152 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Juni 1925. dat bijbetaald zal moeten worden. Al die soort dingen kunnen zich voordoen. De Raad komt binnen betrek kelijk korten tijd weer voor een dergelijk geval spre ker deelt het nu maar even mee, dan schrikt men later zoo niet te staan met betrekking tot de Oosterbrug. Daarbij is veel meer heiwerk geweest dan men had gedacht; men heeft er al een heelen tijd over zitten re kenen en de zaak is nog lang niet voor elkaar al hoopt men wel tot overeenstemming te zullen komen. Zoo kunnen er zich altijd dingen voordoen, die noch door de directie noch door iemand anders kunnen worden voor zien. Men kan het niet altijd vooruit weten er doen zich vaak omstandigheden voor, waardoor de kosten, onafhankelijk van den wil der directie zoowel als van anderen, worden verhoogd. Spr. zou daarom den heer Muller willen verzoeken zijn voorstel niet te doen, omdat het weinig raison heeft. Burgemeester en Wethouders doen telkens alle moeite door den directeur er op te wijzen dat het niet meer gebeuren mag en de directeur heeft nu beloofd dat het niet weer gebeuren zal. De heer Beekhuis (wethouder) zou nog een punt J willen aandikken, dat de wethouder van Openbare Wer ken ook reeds heeft genoemd; het is z. i. wel gebleken dat de groote fout van den directeur is geweest dat het eene oogenblik de begrooting is opgezet met de alge- meene onkosten er bij terwijl men bij een andere be grooting daarmee geen rekening houdt. Spreker weet niet wie daaraan bij Gemeentewerken schuld heeft, maar z. i. ligt de fout niet alleen bij den directeur maar zal de boekhouding ook een gedeelte van de schuld moeten hebben. De groote en doorgaande fout is ge weest bij beide punten dat de begrootingen niet altijd op dezelfde vergelijkbare wijze naast elkaar zijn gezet, zoodat men nooit precies kon weten hoe de rekening stond. Aan de boekhouding van Gemeentewerken is echter al bekend gemaakt dat het in het vervolg anders moet en spreker vertrouwt ook dat het anders zal worden. De Voorzitter zegt dat, wat Burgemeester en Wet houders het meest gefrappeerd heeft, voornamelijk bij de woningen aan de algemeene begraafplaats: hoe het mogelijk is dat een gemeentedienst den eenen dag een brief stuurt dat er 350.te kort is, 14 dagen later, toen het werk ook af was, bericht dat het tekort 100. is men ontving den eenen keer bericht dat het werk 6100.en den anderen keer dat het 5800.had gekost en ten slotte een concept-begrootingswijziging instuurt met als kosten een bedrag van bijna 7300. Daar hebben Burgemeester en Wethouders zich het meest over verwonderd en zij hebben zich afgevraagd hoe dat mogelijk is. Er zit natuurlijk een fout bij den betrokken dienst. Deze is nu opgespoord en spreker gelooft dat zij niet meer zal worden gemaakt. De fout was n.l. dat men niet alleen afging op de opgaven van de hoofdboekhouding maar ook op de opgaven van den betrokken opzichter, die voor zichzelf ook een staat van de financiën aanhield. Het is wel zeker dat, wanneer twee menschen eenzelfde staat aanhouden, maar daar voor niet dezelfde gegevens ontvangen, die staten dan verschillend zullen zijn. Den eenen keer ging men nu af op de staat van de hoofdboekhouding, die wel de meeste juiste geweest zal zijn en den anderen keer op de opgaven van den opzichter, die er voor zichzelf een staat op nahield. Dat is nu uit, het zal niet meer voor komen. Dat is de administratieve kant van de zaak. De heer Muller heeft nu een bepaalde weg aange wezen. Of die bewandeld zal moeten worden, weet spreker niet, maar dat is ten slotte wel de eenige weg als een begrooting niet met reden wordt overschreden. Gebeurt het wel met reden dan zal een ieder wel con- ciliant willen zijn, maar zijn er geen redenen, dan zou de weg kunnen zijn de verhooging niet te accepteeren. De Raad zou dat nu ook kunnen doen, maar spreker vermoedt dat de Raad hier nu nog wel in zal willen meegaan. De heer IJ. de Vries: Ik niet, ik vraag stemming. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt met 23 tegen 2 stemmen aangenomen. Tegen stemmen de heeren K. de Boer en IJ. de Vries. 5 (Agenda no. 6). Bespreking inzake het Koninklijk Besluit van 18 Februari 1925, no. 5, waarbij is onge grond verklaard het beroep tegen het besluit van Ge deputeerde Staten van 29 Augustus 1924, houdende niet-goedkeuring van het besluit van den Raad van 19 Augustus 1924 tot het regelen op de begrooting, dienst 1924, van het niet langer aanvaarden door de gemeente van het rijkssubsidie voor het gymnasium. De beraadslagingen worden geopend. De Voorzitter merkt op dat de Raad den vorigen keer betrekkelijk weinig heeft gezegd en dat Burgemeester en Wethouders toen een voorstel hebben gedaan, dat op verzoek van den heer IJ. de Vries is aangehouden, opdat de Raad de zaak nog eens goed zou kunnen be kijken. Nu zou de zaak nog dezelfde zijn en spreker op het oogenblik den Raad kunnen vragen of een van de leden nog iets had te zeggen, wanneer zich in den loop van deze 14 dagen niet iets had voorgedaan, waarop Burgemeester en Wethouders den Raad meenen te moeten attendeeren. Er is n.l. ongevraagd van Curatoren van het gymnasium nog een schrijven ingekomen 't welk bij de stukken ter visie heeft gelegen waarin Curatoren „zich onthoudend van elke inmenging in het staats rechtelijk geschil, dat betreffende het gymnasium hangende is tusschen de betrokken autoriteiten", toch voor de belangen van het gymnasium opkomen en ten slotte zeggen dat uit het voorgaande volgt „dat zij er met nadruk op aandringen het thans aanhangig voorstel van Burgemeester en Wethouders, dat blijkbaar de strekking heeft om „het gymnasium te laten vastloopen", te verwerpen en om zoodanige besluiten te nemen, dat de geregelde gang van zaken aan het gymnasium niet wordt verstoord." Spreker zou nu graag omtrent dezen brief van Cura toren iets willen zeggen, speciaal wat betreft den laat- sten zin, dien hij heeft voorgelezen. Wanneer Curatoren zeggen „dat zij er met nadruk op aandringen het thans aanhangig voorstel van Burgemeester en Wethouders te verwerpen", zegt spreker dat ieder voor zich moet weten, wat hij daaromtrent wil adviseeren. Curatoren zeggen er echter bij dat dit voorstel blijkbaar de strek king heeft „om het gymnasium te laten vastloopen", en daarop zegt spreker dat dit z. i. niet de strekking van het voorstel van Burgemeester en Wethouders is ge weest, maar dat hij wél heeft gezegd dat dit misschien het gevolg zou zijn. Dat is een tweede kwestie, maar de strekking óm het zoo te doen, is het niet geweest. Burgemeester en Wethouders hebben op den voor grond gesteld en stellen nóg op den voorgrond het be lang van het onderwijs aan die inrichting. Als Curatoren nu aan den Raad vragen „zoodanige besluiten te nemen, dat de geregelde gang van zaken aan het gymnasium niet wordt verstoord", kan spreker niet anders zeggen dan dat hij gelooft dat de Raad ten allen tijde niet anders van plan was, terwijl, als Curatoren vragen „U te ver zoeken Uwe aandacht in de eerste plaats te bepalen bij de belangen van leerlingen en leeraren van deze inrich ting van onderwijs", spreker gelooft dat ook niet anders kan worden gezegd dat de Raad zijn besluiten uit geen ander oogpunt heeft genomen dan juist óm de belangen Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Juni 1925. 