118 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 Mei 1925. lijk in een jaar langer, n.l. in 6 jaar, hetzelfde kunnen bereiken wat anderen in 5 jaar bereiken, terwijl er dan nog enkele andere dingen aan worden toegevoegd. Zoo is bij spreker e. a. de vraag gerezen: als het zoo is dat deze bijzondere meisjesschool zooveel waarde heeft voor de kinderen en voor de ouders, kunnen wij de ouders dan niet verplichten iets meer leergeld te be talen? Nu staat spreker verwonderd dat men durft zeggen dat de mindergegoeden dan zullen worden uitgesloten. Als wij de schoolgelden nagaan en zien dat menschen met 2000.a 2500.inkomen 10.betalen, kunnen die dan geen 15.betalen. Als het een spe ciale muziekcursus geldt, hebben zij geen bezwaar daar voor een 50.te betalen, maar wanneer het onder wijs geldt is er wel bezwaar. De manier, waarop van de zijde van mevrouw Buis man het intellect is verheven en in de hoogte gestoken, vindt spreker erg. Daar wordt met zooveel woorden ge zegd: het werken is voor de dommen, er moet een groote ontwikkeling zijn. Er is zoo'n groote kring van men schen, die verstoken blijven van middelbaar onderwijs en het schijnt wel dat die geen goede vaders en moeders kunnen zijn en dat die niets presteeren. Spreker vindt dit opdrijven van het intellect buitengewoon erg. Als dit onderwijs zoo belangrijk is, heeft spreker geen be zwaar om dan het schoolgeld met 50 te verhoogen en hij zal dan ook met volle vrijmoedigheid stemmen voor het voorstel van den heer Lautenbach. De heer Visser wil zeggen dat het hem eigenlijk on mogelijk ja, alles is mogelijk maar dan toch heel moeilijk lijkt een bijzondere regeling voor dit onderwijs te treffen. Er staat duidelijk in het prae-advies „Zelfs al ware dit niet het geval, dan toch komt het ons ongemotiveerd voor dat voor deze school, bezocht door kinderen uit dezelfde kringen der maat schappij als die, welke de Rijks hoogere burgerschool, het gymnasium en de 3-jarige hoogere burgerschool met hoogere handelsschool bevolken, anderhalf maal zooveel schoolgeld zou moeten betaald worden als op laatstgenoemde scholen." Nu vraagt spreker den heeren eerlijk en in gemoede zij mogen dan misschien niet sympathiek tegenover deze school staan en misschien zeggen dat zij met pleizier kan worden opgedoekt durft gij dat technisch te verdedigen? Daar gaat de vraag om. Kan in onze ge meente voor een dergelijke onderwijs-inrichting een aparte regeling worden getroffen en durven de heeren dat in gemoede verdedigen? Spreker heeft nog geen technische verdediging daarvan gehoord. Al zijn er anders absoluut geen moeilijkheden, het moet ook tech nisch mogelijk wezen voor deze inrichting een bijzon dere regeling te treffen. Achten de heeren dat wen- schelijk en te verdedigen? Men kan hier wel van den weg afwijken en 50 meer of anderhalf maal zooveel vragen, maar die heele zaak is spreker onsympathiek en het lijkt hem ook niet mogelijk. Men moet hier, dunkt hem, rekening houden met het systeem, dat hier ten allen tijde geldend is geweest. De heer Lautenbach (wethouder) zegt dat mevrouw Buisman hem blijkbaar niet goed heeft begrepen; ook hij heeft zich in de vergadering van Januari uitgespro ken voor het maatschappelijk nut van deze school, dat is bij hem boven iedere twijfel verheven, maar hij heeft ook gezegd dat hij dit onderwijs te duur betaald acht. Spreker heeft een glimlach niet kunnen onderdrukken, toen mevrouw Buisman er een beroep op deed dat er zooveel wordt bijgedragen in de gemeentebelasting. Spreker heeft een lijstje voor zich en zal daaruit een paar voorbeelden aanhalen. Iemand met een belastbaar inkomen van 6900.moet 422.88 aan gemeentelijke inkomstenbelasting betalen en dit bedrag gaat precies op het schoolgeld is 90.als die man een dochter op