154 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Juni 1925.
centrische ligging als Leeuwarden niet naar behooren
is in stand te houden zoo die vergadering niet de be
voegdheid heeft naar eigen inzicht de salarissen der
leeraren te regelen, omdat dan de concurrentie met meer
centraal gelegen plaatsen, waar gelijke regeling geldt,
naar haar oordeel niet is vol te houden;
dat, behoudens de in art. 15 der wet voorgeschreven
goedkeuring van Gedeputeerde Staten op de salaris
regeling, het stelsel der wet dit is, dat op het al of niet
aanvaarden van het subsidie door de gemeente geenerlei
sanctie van eenig hooger bestuur is vereischt;
dat het evengemeld Koninklijk besluit dan ook niet
genomen is onder de verantwoordelijkheid van den Mi
nister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, maar,
blijkens diens mede-onderteekening, alleen van den
Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw;
dat evenwel het gevolg is van de niet goedkeuring
der vorenbedoelde begrootingswijziging, dat óf het on
derwijs aan het gymnasium moet worden gestaakt, öf
het subsidie zal moeten worden aanvaard en dienten
gevolge een salarisregeling moet worden ingevoerd die
naar zijn oordeel groote gevaren voor het gymnasium
medebrengt;
dat garantie- en kindertoelagen voor de leeraren
slechts gegarandeerd zijn voor het jaar 1925;
dat, indien deze vervallen, er enkele salarissen zullen
moeten worden uitbetaald, die, afgescheiden van eenige
gedachte aan excentrische ligging van Leeuwarden, on
voldoende belooningen voor de gepraesteerde diensten
moeten worden geacht;
dat bovendien het gevaar bestaat, dat de leeraren in
de klassieke talen tot schade van het onderwijs
te veel belast zullen worden, indien onverhoopt voor een
der tegenwoordige leeraren een vacature ontstaat, aan
gezien volgens de AAinisterieele voorwaarden deze vaca
ture niet vervuld mag worden;
dat Curatoren, blijkens hun schrijven van 30 Mei 1925,
het staken van het onderwijs tegenover de leerlingen,
die thans deze inrichting van onderwijs bezoeken, niet
toelaatbaar achten en verzoeken 's Raads aandacht in
de eerste plaats te bepalen bij de belangen van leer
lingen en leeraren van deze inrichting van onderwijs;
dat juist steeds deze belangen hem geleid hebben tot
het nemen van het besluit, 't welk door Gedeputeerde
Staten en in hooger beroep door de Kroon niet is goed
gekeurd en dat derhalve, gezien de gevallen Koninklijke
beslissing, de eenige oplossing tot behoud van het goede
onderwijspeil aan het gymnasium is, dat toegestaan zal
worden, dat onder genot van het rijkssubsidie boven de
salarissen, zooals deze door den Minister van Onderwijs
worden goedgekeurd, zoo noodig een toeslag door
c'e gemeente te lijden mag worden uitbetaald en dat
de gemeente een leerkracht, die zij absoluut noodig acht,
uit eigen kas mag betalen;
besluit
onder afwijzing van alle verantwoordelijkheid voor
een goed peil van onderwijs en den goeden gang van
zaken aan het Stedelijk Gymnasium, indien onverhoopt
op het verzoek sub a genoemd, afwijzend mocht worden
beslist
a. aan den Minister van Onderwijs, Kunsten en We
tenschappen te verzoeken om, met behoud van het rijks
subsidie, indien de Raad zulks in het belang van goed
onderwijs noodig oordeelt, aan leeraren, verbonden aan
het Stedelijk Gymnasium, boven en behalve het salaris
ingevolge de door den Minister vastgestelde norm een
toelage te mogen uitkeeren of af te mogen wijken van
het in dezen norm genoemd aantal leerkrachten;
b. aan den Minister voornoemd met den meesten
aandrang te verzoeken toekenning van de garantie- en
kindertoelagen, thans alleen geldend voor het jaar 1925.
ook voor 1926 en volgende jaren te willen vaststellen;
c. in afwachting van de beslissing sub a genoemd
een verordening voor de salarieering van de leeraren
aan het gymnasium vast te stellen overeenkomstig de
regelen door voornoemden Minister vastgesteld voor de
leeraren aan de Rijks hoogere burgerscholen.