153 van leerlingen en leeraren, m. a. w. in het belang van het heele gymnasium. Spreker heeft er den vorigen keer al op gewezen hoe dit conflict is ontstaan; toen de Raad meende de belan gen van het gymnasium op een dusdanige manier te moeten behartigen, heeft dit tot gevolg gehad dat an dere lichamen hebben gezegd Raad, als gij het zoo wilt doen, kunt gij het niet betalen. Dat is het conflict, dat hier in zit. Spreker wil nog eens uitdrukkelijk zeggen wat hij den vorigen keer ook heeft gezegd: bij die andere lichamen heeft men zuiver en alleen den financieelen toestand der gemeente op het oog gehad er is ten minste in de besluiten niets anders te vinden en heeft men eenvoudig gezegd: de gemeente kan het rijkssub sidie niet missen, m. a. w. zal dit dus moeten ontvangen, waarvan automatisch het gevolg zal moeten zijn dat de gemeente een jaarweddenregeling vaststelt, die door den Minister is voorgeschreven. De zaak is nu, naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders, in een ander stadium gekomen. Den vori gen keer is door Curatoren gevraagd er bij den Minister met alle klem op aan te dringen de garantietoelage en de kindertoelage, die alleen voor 1925 zijn gegaran deerd, ook voor 1926 en volgende jaren te handhaven. Men komt nu echter op eenigszins ander terrein, want Curatoren vragen nu om in alle geval het gymnasium niet te laten vastloopen. Spreker zou zeggen: dat is het doel van den Raad en van Burgemeester en Wethouders natuurlijk ook niet geweest, want dat zou een slecht dienen zijn van het belang van het gymnasium, maar daar staat tegenover dat, wil men het gymnasium niet laten vastloopen, er dan niets anders mogelijk is dan te doen wat de Minister zegt, n.l. het rijkssubsidie aan vaarden en de voorgeschreven regeling te maken. Dat is op het oogenblik de eenige weg en nu kan men trachten daarnaast nog een anderen weg te bewandelen om ten slotte te komen bij wat de geheele Raad en ieder, die de zaak kan beoordeelen, het liefste willen. Spreker heeft den vorigen keer ook al gezegd: indien de Minister meent dat aan het subsidie bepaalde voorwaarden moe ten worden verbonden, welnu, laat de Minister dat dan doen, maar laat hij dan toestaan dat de gemeente iets uit eigen zak bijdraagt, niet óm de leeraren een hooger salaris te geven daar gaat het niet om maar om dat w ij het hier in het belang van dit onderwijs noodig achten dat de Minister de gemeente en den Raad vrij heid zou laten omtrent dit punt. Dat is het, wat ieder hier zoo graag aan wil en dat zal dan nader besproken en verzocht moeten worden. Nu Curatoren er zoo sterk op aandringen om toch asjeblieft ter wille van de leer lingen het gymnasium niet met September stop te laten staan wat anders automatisch zou gebeuren heb ben Burgemeester en Wethouders gezegd, waar Cura toren door den Raad zelf voor het onderwijs aan het gymnasium zijn gekozen: is het ter wille van de leer lingen aan het gymnasium niet het beste te trachten het dien weg uit te sturen wat vermoedelijk ieder wel zal willen - en in afwachting daarvan den Minister te vragen de garantietoelage en de kindertoelage te hand haven. Want het is niet te ontkennen dat, als die niet gehandhaafd zouden worden, hier salarissen zouden worden betaald aan sommige leeraren die, geheel af gescheiden van de excentrische ligging van Leeuwar den, eenvoudig niet in overeenstemming zouden zijn met de door die leeraren gepresteerde diensten. Spreker heeft den vorigen keer al een enkel voorbeeld genoemd en wil dat nog wel eens memoreeren, n.l. van een Ieeraar in de klassieke talen, die van een salaris van ongeveer 3600.zou terugvallen op ongeveer 2300.Afgescheiden van de excentrische ligging van Leeuwarden, is dat toch geen belooning voor ie mand, die doctor is in de oude talen en daarin les geeft. De garantietoelage en de kindertoelage zullen dus dat staat als een paal boven water in ieder geval gehandhaafd moeten worden. Spreker heeft