school heeft. Wat heeft de gemeente dan voor belang bij zulke belastingbetalers, als dergelijke bedragen in eigen kring worden opgemaakt. Zeker be talen de beter gesitueerden mee en zij hebben ook het recht dat zij hun kinderen laten schoolgaan, maar niet tot zulk een prijs. De heer Westra borduurt ongeveer op hetzelfde chapitre. Spreker meent hem meteen te hebben beant woord; als voor een groot deel uit de beter gesitueerde kringen deze school wordt bevolkt, dan gaat met één kind de belasting met het schoolgeld heen en blijft er niets van in de gemeentekas achter. De heer De Boer is met mevrouw Buisman van mee ning en spreker onderschrijft dat ook geheel dat de maatschappij groote behoefte heeft aan ontwikkelde vrouwen en moeders. Maar wat spreker niet kan vatten is, dat die ontwikkeling in gevaar komt en dat het zoo'n enorme uitgaaf is voor hen, aan wie hun kinderen toch lief en dierbaar zijn en die het wel kunnen betalen, wan neer zij een weinig dieper in de beurs moeten tasten. Spreker kan menschen opnoemen die hun gouden jubi leum aan bepaalde inrichtingen al achter den rug heb ben, die over geen enkele cent staatsgeld of eenige vaste bron hebben gehad te beschikken en die er toch even goed zijn gekomen. Het is maar zooals men het den menschen leert gaat men ze dragen, dan willen ze eerstdaags heeletnaal niet meer loopen. Het komt spreker voor dat bij dit heele punt spr. heeft dit tot het laatste bewaard het maar juist de kwestie is waar men van uitgaat: moet de gemeenschap zorgen voor het onderwijs of moeten de ouders daarvoor zorgen, gesteund door de gemeenschap? Spreker acht dit laatste juist De heer K. de Boer: Wat kost het meest? De heer Lautenbach (wethouder) Dat komt er niet op aan; als de eigen beurs te kort schiet dan kan de gemeenschap bijspringen. Spreker bevindt zich overigens bij wat hij heeft ge zegd in uitstekend gezelschap, waar de inspecteur voor de meisjes uit die kringen, die de studie kiezen, geen bijzonder mooie perspectieven opent; het aantal misluk kingen en aanbiedingen is zoo groot, dat de dames, die het met studeeren niet kunnen volhouden, het in het algemeen niet kunnen bolwerken. De heer K. de Boer heeft spreker opgeroepen om hulp te bieden voor jonge menschen, die thans van de school niet kunnen profiteeren. Maar hij zal het met spreker eens zijn zonder dat spr. in de verste verte daarmee iets onaangenaams zou willen zeggen dat het gaan op die school niets bewijst omtrent den aanleg van die meisjes. Zooals het nu is, gaan daar op die school be paalde leerlingen, maar het feit dat zij daarop gaan be wijst niets omtrent hun aanleg. Als er jongelui of meis jes zijn met aanleg, wier ouders niet in staat zijn de kinderen te laten leeren, zou spreker zeggen: doe dan wat wij al jaren lang hebben toegepast, n.l. dat ver schillende ouders, die het wel kunnen doen, die kinderen er toe in staat stellen, waardoor op het gebied van de predikantenwereld reeds massa's jongelui predikant zijn geworden en anderen in staat zijn gesteld rechtsge leerde te worden. Dit is ook te Leeuwarden een niet heeletnaal vreemde geschiedenis men zal weten dat enkelen hunner reeds geplaatst zijn en dat op die ma nier ook aan Leeuwarder jongelui een toekomst is be reid. M. a. w. de middelen zijn er, als men ze maar wil toepassen. Wethouder De Boer heeft zich aangesloten bij hen, die sprekers voorstel hebben bestreden. Spreker heeft zijn verdediging zoo beknopt mogelijk gehouden hij wist van te voren wat het lot van zijn voorstel zou wezen en heeft zijn betoog daarom niet verbazend breed uit gebreid. Het is zooals spreker is begonnen, het is maar precies welk uitgangspunt men neemt en dan kan men Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 Mei 1925. 