130 Verslag van de handelingen van den
toon, welke de heer IJ. de Vries heeft aangeslagen, was
gehoord. Men moet zich dan beheerschen om niet op
dezelfde wijze uit den band te springen als de heer De
Vries doet. Wil de heer De Vries op deze wijze de dis
cussies hebben, dan zal spreker daarvoor niet terug
deinzen, maar dan zal hij in het vervolg op dergelijke
discussies rekenen. Hij had echter niet gedacht dat die
klank hier zou zijn gehoord; de klank, die de heeren
Visser en Westra hebben laten hooren was althans heel
anders dan de toon, die de heer IJ. de Vries aanslaat.
Maar wie kaatst moet den bal verwachten en daarom
zal spreker in het vervolg zijnerzijds met een dergelijke
wijze van debatteeren van de zijde van den heer IJ. de
Vries rekening houden.
Den heer Fransen (wethouder) wil het voorkomen
dat in de discussies een kleine onjuistheid is geslopen.
De heer K. de Boer heeft gezegd dat, als het bedrag
per leerling bij de openbare scholen wordt verhoogd,
dat bedrag dan ook zal worden verhoogd voor de bijzon
dere scholen, zoodat die dan dus ook van de zwemge-
legenheid zullen kunnen profiteeren. Maar het bedrag
voor het openbaar onderwijs wordt niet verhoogd, om
dat er van den eenen post 2000.af gaat en dat be
drag als een nieuwe post wordt aangebracht
De heer H. de Boer (wethouder): Dit jaar niet.
De heer Fransen (wethouder) Het bedrag zal
dus op die wijze niet worden verhoogd en dus zullen
de bijzondere scholen daarvan ook niet profiteeren.
De Voorzitter had al op één misverstand willen wij
zen, maar de heer Fransen legt er nu nog een tweede
overheen. De heer K. de Boer zegt dat, als deze kosten
bij onderwijs worden ondergebracht, dan daarmee de
kosten voor het onderwijs worden verhoogd. Spreker
zou het daarmee eens zijn als dat niet in strijd was met
de Lager Onderwijswet. Deze voorstelling zou juist ge
weest zijn als de werkelijke kosten van het openbaar
onderwijs hiermee werden verhoogd. De heer Fransen
zegt verder dat is het tweede misverstand dat de
kosten, die op de begrooting staan, moeten worden
gerekend. Dat is echter niet juist; wij moeten hebben
de werkelijke kosten, n.l. de kosten, die werkelijk door
de gemeente worden uitgegeven voor de gemeentelijke
scholen, zooals spreker ze maar zal noemen, en waarop
de bijzondere scholen ook aanspraak kunnen maken.
De heer K. de Boer zegt dus dat, als de kosten van
het zwemonderricht worden gebracht bij de kosten van
de openbare lagere scholen, dan het totaal van die kos
ten wordt verhoogd en dat dan dus de bijzondere scho
len ook op een grootere uitkeering zullen kunnen re
kenen, zoodat zij ook zwemonderricht kunnen doen
geven. Dit zou waar zijn, wanneer niet art. 55 van de
Lager Onderwijswet bestond, in welk artikel uitdruk
kelijk bedoelde kosten zijn opgegeven. Zoolang niet het
zwemonderricht tot de schoolbaden wordt gerekend,
mogen de kosten daarvan ook niet worden gezet op de
lijst van kosten, waarvan ook de bijzondere scholen
mogen profiteeren. De gemeente kan nu wel voor zich
zelf zeggen dat dit kosten zijn van het lager onderwijs,
dan kan heel goed, maar wettelijk zijn zij dat niet en
dus zullen de bijzondere scholen er nooit van kunnen
profiteeren dat de gemeente de kosten van het openbaar
onderwijs iets hooger opvoert door het zwemonderwijs.
In wezen worden die kosten daardoor wel hooger, maar
volgens de wet niet, omdat volgens de wet de kosten
van zwemonderricht niet mogen worden gerekend bij de
kosten van het onderwijs. Het systeem van den heer
K. de Boer en ook van den heer H. de Boer is
dus niet juist; spreker gelooft dat op deze manier de
bijzondere scholen niet zijn te helpen.