Spreker herhaalt daarna in 't kort nog eens de be
sluiten sub a, b en c en wil dan nog op één punt wijzen,
dat hij zoopas heeft vergeten. In het verzoek sub a staat
om iets meer te mogen betalen of af te mogen wijken
van het in den norm genoemd aantal leerkrachten. Dat
betreft twee verschillende zaken. De eene is, dat men
iets hooger mag salarieeren dan elders, omdat dit in het
algemeen voor Leeuwarden noodig wordt geacht. Men
mag dan zeggen „gij koopt dan de leeraren", welnu,
laat men dat dan „koopen" noemen, maar wij kunnen
hier ook wel zeggen dat, als de tegenwoordige rector
niet de Buma-bibliotheek er bij gekregen had, deze rec
tor hier nooit in Leeuwarden was gekomen. En wil
men niet het woord „koopen" gebruiken, dan zal ieder
er toch wel het zijne bij denken en dan zullen allen
het er wel mee eens zijn dat het voor Leeuwarden
noodig is, iets op de salarissen te leggen. Dat is de
eene kwestie. Er staat echter ook nog dat wordt ver
zocht af te mogen wijken van het in den norm genoemd
aantal leerkrachten. Dat gebeurt hierom. Er zijn hier
op het oogenblik 4 leerkrachten in de klassieke talen
aan het gymnasium werkzaam en die kunnen ook blij
ven. Wanneer echter onder hen, door vertrek of anders
zins, een vacature ontstaat, kan er, volgens den tegen-
woordigen norm, geen vierde leerkracht meer worden
aangesteld, m. a. w. zullen er maar 3 overblijven en
zullen deze de uren van den vierde onder elkaar moeten
verdeelen. Dit nu is voor de overblijvende leeraren fi-
nanciëel heel aardig, omdat thans niet meer het groe-
penstelsel in de uren wordt toegepast, maar 125.
per wekelijksch lesuur per jaar wordt betaald, doch het
wordt zoowel door den rector als door Curatoren in elk
geval zeer slecht voor het onderwijs aan het gymnasium
geacht. Als er dus, door welk toeval ook, een vacature
onder bedoelde leeraren mocht ontstaan, zou het moge
lijk moeten zijn dat de Raad van Leeuwarden kan zeg
gen: ook al krijgen wij niet de helft van het salaris van
een vierde leerkracht van den Minister vergoed, wij
meenen toch in het belang van het gymnasium weer een
vierde leerkracht te moeten aanstellen. Daarom is dit
er ook bij gezet.
De heer Visser zegt dat, als hij de situatie nu goed
heeft begrepen, er eerst een voorstel van Burgemeester
en Wethouders is geweest om niets te doen, om de zaak
te laten, zooals zij was en niet het subsidie te aanvaar
den, terwijl Burgemeester en Wethouders nu eigenlijk
hun eerste voorstel hebben losgelaten, waaruit volgt
dat zij genegen zijn het subsidie nu v/èl te aanvaarden.
Zij willen daar echter thans aan toevoegen een verzoek
schrift aan den Minister of deze bereid is eenige con
cessies in dat opzicht te doen. Dat is, naar spreker heeft
begrepen, de situatie Burgemeester en Wethouders
trekken iets terug en willen wel het subsidie aanvaar
den, maar komen daarbij voor moeilijkheden en zeggen
daarom: wij zullen daarnaast aan den Minister het ver
zoek doen of hij rekening wil houden met die moeilijk
heden en eenige concessies wil doen. Dat is, als spreker
't goed heeft begrepen, de meening van Burgemeester
en Wethouders; zij willen thans wel het subsidie aan
vaarden en hun voorstel van den vorigen keer, om geen
subsidie te aanvaarden en de zaak te laten zooals zij is,
ongedaan maken.
De heer Oosterhoff heeft met buitengewoon groote
ingenomenheid dit voorstel van Burgemeester en Wet
houders ontvangen, omdat het naar zijn meening de
eenige oplossing is, waartoe de Raad kan komen. Het
heeft hem ook niet verbaasd, dat Burgemeester en Wet
houders met het denkbeeld komen om het advies van
Curatoren, als van de menschen die het best over de
onderwijsbelangen kunnen oordeelen, te volgen, en dat
des te minder, omdat Burgemeester en Wethouders nog
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Juni 1925.