119 wel praten, maar elkaar niet overtuigen: de gemeen schap of de ouders, de ouders of de gemeenschap. Daar ligt het uitgangspunt en op dat terrein kan geen ver zoening mogelijk wezen. De heer H. de Boer (wethouder) had anders niet weer het woord gevraagd, maar nu de heer Lautenbach het over een boeg begint te wenden, waarover spreker meent dat het niet gewend moet worden, voelt hij zich verplicht daar nog even tegen in te gaan. Spreker meent en hij wil zich niet op het oogenblik beschouwd achten als wethouder alleen te spreken dat, als er ooit een partij is geweest, die er voor heeft gestreden dat het bijzonder onderwijs ook moest profiteeren van gelden uit de gemeenschapskas, het dan wel is geweest de S. D .A. P. En toen indertijd dat voorstel tot gelijk stelling werd aangenomen, heeft spreker niet gemerkt dat hetzelfde betoog toen door iemand van het kaliber van den heer Lautenbach is gehouden, dat hier nu hedenmiddag is gehouden. Spreker neemt dat hoege naamd niet kwalijk aan die zijde; hij kan zich indenken dat men van die zijde gelden vraagt uit de gemeen schapskas om het onderwijs zoo goed mogelijk te ma ken. Maar hier wordt op het oogenblik scheiding in de debatten gebracht, doordat men het van die zijde Iaat voorkomen alsof men daar alleen op eigen wieken meent te moeten en te kunnen drijven en alsof van andere zijde alleen uit de gemeenschapskas wordt geput. Dat is een element, door den heer Lautenbach in het debat ge bracht, dat hij beter had gedaan er uit te laten. In hoe verre op het oogenblik andere inrichtingen van onder wijs nog niet in de gelijkstelling zijn betrokken, doet aan deze kwestie zelf niet af, omdat op één gebied, n.l. dat van het lager onderwijs, die gelijkstelling er is. Spreker heeft nimmer gemerkt dat aan dien kant niet even goed wordt getracht de lasten van de ouders te verlichten ten opzichte van het onderwijs aan de kin deren, noodig tot het verkrijgen van een flinke maat schappelijke positie of tot opvoering van de algemeene ontwikkeling. En is het nu werkelijk wel de moeite waard zoo'n betoog te houden over een betrekkelijk zoo eenvoudige kwestie? Spreker weet op het oogenblik niet precies hoeveel het schoolgeld bedraagt, maar als dat eens met 50 werd verhoogd, zou dat dan zooveel opbrengen dat daarmee deze school niet meer zoo'n dure school zou zijn, wat zij misschien niet alleen in de oogen van den heer Lautenbach maar zeer zeker in ons aller oogen is. Spreker blijft er echter bij dat daardoor het geheele systeem onderst boven zou worden gehaald, dat inder tijd met algemeene stemmen is aangenomen en waaraan ook de heer Lautenbach toen zijn stem heeft gegeven. Spreker kan zich dan ook niet begrijpen waar deze actie tot 50 verhooging vandaan komt. De heer Lautenbach is nogal vrij scherp geweest. De sociaal-democraten hebben een jaar terug een motie gesteld, waarin werd gevraagd: bewijs eens de maat schappelijke nuttigheid van deze school. Toen is door spreker en de zijnen bij de begrooting, na een uitvoerig rapport, gezegd dat die maatschappelijke nuttigheid be staat. Zij hadden die altijd wel erkend, maar het was de vraag of de school zoo maatschappelijk nuttig was dat dit groote offer van de gemeente daarvoor kon wor den gevraagd. Dat standpunt hebben de sociaal-demo craten ingenomen. Nu voelt spreker het op het oogen blik zoo, alsof, wat hier op het oogenblik naar voren wordt gebracht, de bedoeling heeft te demonstreeren naar buiten dat, terwijl de sociaal-democraten de maat schappelijke nuttigheid van de school wel hebben er kend, zij nu eigenlijk door den heer Lautenbach worden beschouwd als degenen, die eigenlijk de bezittende klas een gedeelte geld uit de gemeenschapskas willen geven, terwijl die klas dat zelf wel zou kunnen betalen. Spreker heeft dat naar voren