132 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Mei 1925. van den heer K. de Boer en meende naar aanleiding daarvan zijn amendement wel te kunnen intrekken, maar na de toelichting van den Voorzitter is hem wel ge bleken dat die oplossing niet mogelijk is. Nu heeft de Voorzitter gezegd dat het ten slotte de vraag zal wezen of de gymnastiekonderwijzers zich willen beschikbaar stellen. In elk geval zouden de bijzondere schoolbesturen dezelfde voorwaarden bij hun personeel moeten be dingen als de gemeente bij het hare. Maar uit den be trokken raadsbrief blijkt dat niet. Hier staat: „De daarop met het bestuur der vereeniging ge voerde besprekingen leidden tot een bevredigend re sultaat. Het stelt de inrichting en de leerkracht voor het zwemonderwijs beschikbaar voor de leerlingen enz." Dus de leerkracht zal blijkens dezen raadsbrief worden beschikbaar gesteld door deze inrichting en derhalve zijn daarvoor ook de kosten van 5 cent per bad. Als het amendement nu spreekt van „op kosten der ge meente" dan worden daarmee bedoeld de kosten van den autodienst en de kosten van 5 cent per bad, die hier door Burgemeester en Wethouders worden gevraagd. Om die uitgaven gaat het hier en diezelfde uitgaaf zou volgens sprekers amendement moeten worden besteed aan het bijzonder onderwijs. Dat is de bedoeling. Spr. meent hiermee zijn amendement duidelijk genoeg te hebben gemaakt. Hij kan, nu de zaak zoo staat, toch geen gevolg geven aan de uitnoodiging van den heer Beekhuis om dit amendement in te trekken en zou dit daarom gaarne in stemming willen hebben gebracht. De heer Visser vraagt of het amendement een punt van bespreking uitmaakt. De Voorzitter: Ja, alles, zoowel het amendement van den heer Westra als het voorstel van de heeren IJ. de Vries en Weima. Spreker zit echter een beetje met de handen in 't haar; hij weet niet hoe hij er mee aan moet, omdat de voor stellen van de heeren Westra en IJ. de Vries om zoo te zeggen elkaar dekken. De heer IJ. de Vries had het blijk baar al opgeschreven en wilde nu zijn papier ook kwijt, maar beide voorstellen bedoelen eigenlijk precies het zelfde. Spreker zou zeggen: kan men beide voorstellen niet vereenigen? Het gaat er bij alle drie heeren ten slotte toch om dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders kan worden aangenomen wanneer ook te vens de kinderen van de bijzondere scholen in de gele genheid worden gesteld. Spreker zou nu, waar de zaak van alle kanten is be keken, toch willen voorstellen de discussies te sluiten. De heer Oosterhoff zou ook nog een kort woord wil len spreken. Er zijn nu twee amendementen ingediend, waarvan het moeilijk is te voorspellen wat het lot daar van zal wezen. Maar er is eigenlijk toch geen één toon in den Raad gehoord behalve van den heer Beekhuis, die het dan nog deed uit financieele overwegingen dat men onsympathiek stond tegenover het denkbeeld om eventueel ook de kinderen van de bijzondere school hiervan te laten profiteeren. De Voorzitter heeft echter terecht opgemerkt dat aan die kwestie ook nog een andere kant zit dan de reeds genoemde. Men moet hier onderhandelen met twee particuliere lichamen en nu is bij spreker de vraag gerezen: zouden er, als deze amen dementen ongewijzigd werden aangenomen en het aan tal kinderen misschien zou worden verdubbeld, geen andere voorwaarden worden gesteld? Zou het daarom geen aanbeveling verdienen, als men de bijzondere scholen ook hiervan wil laten profiteeren, dat Burge meester en Wethouders al deze voorstellen tot zich namen om daarna zoo noodig en mogelijk met een her zien of gewijzigd voorstel te komen Wij kunnen nu dit voorstel wel aannemen en daarbij ook de amende menten dat ook de kinderen van de bijzondere scholen en op dezelfde voorwaarden daarvan zullen profiteeren, maar later zou kunnen blijken dat dit onuitvoerbaar is. Spreker zou zich kunnen voorstellen dat de zwem inrichting „Groote Wielen" zou zeggen: „ja, meer uren beschikbaar stellen, dat kunnen wij niet; die hebben wij noodig voor onze eigen abonnée's." Wij kunnen hier dus wel een besluit nemen en decreteeren, maar er kan dan in de practijk toch wel niets van komen. Men zou ook kunnen zeggen dat men het aantal lessen per leerling wel van 10 op 5 zou kunnen brengen, maar dan is het voor spreker de vraag of de lessen zoo kunnen worden verdeeld, dat de kinderen in één jaar zwemmen kunnen Ieeren. Daarom acht spreker het beter nu geen beslissing te nemen, maar Burgemeester en Wethouders eenvoudig te vragen hun voorstel en de amendementen aan te houden en de geheele zaak eens na te gaan of het kan en