155
niet lang geleden, n.l. in de vergadering van 11 Decem
ber 1923, zelf hebben te kennen gegeven dat men met
groote veiligheid het advies van die heeren kon volgen.
In die vergadering is door Burgemeester en Wethouders
gezegd
„Spreker is er van overtuigd dat Curatoren wel zoo
waakzaam zullen zijn, dat zij zullen zorg dragen dat
het gymnasium niet slechter wordt zij zullen de
symptomen daarvan wel vooruit zien aankomen en
zullen dan zeker zoo vrij zijn Burgemeester en Wet
houders en den Raad te waarschuwen."
Met die woorden van Burgemeester en Wethouders voor
oogen verbaast het spreker niet dat zij het advies geven,
den raad van Curatoren op te volgen.
Er is één onderdeel in dit voorstel van Burgemeester
en Wethouders, waarover Curatoren zich niet hebben
uitgelaten, dat is de kwestie van de mogelijkheid om
een hooger salaris toe te kennen dan in de salarisrege
ling van den Minister is vastgesteld. Nu heeft spr. daar
persoonlijk geen bezwaar tegen, maar hij zou toch de
vraag willen stellen of Burgemeester en Wethouders
hun standpunt in de vergadering van 11 December 1923
hebben verlaten, toen de heer De Boer een dergelijk
denkbeeld heeft geopperd en daarop door den heer Tulp
is geantwoord
„Maar als de heer De Boer alle gemeenten weer wil
vrijstellen in het vaststellen der salarissen, dan krijgt
men weer die opdrijverij van salarissen, dan krijgt
men weer het opbieden van de eene gemeente tegen
de andere, om goede krachten te krijgen en dan is
het vanzelf sprekend dat een plaats als Leeuwarden
dit bijna niet zal kunnen betalen."
Dat is toen het antwoord van Burgemeester en Wet
houders geweest op het denkbeeld van den heer De
Boer, dat ongeveer van dezelfde strekking was als wat
thans door Burgemeester en Wethouders wordt voor
gesteld. Spreker heeft daar persoonlijk niet zooveel be
zwaar tegen, omdat hij zich voorstelt dat van die mach
tiging slechts bij uitzondering zou worden gebruik ge
maakt, maar hij wil toch aan Burgemeester en Wet
houders vragen of zij die kwestie thans misschien iets
anders inzien dan toen het geval bleek te zijn.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi zou willen vragen
of men met dit voorstel dadelijk ook te veel vraagt en
of het ook verstandiger is, eerst te verzoeken de ga
rantie- en kindertoeslag te handhaven om, als dit v/ordt
geweigerd, dan te vragen boven den salarisnorm te mo
gen uitgaan. Spreekster zou wel op het tweede gedeelte
van het onder a genoemde willen aanhouden, n.l. om te
vragen of men zoo noodig verandering in het aantal
leeraren naar boven mag brengen en dus boven den
norm van den Minister mag uitgaan. Maar wanneer de
garantie- en kindertoeslag zouden worden gegarandeerd,
zou spreekster zich niet kunnen voorstellen dat de Mi
nister in het sub a gevraagde zou meegaan, omdat dan,
naar haar idee, te veel wordt gevraagd.
De heer K. de Boer heeft de vorige vergadering zijn
sympathie betuigd met hetgeen toen door den Voorzitter
in diens redevoering is gezegd en hij heeft ook zijn sym
pathie betuigd met de conclusie, waartoe de Voorzitter
toen is gekomen. Die sympathie is in de 14 dagen, die
achter ons liggen, niet verzwakt, niet alleen omdat spr.
in de toen door den Voorzitter aangewezen weg een
middel zag om scherp in het licht te stellen welke hou
ding Gedeputeerde Staten tegenover den Raad aanne
men, maar bovendien, omdat hij daarin een middel zag
om de zaak van het gymnasium, voor Leeuwarden al
thans, te redden.
Spreker heeft toen ten opzichte van het eene punt in
den Raad gezegd dat ook de beste kenner van ons ge
meenterecht, Oppenheim, en ook de maker van de Ge
meentewet ten slotte niet accoord zouden gaan met het
optreden van Gedeputeerde Staten in dezen. Om dat
nader toe te lichten, wil spreker even de woorden aan
halen, die Oppenheim op bladzijde 501 van zijn com
mentaar op de Gemeentewet heeft neergeschreven.
