128 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Mei 1925.
het bijzonder onderwijs scheppen. Het eenige, wat men
van deze zijde kan doen is, het college te vragen die
zaak in overweging te willen nemen. De wethouder van
Onderwijs zei al toe dat, als er van dezen kant een
schrijven komt om ook de kinderen van het bijzonder
onderwijs in de gelegenheid te stellen dit onderwijs te
ontvangen, dit dan in welwillende overweging zou
worden genomen. Zoo heeft spreker het gehoord. Dan
kan men toch geen positieve verklaring vragen. Dan
toch moet men komen met een concreet voorstel en
waar hier een zoodanig voorstel niet aan de orde is,
kunnen Burgemeester en Wethouders moeilijk zeggen:
we zullen het doen. Als zoo'n voorstel een punt van
bespreking uitmaakt, kunnen wij daarover wel rede
neeren, maar spreker heeft wel zooveel vertrouwen in
het college van Burgemeester en Wethouders dat, als
er een weg te vinden is om ook aan de kinderen van de
bijzondere scholen dit onderwijs te doen geven, het dit
dan ook zal doen. Dat is de reden waarom spreker zal
stemmen voor dit voorstel om de kinderen in de gele
genheid te stellen deze nuttige oefening ter hand te
nemen. Spreker is altijd een liefhebber van zwemmen
geweest; hij deed het al op 12-jarigen leeftijd en acht
het een heel groot belang dat de kinderen deze nuttige
sport beoefenen.
De heer Van der Veen is eigenlijk wat verwonderd
geweest den heer IJ. de Vries zoo te hooren spreken;
hem dunkt dat er een tegenstrijdigheid is in hetgeen de
heer De Vries heeft gezegd. Eerst zegt deze dat hij zich
heeft verwonderd hij heeft dat intusschen wel drie
of vier keer gedaan over het feit dat de ouders niet
deze zwemlessen zullen betalen, maar aan 't eind van
't lied kwam de aap uit de mouw dat bleek spreker
althans dat het eigenlijke bezwaar van den heer De
Vries hierin zit, dat niet tegelijk de christelijke scholen
in dit voorstel zijn betrokken.
Spreker kan zich voorstellen dat de heer De Vries liever
zou hebben gewild dat zij ook hiertoe zouden hebben
behoord, maar spreker zou dan in zijn plaats niet heb
ben gedaan wat hij nu doet, n.l. om aan het college en
wel in de eerste plaats aan den heer H. de Boer het
verwijt te maken dat dit voorstel eigenlijk uit een con-
currentie-oogpunt is gedaan. Spreker zou, als hij in de
plaats van den heer IJ. de Vries was, die meening niet
uitspreken en liever wat voorzichtiger zijn. Want spr.
gelooft dat, wanneer hier van concurrentie kan worden
gesproken, die concurrentie-idee eigenlijk in verschil
lende opzichten meer is aan den kant, namens welke de
heer IJ. de Vries spreekt. We hebben straks gehad het
voorstel sub 5, om een houten gebouw te bestemmen
voor tijdelijk leerlokaal voor een christelijke school en
nu heeft spreker niet van zich kunnen zetten de idee,
dat het verzoek, dat ten dezen bij Burgemeester en Wet
houders is ingekomen, ontsproot uit de bedoeling om
zoo spoedig mogelijk een bepaald aantal kinderen, die
op 't oogenblik al de openbare school bezoeken of daar
straks heen zouden gaan, in ieder geval daar vandaan
te houden, door zoo spoedig mogelijk christelijk onder
wijs te doen geven. Spreker neemt dat die richting niet
kwalijk, maar waar er van dien kant dergelijke dingen
gebeuren terwijl ieder het er toch mee eens zal zijn
dat het allesbehalve wenschelijk is een dergelijk school
lokaal geruimen tijd in gebruik te nemen daar kan
spreker zich moeilijk voorstellen dat men van dien kant
spreekt van concurrentiezucht en concurrentiegeest. Hij
gelooft eerder dat men aan dien kant de fout bij zichzelf
moet zoeken. Hij zou zelfs, als hij in de plaats van het
college was geweest, het niet gedurfd hebben om de
christelijke scholen hetzelfde aan te bieden als de open
bare scholen. Spreker kan zich voorstellen dat het mo
gelijk zou zijn dat de heer IJ. d Vries dan zou zeggen:
wij willen onze kinderen daar niet naar toe hebben; als
er zwemles moet worden gegeven aan onze kinderen,
dan moet die aan een christelijke zwemschool worden
gegeven. Spreker zou in dat opzicht zeer voorzichtig
willen zijn met het doen van voorstellen.