Spreker zou verder nog op iets willen wijzen. De heer
Westra zou bij amendement willen toevoegen
van Leeuwarden van Dinsdag 26 Mei 1925.
„Voor zoover de besturen der bijzondere scholen
te kennen geven voor hunne leerlingen hiervan tevens
gebruik te maken, zal hiervoor gelegenheid worden
gegeven op kosten der gemeente"
en nu zegt de heer Westra wel dat men dit amendement
wel mag veranderen, als de bedoeling, die er in staat,
maar blijft, maar spreker zou toch hierop willen wijzen
dat het er hier niet alleen om gaat de kinderen in een
autobus onder te brengen en een kleine vergoeding te
geven aan het Zwembad „Groote Wielen". Daarmee zijn
we er nog niet, maar daarnaast hebben we de bereid
verklaring van de gymnastiekonderwijzers dat zij ook
naar de „Groote Wielen" zullen gaan, in een tijd dat zij
anders vrij zijn of iets anders deden, om den kinderen
het zwemmen te leeren. Nu zal het toch niet de bedoe
ling zijn dat de gemeente ook dat voor de kinderen van
de bijzondere scholen voor haar rekening neemt? Om
die kinderen naar de „Groote Wielen" te brengen en ze
een luchtje te laten scheppen en ze daar eens te laten
kijken naar het water is wel te doen, maar daarmee is
hun nog geen zwemonderricht gegeven. De gymnastiek
onderwijzers hebben vrijwillig aangeboden dat te doen
en daarbij grijpt ook alles in elkaar; er zullen telkens
een paar aanwezig zijn, terwijl hun lessen, die zij dan
eventueel hebben, door de anderen zullen worden waar
genomen, opdat niet telkens ieder onderwijzer er slechts
één uur zal blijven. Om dus werkelijk zwemonderricht
te kunnen geven zit men niet alleen vast aan de finan-
cieele kosten, die hier in den Raad zijn genoemd, maar
er zit verder ook nog een organisatie achter, waarbij
het personeel bereid is gevonden het zwemonderricht te
geven. De woorden „op kosten van de gemeente" zullen
dus hoogstens kunnen beteekenen dat ook voor de
kinderen van de bijzondere scholen hoogstens de ver
goeding voor de „Groote Wielen" wordt uitgekeerd,
die de openbare scholen hebben en de kosten voor het
vervoer met de autobus. Voor het zwemonderricht als-
zoodanig wordt echter niets betaald door de gemeente,
daarvoor zou de administratie van de bijzondere scholen
zelf moeten zorgen.
Spreker deelt dit even mede, omdat dit hier niet dui
delijk uitkomt. Als men daarop rekent, is het goed, maar
anders zou het niet veel geven, wanneer de kinderen
daar allen werden heengebracht.
De heer IJ. de Vries had niet verwacht dat de op
merkingen, die hij in eerste instantie heeft gemaakt,
zooveel stof zouden opjagen. En dat spreker misschien
in zijn tweede antwoord niet geheel heeft gesproken
naar den zin van den wethouder en den heer Van der
Veen en meerderen, dat spijt hem
De heer Dijkstra: Waarom?
De heer IJ. de Vries: Omdat ik niet graag iemand
wensch te beleedigen, maar wel meen dat de waarheid
moet worden gesproken. Spreker heeft gesproken naar
aanleiding van de woorden van den heer Botke; had die
niet gesproken, dan was spreker daar niet op ingegaan.
Maar de heer Botke zegt zelf en dat wordt door den
wethouder van Onderwijs onderstreept dat er binnen
kort een verslag van de commissie van toezicht zal ver
schijnen, waarin deze clausule voorkomt, dat men het,
omdat aan de kinderen van de Leeuwarder Schoolver-
eeniging zwemonderricht wordt gegeven, ook wensche-
Iijk vindt dat dit wordt gegeven aan de kinderen der
openbare scholen
De heer H. de Boer: Dat mag toch wel, dat dit er in
staat.