anders met een ander voorstel te komen. We zijn nu nog aan het begin van het seizoen en de volgende vergadering is reeds over 14 dagen, zoodat spreker meent dat de uitvoering van zijn idee wel mogelijk is. De Voorzitter meent dat we er niet uit komen als steeds weer een van de raadsleden het woord vraagt; de zaak is al zoo breed besproken. Spreker had gedacht om het voorstel van den heer IJ. de Vries, dat het verste gaat, eerst in stemming te brengen. Dit voorstel luidt als volgt „De Raad, gezien het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders om gelegenheid tot zwemonderricht te openen, spreke zich uit dit voor kinderen van alle scholen op dezelfde voorwaarden te doen verkrijgen." Als de Raad met dit voorstel zou meegaan, is, naar sprekers meening, het logisch gevolg dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders op het oogenblik niet behandeld wordt. De heer IJ. de Vries had dan ook beter gedaan voor te stellen het voorstel van Burge meester en Wethouders aan te houden met opdracht aan Burgemeester en Wethouders om, als de Raad zich had uitgesproken dat aan alle kinderen dit onderwijs zou worden gegeven, met nadere voorstellen bij den Raad te komen. Dat toch is het logisch gevolg van het voor stel van den heer IJ. de Vries. Iets anders maar er scheelt toch niet heel veel aan is het voorstel van den heer Westra, die voorstelt: „Voor zoover de besturen van bijzondere scholen te kennen geven voor hunne leerlingen hiervan tevens gebruik te maken, zal hiervoor gelegenheid worden gegeven op kosten der gemeente." Daarbij doet zich precies dezelfde vraag voor, n.l. wat betreft de vraag of de gelegenheid, die aan de gemeente is gegeven, ook aan de bijzondere scholen kan worden gegeven en de financieele kant. Beide voorstellen brengen dus ten slotte en den financieelen kant van het voorstel van Burgemeester en Wethouders aan het wan kelen en in het algemeen de mogelijkheid of aan zoo veel kinderen zooveel lessen kunnen worden gegeven. Wanneer deze voorstellen dan ook werkelijk zoo door den Raad zullen worden aangenomen, zal automatisch het gevolg zijn dat Burgemeester en Wethouders hun voorstel moeten herzien. Naar spr. meening kunnen Bur gemeester en Wethouders op het oogenblik niet toezeg gen: neem maar vast dit voorstel aan en indien de Raad wil hebben dat ook de kinderen van de bijzondere scholen hiervan gebruik kunnen maken, dan zal dat óók gebeuren. Die toezegging kunnen Burgemeester en Wet houders op het oogenblik niet doen. Het logisch gevolg van de aanneming van een van beide voorstellen welk doet er niet toe is, dat Burgemeester en Wet houders de zaak dan nog eens moeten bekijken. De heer Dijkstra ziet de zaak, al is hij het tot op zekere hoogte met den Voorzitter eens, toch iets anders dan deze. Er is niet het minste bezwaar voor den Raad Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Mei 1925. 133 het voorstel van Burgemeester en Wethouders aan te nemen en daarbij de toezegging van het college te vragen ernstig onder de oogen te zien hoe men op de geschiktste wijze ook de kinderen van het bijzonder onderwijs hiervan kan laten profiteeren. Dat lijkt spre ker de eenvoudigste weg. Dan kan men hier positief werk doen en dan kan de andere mogelijkheid door het college onder de oogen worden gezien. Spreker gelooft dat de Raad daar sympathiek tegenover staat en als het practisch mogelijk blijkt gelooft spreker dus wel dat men hiervoor in de volgende of in de daaropvolgende vergadering een beslissing te nemen. Spreker zou dus nu over het voorstel van Burgemeester en Wethouders willen stemmen de heeren zullen dan wel zoo wel willend zijn het andere in te trekken. Om nu het eene te verwerpen om het andere, daar ziet spreker het nut niet van in. De heer H. de Boer (wethouder) heeft gehoord dat de heer Westra heeft gezegd dat hij veronderstelt dat niet alle bijzondere scholen dit jaar met een verzoek zullen komen. Spreker weet echter al een klein beetje bij ervaring hoeveel moeite het kost zoo'n zaak voor elkaar te krijgen. We zitten hier nu met een aantal van 600 leerlingen. Spreker heeft straks aan het begin reeds gezegd: wanneer een bijzonder schoolbestuur meent dat het ook gewenscht is voor de kinderen van een bepaalde school dat zij zwemonderricht krijgen, laat het bestuur van die school dan een verzoek daartoe doen. Dat is het eerste woord dat spreker heeft gezegd en als men daarop was ingegaan, was deze heele discussie niet noodig geweest. Men kan beweren wat men wil, maar spreker houdt vol dat juist deze discussie noodig is geweest om den schijn te