Hij schrijft het volgende
„De geest van ons gemeenterecht en de omstandig
heid, dat speciale burgerrechterlijke handelingen de
goedkeuring eischen van Gedeputeerde Staten, bren
gen mede, dat zij zoo weinig mogelijk, liefst niet, zich
inlaten met een onderzoek naar het nut en de nood
zakelijkheid van uitgaven, die de Raad meent te moe
ten doen; dat hier, gelijk in Duitschland, „aller arten
die Bestatigungs- und Genehmigungsrecht sich als
blosze Bezeigung des verfassungsmiissige Rangver-
haltnisse darstellen". Te eerder, daar de Raad bij
de uitoefening van zijn belastingrecht ook weder ge
bonden is en daarin een voldoende veiligheidsklep is
gelegen. Alleen als zeer stellig blijkt, dat het belang
der gemeente door de uitgaaf in het gedrang zal ko
men; als de omstandigheden zóó aanliggen, dat het
gemeentebestuur zelf „bij juister overleg" moet er
kennen, dat lichtvaardigheid in het spel is, of als uit
gaven zijn voorgekomen, waarin het gemeentebelang
zelfs met de microscoop niet is te ontdekken, is er
voor Gedeputeerde Staten aanleiding aan de niet ver
plichte uitgaven den doortocht te weigeren."
Spreker gelooft dat in dit citaat zelf reeds voldoende
afkeuring is gelegen van het optreden van Gedeputeerde
Staten, niet alleen nu maar voortdurend, tegenover het
geen door den Raad van Leeuwarden is gedaan en be
sloten.
Zooals spreker heeft gezegd meende hij, dat in den
weg dien door den Voorzitter den vorigen keer in zijn
betoog is aangewezen, een middel zou zijn gelegen om
scherp in het licht te stellen hoe de Raad'van Leeu
warden daarover denkt, maar in de tweede plaats
meende spreker ook, zooals gezegd, dat daarin een mid
del zou zijn gelegen om de zaken, die hier aan de orde
zijn, weer in orde te brengen. Want dit is de eigenaar
digheid én in de ingezonden stukken van „Nenro" in de
Leeuwarder Courant én ook in het schrijven van Cura
toren van thans, dat daarin tot uitdrukking komt, dat
den Raad wordt voorgehouden: tracht toch het gym
nasium in Leeuwarden in stand te houden. Nu is hier in
dezen Raad de bedoeling van den geheelen Raad: wij
zullen met elkaar probeeren het gymnasium in stand te
houden. Dat wil niet zeggen dat wij het gymnasium hier
houden, zooals het is, maar dat wij ook zorgen dat er
aan het gymnasium leeraren zijn, voldoende in staat om
het onderwijs te geven dat gegeven moet worden. Spr.
wil er de raadsleden aan herinneren dat wij in vroeger
jaren telkens pogingen hebben moeten aanwenden om
tegen een hooger salaris hier leeraren te krijgen, niet
alleen aan het gymnasium, maar ook aan de middelbare
scholen, opdat het onderwijs geregeld zijn gang zou
kunnen gaan. En nu zou men kunnen zeggen dat van de
hooger ontwikkelden zooveel idealisme mag worden
verwacht, dat zij ook tegen minder salaris willen les
geven, maar die verwachting mogen wij toch niet uit
spreiden, waar de maatschappelijke samenstelling nog
van dien aard is, dat op het individueel eigenbelang de
meeste nadruk wordt gelegd in de samenleving.
Spreker heeft met belangstelling gelezen wat „Nemo"
in dezen heeft geschreven in de Leeuwarder Courant.
Hij moet zeggen, dat betoog sluit als een bus, maar het
sluit naar zijn meening niet aan bij hetgeen in den
Leeuwarder Raad aan de orde is, omdat het de feitelijke
kwestie, waarom het gaat, negeert. Deze Hooger-
Onderwijswet legt den Raad de verplichting op een
gymnasium in stand te houden en de Raad ziet geen
ander middel om het gymnasium op voldoende wijze in
stand te houden dan door den leeraren een salaris te
garandeeren, waardoor zij kunnen blijven in de gemeente
Leeuwarden. Nu heeft de Regeering in de Hooger-
Onderwijswet twee middelen gegeven, die de bedoeling
hebben te voorkomen dat de gemeente de verplichting
die zij heeft gekregen, om een gymnasium in stand te