willen brengen, omdat hij zich anders niet kan indenken waarvoor het betoog van den heer Lautenbach noodig was, waar deze zich toch in dertijd zelf bij deze schoolgeldregeling heeft neergelegd. Afgescheiden echter van deze beschouwingen meent spreker dat, als men de regeling zou wijzigen, zooals is voorgesteld, dus het schoolgeld met 50 zou wor den verhoogd, dit ten slotte toch niet zoo'n groot bedrag zou vormen dat daardoor de gemeentekas plotseling zooveel zou worden verlicht. Dat zou slechts een luttel bedrag zijn in vergelijking met het totaal. Bovendien houdt spreker vol dat de mindergegoeden, die op de school gaan, die 50 ook zouden moeten betalen. Nu zegt de heer Lautenbach wel dat het schoolgeld voor diegenen maar weinig, n.l. maar 10.is en dat is ook weinig maar wanneer iemand met een inkomen van 2000.of 2500.— zijn kind stuurt naar de hoogere burgerschool enz., moet hij niet alleen het schoolgeld betalen, maar moet hij ook zorgen dat het kind gekleed en gevoed wordt; anders wordt een kind toch al vaak een klein beetje aan de verdienste gezet. Daarmee is dus de kwestie zeer zeker niet opgelost, dat er niet zooveel schoolgeld behoeft te worden betaald; er zit veel meer aan vast. De school gaat nu in de goede richting en spreker is het met den heer K. de Boer eens dat het meer moet worden gezocht in deze richting, dat zooveel mogelijk ieder in de gelegenheid is daarvan te profiteeren en dit mogelijk te maken. Het is best mo gelijk dat daarvoor in de toekomst een grootere en bree- dere basis kan worden gelegd, maar spreker gelooft niet dat het de moeite waard is dat er zooveel wordt ge sproken over deze 50 verhooging, terwijl indertijd ieder zich daarbij heeft neergelegd. Den heer Lautenbach (wethouder) verwondert het wel eenigszins dat de geachte laatste spreker, die zoo op de zuinigheid wil wijzen, door te zeggen dat men hier niet zoo lang over behoeft te spreken, anderhalf maal langer het woord heeft gevoerd dan onderge- teekende. Spreker heeft er met geen enkel woord aan gedacht een demonstratie te voeren tegen de houding van den heer De Boer in Januari, maar waar deze hem er nu zelf opmerkzaam op heeft gemaakt, wil spreker nu wel zeg gen dat hij de houding van den heer De Boer toen zoo sukkelachtig mogelijk vond. De heer De Boer gaf er toen een bepaalde wending aan en eindigde met een soort van toast die niet buitengewoon gelukte dat het zoo gesteld was met de financiën van Leeuwarden, dat het mogelijk was het lager onderwijs op peil te houden. Dat was het tableau vivant. Maar die 30.000.aan kosten moest zijn 45.000.Spreker meent dat een van de partijgenooten van den heer De Boer hem dat heeft bestreden, n.l. de heer Nijholt, doch 45.000.is het bedrag, waarop de kosten komen na de reorganisatie, dus in den tegenwoordigen toestand. De door spreker op den voorgrond geplaatste kwestie, de ouders of de gemeenschap, is al zoo oud als de weg naar Rome. Als de heer De Boer dat niet wist, waar heeft hij dan geleefd? Heeft hij nooit gehoord dat spr. en de zijnen vroeger hun eigen scholen moesten bekos tigen en de openbare nog mee? Als het U niet mogelijk is aldus spreker Uw eigen kinderen op school te betalen, moeten wij dan maar dubbel betalen, jaar in jaar uit? Weet U niet wat er in de Tweede Kamer is voorgevallen toen het algemeen kiesrecht De Voorzitter verzoekt den heer Lautenbach bij de meisjes-hoogere burgerschool te blijven. De heer Lautenbach (wethouder) ziet, als de Voor zitter hem daartoe dwingt, dan maar heelemaal verder van het woord af. De Voorzitter merkt op dat de heer IJ. de Vries vond dat mevrouw Buisman het intellect zoozeer had opge dreven. Spreker gelooft niet dat dit bijzonder het geval

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1925 | | pagina 6