den vorigen keer ook al gezegd dat het absoluut nog niet gebleken is dat dit zal gebeuren en dat het ook niet zeker is dat zij niet zullen worden gehandhaafd. Bij het betrokken Departement is dit nog niet bekend de een zegt van wel en de ander van niet omdat men het niet weet. Curatoren willen echter in elk geval op het blijven be staan daarvan aandringen. Daarnaast zou men dan toestemming moeten trachten te krijgen dat de gemeente, indien dat hier noodig wordt geoordeeld en ten slotte zou dan voor dat noodig oordeelen eenige waarborg kunnen worden gegeven, maar men dient het principe op den voorgrond te stellen dat de toestand in deze gemeente daarnaar zou kunnen zijn uit eigen zak iets mag bijbetalen boven den norm van den Minister. Burgemeester en Wethouders meenen in dezen geest den Raad een voorstel te moeten doen, omdat de men schen, die in het belang van dit onderwijs zijn aange steld, uitdrukkelijk vragen niet de zaak te laten vast loopen. Spreker meende deze mededeelingen aan den Raad te moeten doen en zal thans graag aan de raads leden het woord geven. De heer Visser weet niet of hij het betoog van den Voorzitter goed begrijpt. Is het plan van Burgemeester en Wethouders om hun houding eenigszins te wijzigen en hun voorstel niet te handhaven naar aanleiding van het schrijven, dat van Curatoren is binnengekomen? De Voorzitter is misschien iets onduidelijk geweest. De bedoeling van Burgemeester en Wethouders is dat zij hun voorstel, dat zij in de vorige vergadering hebben gedaan, intrekken. Dat was een voorstel om niets te doen, dus of dit wordt aangenomen of dat men het in trekt blijft eigenlijk vrijwel gelijk. Spreker wil er alleen nog opmerkzaam op maken dat in het vorige voorstel van Burgemeester en Wethouders ook werd gevraagd om goed te vinden dat aan jaarwedden aan de leeraren over 1924 was uitbetaald naar een regeling, die eigenlijk de goedkeuring, die zij noodig had, niet heeft gehad. De correspondentie daaromtrent heeft ook ter visie ge logen; als de Raad thans besluit zooals spreker zoopas liet voorstel van Burgemeester en Wethouders heeft ge formuleerd, is die vraag niet meer noodig en kan zij dus vervallen, omdat de handeling, waarvoor Burgemeester en Wethouders de goedkeuring van den Raad vroegen, dan ook door Gedeputeerde Staten en de Kroon wordt goedgevonden. De zaak komt dus hier op neer dat Burgemeester en Wethouders hun voorstel, in de vorige vergadering ge daan, intrekken en daarvoor thans aanbieden een nieuw concept-besluit, waarvan spreker, met uitzondering van de „overwegingen", lecture doet. Het concept luidt als volgt De Raad der gemeente Leeuwarden; gelezen het Koninklijk besluit d.d. 18 Februari 1.1., no. 5, waarbij ongegrond is verklaard zijn beroep tegen het besluit van Gedeputeerde Staten van Friesland van 29 Augustus 1924, waarbij goedkeuring is onthouden aan het raadsbesluit van 19 Augustus tevoren tot wijzi ging der gemeentebegrooting, dienst 1924; overwegende, dat die wijziging beoogde de geldelijke gevolgen te regelen van het raadsbesluit van 1 Juli te voren, waarbij de Raad besloot geen gevolg te geven aan de uitnoodiging van den Minister van Ónderwijs, Kunsten en Wetenschappen om enkele verslechteringen aan te brengen in de salarisregeling voor het leeraren- personeel aan het gymnasium, als gevolg waarvan, niet langer voldaan zijnde aan de voorwaarden gesteld krachtens art. 8bis der Hooger Onderwijswet, het rijks subsidie voor die instelling van onderwijs te loor ging met ingang, gelijk voornoemde Minister later mede deelde, van 1 Mei van dat jaar; dat als grond van dat besluit gold de overtuiging van den Raad dat een gymnasium in een plaats van zoo ex-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1925 | | pagina 3