wekken alsof hier nu het bijzonder onderwijs in een hoek wordt geduwd en alsof hier zou blijken dat het openbaar onderwijs zooveel meer wordt bevorderd dan het bijzonder. Op protesten uit de vergadering ant woordt spreker dat hij het precies zoo zegt en niet anders; hij neemt er geen woord van terug en vat het op zooals hij hier zegt. In het college als wij het van dien kant beschou wen; spreker heeft het met opzet straks ook zoo ge zegd is met geen enkel woord over deze vraag ge sproken. Dat daaraan niet is gedacht, heeft spreker niet gezegd, maar er is met geen enkel woord over ge sproken. Als spreker de heeren Lautenbach en Fransen ziet zitten, is dat voor hem het beste bewijs dat elke meening alsof hier concurrentie in het spel zou zijn, eenvoudig is buitengesloten. Dat is iets, wat spreker hier met nadruk wenscht vast te stellen. Het spreekt echter vanzelf dat, toen de zaak hier aan de orde werd gesteld en spreker meent dat het col lege eerder een woord van lof toekwam voor de vlugge wijze, waarop het deze zaak aan de orde heeft gesteld sprekers eerste woord was dat, wanneer er een verzoek komt van een bijzondere school, dit dan door hem in welwillende overweging zal worden genomen, hij dit woord welwillend voor hem persoonlijk moest gebruiken, omdat hij wist dat de heer Beekhuis in het college bezwaar maakte. Toen moest deze post ge vonden worden uit den post „leermiddelen", niet omdat deze zaak daarbij behoeft te worden ondergebracht, maar om haar mogelijk te maken. Dat is het geweest, waarom spreker heeft gezegd dat een verzoek bij hem persoonlijk in welwillende overweging zal worden genomen. Verder kan spreker zich niet indenken, waar het bij zonder onderwijs ten opzichte van schoolvoeding en -kleeding en schoolreisjes en alles op dezelfde wijze wordt behandeld als het openbaar onderwijs, wat den heer IJ. de Vries het recht geeft op het oogenblik op een dergelijke wijze uit te varen. Dat recht ontzegt spre ker hem ten eenen male. De heer De Vries kan van zijn recht tot spreken gebruik maken, maar dan eischt spre ker ook te mogen zeggen zooals hij het nu zegt. Spreker hoopt dat de Raad dit voorstel zal aannemen, zooals het hier ligt. De zaak is nu klaar en moet die nader onder de oogen worden gezien, dan is er weer heel wat mee te doen en te stellen. Spreker herhaalt nog eens dat, wanneer er een verzoek van het bestuur van een bijzondere school komt, dit in welwillende over weging zal worden genomen en het is om die reden dat spreker volkomen vrij kan zeggen de amendementen af te stemmen om niet het voorstel van het college in ge vaar te brengen. De heer IJ. de Vries vraagt het woord. De Voorzitter stelt voor de discussies te sluiten. De heer IJ. de Vries: Ik wil niet discussieeren, maar even een verklaring afleggen. De heer Visser: Dan ik ook. De Voorzitter: Ik stel voor de discussies te sluiten. Heeft een van de leden daar bezwaar tegen De beraadslagingen worden gesloten. De Voorzitter kan niet anders doen dan het voorstel van den heer IJ. de Vries eerst in stemming te brengen. De heer IJ. de Vries: Ik vraag het woord om een ver klaring af te leggen. Wees U nu werkelijk niet koppig. De Voorzitter: Ik ben niet koppig, maar er moet een eind aan komen. De heer IJ. de Vries blijft aandringen een verklaring te mogen afleggen over zijn voorstel. De Voorzitter: Een verklaring over Uw voorstel? De heer IJ. de Vries: Ja. De Voorzitter verleent den heer IJ. de Vries het woord. De heer IJ. de Vries: Op de verklaring van den oud wethouder Dijkstra en op de woorden van den wethou der van Onderwijs, dat een verzoek van de bijzondere scholen in welwillende overweging zal worden geno men, trekken wij onze voorstellen in. De Voorzitter: Ik wil dan nog even opmerken dat de heer De Boer geheel namens zichzelf heeft gesproken en niet namens het college. Spreker vraagt of de heeren IJ. de Vries en Weima hun voorstel en de heer Westra zijn amendement in trekken. Het voorstel van de heeren IJ. de Vries en Weima en het amendement van den heer Westra worden inge trokken. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 7 (Agenda no. 8). Prae-advies van Burgemeester en Wethouders op het adres van het bestuur der Ar- beiderswoningbouwvereeniging Beter Wonen" om steun voor den bouw van woningen achter het Noordvliet-Slot en voorstel van Burgemeester en Wethouders om over te gaan tot den bouw van 250 arbeiderswoningen op een terrein ten Oosten van den Weg naar Cambuur bijlage no. 19). De algemeene beraadslagingen worden geopend.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1925 | | pagina 6