De heer IJ. de Vries komt daaruit dus tot de conclusie
hij heeft direct gezegd dat hij niet weet of die con
clusie zuiver is dat het hier een concurrentievraag-
stuk is.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Mei 1925. 131
Nu is de heer Van der Veen daarop doorgedraafd en
hij heeft spreker de waarschuwing gegeven dat spreker
voorzichtig moest zijn in zijn woorden. Spreker vindt
dat, wanneer men zoo'n rede houdt, als de heer Van
der Veen tegen spreker heeft gehouden, men zichzelf
ook eens moet bezien. Spreker zal daar nu niet verder
op ingaan, omdat het punt, waarover de heer Van der
Veen sprak, er vlak naast lag, maar spreker wil op
merken dat er niet veel „recht voor allen" in de rede
van den heer Van der Veen doorschemerde en niet veel
„vrijheid, gelijkheid en broederschap" en absoluut geen
sociaal-democratie. De heer Van der Veen wil alleen het
belang van zichzelf, maar voor dat van anderen voelt
hij niets, die conclusie trekt spreker uit zijn woorden.
Wij vragen, aldus spreker, hier zwemonderricht voor
allen, het is „recht voor allen", wat wij vragen en dat
is ons bezwaar. Wij vragen dat op deze wijze, dat wij
het liefst hebben dat de gemeente een toeslag geeft, die
zij aan de ouders wil schenken; wij willen het liefst een
toeslag van 50 en dan is misschien ook mogelijk wat
wij vragen. Spreker zou daarom, in overleg met den heer
Weima, een amendement willen indienen, waardoor het
ook mogelijk wordt dat het bezwaar van den wethouder
van Financiën wordt opgeheven, n.l. dat hetzelfde be
drag, dat nu beschikbaar zal worden gesteld voor de
kinderen van de openbare scholen, in plaats daarvan
beschikbaar zal worden gesteld voor de kinderen van
alle scholen. Dit zal dan echter beteekenen dat dan de
ouders van de kinderen, aan wie dit onderwijs wordt
gegeven, 50 zullen moeten bijbetalen.
Er ligt voor de rechtsche menschen nog een element
in deze zaak, dat voor hen niet zoo heel gemakkelijk is
te slikken, n.l. dit, dat men hier overheidsbemoeiing
heeft op een terrein, waarop de overheid niets heeft te
maken
De heer Aluller: Maar jullie willen er wel van pro
fiteeren.
De heer IJ. de Vries Neen, wij willen daar over
heen stappen, omdat wij voelen dat dit misschien een
weg zal zijn, waardoor niet alleen de schoolkinderen
maar ook anderen meer zwemonderricht zullen krijgen.
Spreker heeft reeds voor jaren, toen de heer Muller nog
geen lid van den Raad was, hier over de wenschelijkheid
van zwemonderricht gesproken en een motie voorgesteld
om hier een plaats voor een zwemgelegenheid te krijgen.
Hij en de zijnen zijn daar nog voor, maar zij zijn nu tot
op zekere hoogte voor dit voorstel, omdat zij niet kunnen
bereiken wat zij gaarne willen. Toch willen zij dan ook
bereiken dat er „recht voor allen" is, voor den een net
zoo goed als voor den ander, dat er geen bevoorrech
ting plaats heeft van rechts of van links en dat er dus
ook geen bevoorrechting zal zijn van de openbare
school. We zijn met elkaar Nederlanders en Leeuwar
ders, we betalen met elkaar de belasting en als dan uit
de belasting een zeker iets wordt betaald, wenscht
spreker ook dat ieder daarvan kan profiteeren. De wet
houder heeft gewezen op de schoolvoeding en -kleeding,
maar deze berusten op de wet. Als spreker echter wijst
op de vervolgcursussen, gegeven aan de nijverheids- en
industrieschool, speciaal voor de kinderen van de open
bare scholen, totdat hier van rechtschen kant zoo lang
is gevochten dat er misschien ook enkele kinderen van
de bijzondere scholen kunnen worden toegelaten, wil hij
opmerken dat het niet speciaal dien weg uit moet, maar
dat het dezen kant uit moet dat, waar wij behooren tot
één stad en tot één volk, ook de rechten aan ieder moeten
worden geschonken om er van te genieten. Om dat te
bereiken, heeft spreker deze motie meenen te moeten
samenstellen
„De Raad, gezien het voorstel van het college van
Burgemeester en Wethouders om gelegenheid tot
zwemonderricht te openen, spreke zich uit dat voor
kinderen van alle scholen op dezelfde voorwaarden te
doen verkrijgen."