De heer Van der Schoot, die het woord had gevraagd,
ziet daarvan af.
Den heer Westra heeft het antwoord, dat door den
wethouder is gegeven, niet geheel bevredigd in dit op
zicht, dat hij heeft gezegd: in het college is er niet
over gesproken, er niet over gedacht en er niet naar
gevraagd
De heer H. de Boer (wethouder)Niet over gedacht?
Die woorden heb ik niet gebruikt.
De heer Westra dan althans dat er niet over ge
sproken is en dat men niet van het college kan ver
wachten dat het bij zijn voorstel tot het geven van
zwemonderwijs zal voorstellen, dit niet alleen te doen
geven aan de kinderen van het openbaar onderwijs maar
ook aan die van het bijzonder onderwijs. Het is wel heel
gemakkelijk om zoo te antwoorden dat dit niet is te
verwachten, omdat er geen verzoek is gedaan, maar ten
slotte zijn het zeer zeker alle gemeentenaren, die zorgen
voor de kosten van het openbaar onderwijs en als dan
het gemeentebestuur meent waar spreker zich kan
indenken dat het noodzakelijk is dat aan de kinderen
onderricht in het zwemmen wordt gegeven, dan ligt het,
naar sprekers meening, in de lijn dat het gemeentebe
stuur ook er aan denkt dat er kinderen zijn, die de bij
zondere scholen bezoeken en voor wie dat zwemonder-
richt wellicht ook noodzakelijk is, vooral waar dit niet
zoozeer tot het onderwijs behoort. Spreker achtte het
dan ook niet zoo verwonderlijk dat de heer IJ. de Vries
vroeg of de gemeente er ook iets bij kon doen voor de
kinderen van de bijzondere scholen. De wethouder heeft
wel gezegd dat een eventueele aanvraag in welwillende
overweging zal worden genomen, maar spreker acht het
toch een beetje bezwaarlijk om daarop voor dit voorstel
te stemmen.
Een bezwaar van den heer IJ. de Vries was, dat alle
kosten door de gemeente zullen worden betaald. Hij kon
zich daarmede niet vereenigen. Spreker kan er zich wel
mee vereenigen dat het gratis gebeurt; het betreft hier
slechts een klein bedrag, zoodat dit niet erg belangrijk
is.
Toch zou spreker een voorstel willen doen. Hij weet
niet of de redactie van het amendement, dat hij wil
indienen, hierop aansluit, doch spreker meent het vol
gende amendement te moeten voorstellen
„Voor zoover de besturen der bijzondere scholen
te kennen geven voor hunne leerlingen hiervan tevens
gebruik te maken, zal hiervoor gelegenheid worden
gegeven op kosten der gemeente."
Dat geeft wel ongeveer de meening weer van wat de
heeren Visser en IJ. de Vries ten deele hebben gezegd.
Spreker weet niet of het amendement technisch geheel
juist is, maar hij heeft geen bezwaar dat daarin een
kleine wijziging wordt aangebracht. Spreker dient zijn
amendement in.
I De heer Weima heeft in eerste instantie niet het
woord gevraagd, omdat hij dacht dat het met het voor
stel van Burgemeester en Wethouders wel spoedig zou
losloopen. Zooals de zaak nu echter staat, wenscht hij
ook een verklaring af te leggen. De heeren van den
overkant moeten niet denken dat de bedoeling van den
heer IJ. de Vries steunt op datgene, wat daaruit hier
naar voren is gekomen; spreker gelooft dat er hier een
misverstand is: Van deze zijde is de verklaring afgelegd
dat allen sympathiek staan tegenover deze zaak, alleen
is er verschil van opvatting omtrent de zaak zelf. Als de
wethouder van Onderwijs de toezegging doet dat, als
er eventueel een aanvraag van het bijzonder onderwijs
inkomt, deze dan in welwillende overweging zal worden
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Mei 1925. 129
genomen, dan zou spreker van zijn kant wel vertrouwen
in den wethouder van Onderwijs willen geven.
