170 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 30 Juni 1925. De Voorzitter: Dat zei U straks niet. De heer Visser zegt dat het feit daardoor misschien eenigszins verandert, maar dan blijft toch dat men hier een zekere politieke partij bevoordeelt. Spreker voor zich vindt het een heele groote concessie, een openbaar plein als het Zaailand, waar duizenden menschen bijeen komen, af te staan, terwijl die eene wagen niet mag rijden, omdat men daarvoor politiepersoneel moet leve ren. Dat zal toch vanavond ook het geval zijn; dan zal men toch ook politie beschikbaar moeten stellen om regelend op te treden. Spreker moet ook na de verklaring van den Voorzitter eerlijk zeggen dat hij tot geen andere conclusie kan ko men dan dat de eene partij zeer zeker is bevoordeeld boven de andere; één wagen met zingende jongens in een optocht is toch heel wat anders nog dan een vuur werk waar de heele stad op toe komt. De heer H. de Boer (wethouder) zou ook een kort v/oord willen zeggen. De heer Visser heeft hier den in druk gewekt alsof het hier zou zijn een bevoordeeling van de eene partij bóven de andere. Er komt spreker hierbij onwillekeurig een andere interpellatie in de ge dachten. Spreker weet zich nog te herinneren dat inder tijd namens de S. D. A. F. aan Burgemeester en Wet houders is verzocht de Beurs te mogen gebruiken voor een politieke vergadering en als spreker zich goed her innert dan was het de heer Visser, die daar toen tegen is geweest. Maar even later is de Beurs ook door een andere vereeniging gebruikt en spreker meent wel van juist door de Katholieke. Zoodat spreker maar even het feit constateert dat ook toen een dergelijk argument is gebruikt dat in de practijk onjuist is gebleken te zijn. Dat is ook hier het geval. Spreker wil er niet verder over uitweiden, maar het verwekken van den indruk dat hier de eene partij is bevoordeeld boven de andere is dwaasheid. De S. D. A. P. was de eerste die een aan vraag deed voor de Beurs, zij is ook de eerste geweest die een aanvraag heeft gedaan voor een vuurwerk. Nu is het wel mogelijk dat de interpellant of de heer Visser misschien bij zichzelf hebben gedacht: „het is op zich zelf wel een aardig idee, waren wij maar de eerste ge weest". Dat is wel mogelijk, maar dan moet men niet oordeelen dat de eene partij boven de andere is bevoor deeld. Wat het andere betreft, wanneer men hier de kapi taalvorming bij te pas brengt, meent spreker dat men het al heel ver zoekt. Hij zal niet ingaan op de kapitaal vernietiging in deze kapitalistische maatschappij, maar hij wil wel zeggen dat dit vuurwerk hoofdzakelijk dient om propaganda te maken voor de beginselen en ideeën van de S. D. A. P., die haar heilig en dierbaar zijn en dat het geld daarvoor is betaald door de leden van de S. D. A. P. zelf. De heer Visser weet niet in welk verband de heer De Boer de kwestie naar voren brengt dat spreker destijds heeft gestemd tegen het beschikbaar stellen van de Beurs voor een politieke vergadering. Dat was een vraagstuk van algemeenen aard en spreker heeft zich daar toen tegen verklaard. De Raad heeft zich toen echter uitgesproken in andere richting en gezegd: we stellen de Beurs wel beschikbaar voor politieke verga deringen. Wat wil de heer De Boer daar nu mee zeg gen De heer H. de Boer (wethouder)Dat het niet een bevoorrechting is geweest. De heer Visser zou graag willen vernemen welk ver band er is te leggen tusschen zijn betoog van heden en wat hij destijds heeft gezegd omtrent het niet afstaan van de Beurs voor politieke vergaderingen. Spreker heeft straks al gezegd dat zijn standpunt is dat men zoo veel mogelijk het houden van straatdemonstraties tij dens de verkiezingen moest verbieden en geen openbare lokalen moest beschikbaar stellen. Hij begrijpt de logica van het betoog van den heer De Boer niet en dat de kwestie, dat hij destijds daartegen heeft gestemd, met dit feit iets heeft te maken. Spreker was er destijds tegen dat dat gebouw werd gebruikt voor een politieke ver gadering en nu is hij niet voor straatdemonstraties. Doet men het al, dan moet men het ook aan anderen toe staan. De heer Weima heeft nooit gesproken van bevoor rechting van de S. D. A. P., hij heeft dat woord niet genoemd en juist een eventueel misverstand daarom trent direct den kop willen indrukken, zoodat de heer De Boer die kwestie niet als een argument tegen spreker kan gebruiken. Met wat de Voorzitter heeft geantwoord gaat spreker accoord. Hij heeft slechts naar voren gebracht dat dit hem niet gewenscht toescheen aan den vooravond van de verkiezingen, als het volk vrijwel is verhit De heer Muller: Dan zijn jullie verhit! De heer Weimaen er duizenden menschen bijeen zijn. Spreker heeft gezegd dat de S. D. A. P. daar mis schien niet aan wil, maar er komen ook andere men schen en wie weet wat er dan gebeurt. Daar heeft spr. op willen wijzen en meer heeft hij niet gezegd. De heer K. de Boer zou toch ook over enkele dingen, die de heer Weima heeft gezegd, een paar opmerkingen willen maken. De heer Weima heeft eerst in de toelich ting tot zijn interpellatie gezegd dat, wanneer dit wordt toegestaan, daar ook andere menschen kunnen komen en dat er zich dan licht incidenten kunnen voordoen, doordat die andere menschen het er niet mee eens zijn en aan het slot van zijn tweede betoog heeft de heer Weima weer ongeveer in dezelfde richting gesproken. Spreker zou daarvan dit willen zeggen. Er worden hier in deze gemeente meer demonstraties gehouden, ook van anderen kant dan de onze, maar ik geloof niet dat het hier iemand mogelijk is aan te wijzen dat wij daarbij incidenten wilden verwekken of die demonstraties on mogelijk hebben willen maken of willen verhinderen. Als de heer Weima nu meent dat die zich hierbij wel zullen voordoen, dan zullen die toch moeten komen van de zijde die niet de zijde is van de organisatie, die dit vuurwerk organiseert en dan dunkt mij dat het op den weg van den heer Weima ligt om tegen die menschen te zeggen: als gij daar niets noodig hebt, blijf daar dan vandaan. Spreker gelooft dat het noodig is dat de heer Weima dat zegt. We hebben den vorigen Zaterdag een fietstocht door de stad gehad van de partij, waarvan de heer Weima lid is en toen die optocht zich voortbewoog om het gebouw van Excelsior, hebben vooral de kin deren uit dien optocht, maar er waren toch ook grooten bij, zich op een vreeselijke wijze misdragen. Spreker zal het maar precies zeggen: terwijl men om de winkels reed, werd er geschreeuwd „moordenaars, bloed honden!", enz. Als spreker dit in verband brengt met de woorden, die de heer Weima heeft gesproken, dan stelt hij zich voor dat men incidenten verwekken wil en dan zou spreker liefst maar ronduit willen hooren of dit de bedoeling is, dan kan er op gerekend worden. Spr. wil echter nog eens zeggen: Van onze zijde zullen er vanavond op het Wilhelminaplein geen incidenten wor den verwekt, als die niet worden verwekt van de zijde van hen, die daar niet noodig hebben. De heer Weima wil daar nog wel even op antwoor den. Wat de heer De Boer naar voren brengt omtrent het gebeurde bij Excelsior zou spreker misschien wel kunnen aandikken van andere zijde, omtrent hetgeen zij hunnerzijds hebben gehoord bij het verspreiden van bil Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 30 Juni 1925. 171 jetten. Spreker zal er echter niet veel van zeggen; dan zou het maar steeds harder gaan en dan zou men er nooit komen. Maar spreker zou den heer De Boer wel eens advies willen vragen hoe ter wereld hij daar de orde moet handhaven of eenigen invloed kan uitoefenen. Dat zou nog kunnen bij een massa, die zich voortbeweegt, maar men heeft hier te doen met duizenden menschen, die op een bepaald punt blijven staan. Spreker heeft niet bedoeld hier iemand te treffen, maar hij voorziet dat men hier voor ernstige moeilijkheden kan komen te staan en daarvoor heeft hij willen waarschuwen. Daar om heeft hij gevraagd: zijn daarvoor, als het noodig is, maatregelen getroffen? en daarop heeft de Voorzitter geantwoord dat die zijn getroffen. Spreker hoopt dat ze niet noodig zullen zijn. Hij ziet zelf echter geen kans om eenigen invloed op het Zaailand uit te oefenen. De heer Van der Veen zegt dat hem bij de bespreking van dit vuurwerk iets opvalt, n.l. dat men zou denken dat hier nog nooit van zijn leven een vuurwerk is ge weest, terwijl dat hier ieder jaar is. Spreker is daar elk jaar bij geweest hij schaamt zich niet dat te zeggen, want hij is een liefhebber van vuurwerk -- maar hij heeft nog nooit gehoord dat er op 31 Augustus onge lukken gebeuren. Als die nu wel staan te gebeuren, zooals de heer Weima vreest, dan blijkt daaruit dat de ordeverstoorders aan dien kant zitten. Als spreker tot die richting behoorde, zou hij dat van zijn eigen richting niet durven zeggen, maar zou hij zich daarvoor schamen. Als de heer Weima eenige onrust vreest en zich angstig heeft gemaakt over de menschen van zijn eigen rich ting, verwacht spreker echter dat die menschen inder daad ordelievender zijn dan de heer Weima zelf denkt. De interpellatie wordt gesloten. Niets meer te behandelen zijnde, wordt de vergade ring door den Voorzitter gesloten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1925 | | pagina 5