer De Boer wel met haar eens zijn. Dat zoo veel mogelijk meisjes de school moeten kunnen be zoeken, is zij natuurlijk met den heer De Boer eens. Zooals het schoolgeld nu is, is de school voor de meeste kinderen wel toegankelijk en het zou dan ook een heele stap terug zijn, wanneer de Raad in het voorstel-Lau tenbach meeging. Overigens gelooft spreekster dat de heer De Boer en zij er precies gelijk over denken; de een mag dan spreken van leidende krachten en de ander van ontwikkelde vrouwen en moeders, maar in den grond gelooft spreekster dat zij beiden betrekkelijk het zelfde denken. De Voorzitter: Verlangt nog een van de leden het woord De heer IJ. de Vries: Ik dacht dat wij nog antwoord kregen van den wethouder van Onderwijs. De heer H. de Boer (wethouder) heeft na de verde diging, die uit den Raad is gekomen omtrent het voor stel van Burgemeester en Wethouders, uit den aard der zaak heel weinig meer te zeggen, of hij zou in herhaling moeten treden, wat, naar hij gelooft, niet verstandig zou zijn. Spreker wil nog even er op wijzen na hetgeen de heer Van der Laan heeft meegedeeld, dat het dan econo mischer zou zijn dat de geheele school werd opgeheven, 't geen op zichzelf waar kan zijn, maar dan begrijpt spr. niet dat de heer Van der Laan voor enkele vergaderin gen terug mede zijn stem heeft gegeven aan een voorstel om een belangrijk bedrag ten koste te leggen aan ver betering van die school. Spreker gelooft ook dat hij op de begrootingsdebatten, die achter ons liggen, niet meer behoeft terug te tasten. Wat hij vooral tegen heeft op het voorstel-Lautenbach is dat, indien dit voorstel werd aangenomen, ook de enkelen uit de minder gegoede klassen, waarvan de heer Lautenbach erkent dat zij reeds op deze school gaan, ook die 50 meer zouden moeten betalen. Wanneer de heer Lautenbach nu in de hoogere klassen een ster kere progressie had gelegd, zou het nog wat anders zijn, maar in elk geval, dat andere is niet te verdedigen en op de gronden, die de heer K. de Boer hier heeft ont wikkeld en op de gronden, die in het prae-advies van Burgemeester en Wethouders zelf staan, meent spreker ook dat wij deze schoolgeldregeling niet moeten wijzi gen, omdat wij dan aan deze inrichting een andere re geling krijgen dan aan de andere. Op grond van al die overwegingen, die staan in het prae-advies en die zijn aangevoerd uit den Raad, mag spreker vertrouwen dat de Raad niet zal meegaan met het voorstel van den heer Lautenbach. De heer IJ. de Vries merkt op dat het voorstel-Lau tenbach natuurlijk een bijzondere aanleiding heeft. Hij wil direct erkennen dat daarin een eenigszins zwakke stede zit, n.l. deze, dat daardoor het verband met de schoolgeldregeling voor gymnasium enz. wordt ver broken. Dat de toestand zoo was, is uitgekomen bij de dis cussies over de maatschappelijke nuttigheid van de middelbare meisjesschool. Van de overzijde is eenige malen gevraagd of dat maatschappelijk nut wel was ge bleken. Wanneer dat niet vaststond, stelt spreker zich voor dat men van de overzijde de bedoeling had de school te laten opdoeken. Nu is gebleken dat het maat schappelijk nut wel vast staat en van deze zijde inge stemd werd met haar bestaansrecht, is dan kort geleden ook met volle vrijmoedigheid gestemd voor uit breiding van deze school. Maar wel is hier van deze zijde de vraag gesteld: waar de onkosten hier worden betaald uit het gemeentelijk budget en het onderwijs wordt gegeven aan een gedeelte leerlingen, waarvan hier met vrijmoedigheid is erkend dat zij het bestaande onderwijs aan gymnasium of hoogere burgerschool niet kunnen volgen, doordat zij daar niet kunnen meekomen dit is hier meer dan eens erkend hebben dan de ouders voor dit bijzonder onderwijs aan hun kinderen, als daarvan het maatschappelijk nut zoo groot is, niet iets meer over dan zij nu betalen? Er is hier meer dan eens gezegd dat verschillende vakken aan het gymna sium en aan de hoogere burgerschool voor verschillende meisjes te moeilijk zijn, dat zij een speciaal onderwijs moeten hebben en dat, als zij dit krijgen, zij waarschijn-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1925 | | pagina 5