Deze motie, die mede is onderteekend door den heer
Weima, wordt door spreker ingediend.
De heer Visser vraagt het woord.
De Voorzitter merkt op dat de heer Visser reeds twee
maal het woord heeft gehad.
De heer Visser wijst er op dat de heer IJ. de Vries ook
voor de derde maal het woord heeft gevoerd.
De Voorzitter: De heer IJ. de Vries is meer persoonlijk
aangevallen, waarom ik hem het woord heb gegeven,
maar tegen U is niets gezegd. Het was de derde keer
bij den heer IJ. de Vries en deze heeft zich nu wel zoo
verdedigd, dat hij nu wel voorgoed schoon is.
Ik zou willen voorstellen de discussies te sluiten.
De heer Botke merkt op dat de heer IJ. de Vries zijn
naam een paar keer heeft genoemd en uit zijn woorden
de conclusie heeft getrokken dat dit voorstel is gedaan
in concurrentie met de Leeuwarder Schoolvereeniging.
Spreker heeft nog nooit begrepen hoe de heer De Vries
daartoe komt. Toen deze over deze zaak begon te spre
ken, heeft hij verteld dat hij zich had verwonderd dat
er geen advies was van de commissie van toezicht op
het lager onderwijs en dat niet de noodzakelijkheid was
gebleken dat dit onderricht wordt gegeven aan de kin
deren. Spreker heeft er toen op gewezen dat die nood
zakelijkheid wel was gebleken uit de aangifte voor den
zwemcursus, die indertijd in het vooruitzicht is gesteld
die aangifte was zeer groot welke cursus er echter
om geldelijke reden niet is gekomen. Ook heeft spreker
meegedeeld dat in de commissie van toezicht is be
sproken naar aanleiding van het zwemonderricht, dat
aan de kinderen van de neutrale school wordt gegeven,
dat het ook noodzakelijk is dit te doen geven aan de
kinderen van de andere scholen. Nu kan spreker niet
begrijpen hoe de heer IJ. de Vries daaruit de conclusie
kan trekken dat dit in concurrentie gaat met het bij
zonder onderwijs; dat is hem een raadsel.
Verder meent spreker zich te herinneren dat hij ook
bij de behandeling der begrooting de kwestie van het
zwemonderricht heeft ter sprake gebracht en dat hij ook
toen hij weet dit niet zeker heeft gewezen op het
zwemonderricht dat aan de kinderen van de Leeuwarder
Schoolvereeniging wordt gegeven en op die gronden
heeft gepleit het ook aan de andere kinderen te doen
geven. De kwestie van de Schoolvereeniging is hier dus
al eerder genoemd.
De heer Westra zegt dat de wethouder van Financiën
bezwaar heeft gemaakt tegen sprekers amendement,
omdat nu niet zou zijn te berekenen, hoe groot de kosten
voor de gemeente dan zouden worden. Spreker meent
echter dat die berekening toch niet zoo heel moeilijk zal
zijn; ten slotte is het toch wel bekend hoeveel kinderen
van de bijzondere en openbare scholen er aan zouden
deelnemen en bovendien overtreft het bedrag van
2000.waarmee de post „leermiddelen" zal worden
verlaagd, vrij belangrijk het bedrag, dat hiervoor zal
worden uitgegeven, zoodat er nog al eenige ruimte is.
Verder zullen er voor dit jaar van de verschillende
schoolbesturen niet zooveel aanvragen meer komen.
Het gaat bij spreker niet zoozeer om de knikkers dan wel
om 't recht van 't spel, m. a. w. om de kwestie, dat hier
zal worden vastgelegd dat de kinderen, die de bijzondere
scholen bezoeken, in dit opzicht niet zullen worden
achtergesteld en de ouders daaromtrent gerust kunnen
zijn. Daar gaat het in hoofdzaak om bij sprekers voor
stel en niet zoozeer hierom, dat hij veronderstelt dat
direct alle schoolbesturen met een aanvraag zullen
komen.
Spreker verheugde zich eerst al over de mededeeling