Alleen heeft spreker bezwaar tegen post, niet als zoo
danig, maar dat men deze tracht te vinden uit den post
leermiddelen. Dat acht hij onjuist en hij zou dan ook
veel liever een bepaalde som hiervoor uittrekken. Men
moet niet uit het oog verliezen dat, als straks van de
zijde van het bijzonder onderwijs een zelfde vraag zou
worden gedaan, het college de vraag zou kunnen stellen:
kunnen jullie die zaak betalen uit den post leermiddelen?
Het bestuur van het bijzonder onderwijs zou dan moeten
zeggen: dat kunnen wij niet en het gevolg zou wezen
dat de kinderen van het bijzonder onderwijs dan van dit
onderricht zouden zijn uitgesloten, wat spreker zou be
treuren. Daarom acht spreker het beter het voorstel in
dien zin te wijzigen, dat deze zaak niet bij den post
leermiddelen wordt ondergebracht. Daar kan men dit
ook nooit onderbrengen, het zijn geen leermiddelen. Het
bestuur van het bijzonder onderwijs is niet verantwoord
deze zaak daar bij onder te brengen en het lijkt spreker
daarom beter dat de gemeente het voor het openbaar
onderwijs ook niet doet.
De Voorzitter vraagt of het amendement van den heer
Westra wordt ondersteund.
Dit blijkt wel het geval te zijn.
De heer Beekhuis (wethouder) zou, nu dit amende
ment wordt ingediend, willen zeggen dat dit z. i. de
zaak in gevaar brengt. Spreker wil meedeelen dat hij
als wethouder van Financiën niet dan aarzelend heeft
kunnen medewerken aan dit voorstel, omdat het o zoo
moeilijk was daarvoor op de tegenwoordige begrooting
een post te vinden en deze toch sluitend te houden. Dat
is meteen een antwoord aan den heer Weima. Spreker
moet, eigenlijk gezegd, toegeven dat deze uitgaaf niet
direct onder den post voor leermiddelen thuis hoort,
maar toch is die post de beste post die kan dienen om
de kosten, die hieruit voortkomen, te vinden. Zooals
men weet moet er toch altijd een post worden aange
wezen, waaruit de kosten moeten worden gevonden en
het komt spreker voor dat vrij zeker uit dezen post dit
bedrag zal kunnen worden betaald, zoodat die post als
het ware is aangewezen om daaruit deze kosten te
vinden.
Spreker vindt het daarom zoo jammer dat dit amen
dement is ingediend, omdat daarmee deze heele zaak in
gevaar wordt gebracht, wijl onmogelijk is te overzien
hoe hoog de kosten dan zullen worden. Spreker zou het
daarom zoo betreuren, omdat dan misschien ook het
voorstel van Burgemeester en Wethouders zou moeten
vallen. Spreker komt het veel doelmatiger voor het voor
stel van Burgemeester en Wethouders aan te nemen
dan zullen althans voor dit jaar de kinderen reeds ge
nieten van het krijgen van zwemles. De heer H. de Boer
heeft te kennen gegeven dat een eventueel voorstel bij
hem in gunstige overweging zou worden genomen; spr.
zou dat echter niet willen onderschrijven als het reeds
voor dit jaar was. Hij zal voor het volgend jaar willen
meewerken om een post op de begrooting te brengen,
waarvan ook andere kinderen kunnen profiteeren, maar
spreker ziet werkelijk geen kans om voor dit jaar uit de
tegenwoordige begrooting daarvoor een bedrag te vin
den. Hij zou daarom den heer Westra nog in overweging
willen geven zijn amendement nu in te trekken en liever
later daarmee te komen.
De heer K. de Boer zegt dat de besprekingen tot ge
volg hebben gehad dat iets in het prae-advies hem niet
meer duidelijk is. Dat is vooral gekomen door het be
toog van den heer Beekhuis, die deze zaak bij den post
„leermiddelen" heeft ondergebracht. In den raadsbrief
staat dat die post van 17.500.toelaat, dat hij met
2000.wordt verlaagd en dat er straks een veran
dering in de begrooting zal komen, waarbij die post dus
wordt verlaagd met 2000.en waarschijnlijk een
andere post op de begrooting wordt aangebracht van
2000.Spreker weet niet waarbij die post zal wor
den ondergebracht, dat blijkt hier niet, maar hem dunkt
toch dat deze post zal komen onder „onkosten van het
lager onderwijs". Als dat juist is dan gelooft spreker
dat het amendement van den heer Westra geen zin heeft,
want als die 2000.komen bij de kosten van het lager
onderwijs, dan zullen daarmee de gemiddelde kosten per
leerling bij het openbaar onderwijs worden verhoogd en
dan zal dus ook het bijzonder onderwijs op dezelfde
wijze profiteeren van de verhooging der gemiddelde
kosten per leerling bij het lager onderwijs. De bijzon
dere scholen zullen dus deze zaak uit denzelfden post
op hun begrooting kunnen bestrijden
De heer IJ. de Vries: Na twee jaar.
De heer K. de Boer Dat is dan een kwestie, die
nader onder de oogen kan worden gezien. De vraag van
den heer Westra zal dus in deze richting moeten gaan
of Burgemeester en Wethouders genegen zijn dezelfde
condities te bedingen bij het Zwembad „Groote Wielen"
en bij den ondernemer van de autobus voor hun scholen
als op het oogenblik voor de openbare scholen zijn be
dongen. Als dat gebeurt, is de zaak geheel en al voor
elkaar.
De heer H. de Boer (wethouder) zegt dat het vanzelf
spreekt dat deze kosten het gemiddeld bedrag per leer
ling zullen verhoogen en dat daarvan dus later ook de
bijzondere scholen zullen kunnen profiteeren. Het ging
bij spreker echter om de vraag of ook dit jaar door hen
daarvan zou kunnen worden geprofiteerd, zoo is, althans
naar spreker heeft begrepen, de vraag van den heer
IJ. de Vries gesteld.
Spreker wil even op den voorgrond stellen dat door
de wijze, waarop den heer IJ. de Vries ook van middag
deze zaak weer ter sprake brengt, het net is alsof hij
meent de heer Van der Veen heeft daar ook al op
gewezen wat hij bij anderen veronderstelt. De heer
IJ. de Vries zei op hetgeen de heer Botke in het midden
bracht omtrent het verslag der commissie van toezicht
op het lager onderwijs, waarin wordt aangedrongen op
het geven van zwemonderricht, omdat dit aan een an
dere school ook is ingevoerd, dat hij meende daarin con
currentie te moeten zien. Maar spreker zou willen vra
gen: als de heer De Vries werkelijk die conclusie trekt,
welke conclusie moet dan worden getrokken uit hetgeen
hij zegt? Spreker heeft hem niet over het zwemonder
richt hooren spreken, toen het aanbod van het Zwembad
„Groote Wielen" hier is geweest en de heer Botke op
deze zelfde zaak heeft gewezen. Toen is er toch voor
den heer De Vries ook een reden geweest om dezelfde
woorden te zeggen, die hij nu heeft gesproken. Spreker
begint nu echter van den heer IJ. de Vries te denken
dat deze op het oogenblik door concurrentie wordt ge
leid. Dat verwijt spreker hem niet, maar als de heer De
Vries zoo spoedig een conclusie trekt uit de woorden
van een ander en hij heeft daar werkelijk reden voor,
dan kan hij ook die reden bij ieder ander verwachten.
Spreker gelooft dat nog altijd in Leeuwarden een
goede traditie is geweest en wel deze, dat zoowel het
openbaar als het bijzonder onderwijs steeds zooveel
mogelijk is behartigd. Dat blijkt wel uit de schoolvoe-
ding en -kleeding en uit andere dingen.
Spreker zegt nog eens dat, als er een verzoek komt of
als uit den Raad blijkt dat men er voor gevoelt, dit dan
in overweging zal kunnen worden genomen. Men voelt
al dat de wethouder van Financiën al eenig bezwaar
heeft. Ongetwijfeld heeft deze bezwaar, zoodat het col
lege niet kan zeggen dat het zal gebeuren, maar een
dergelijk verzoek zal in overweging worden genomen
en, wat spreker persoonlijk betreft, in gunstige over
weging.
Spreker had het nu beter gevonden dat hier niet die