178 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Juli 1925.
Voorzitter zeer terecht heeft gezegd dat het misschien
het beste is van de tafel van Burgemeester en Wet
houders alvast iets in het midden te brengen. Spreker
zou even een historisch overzicht willen geven naast
dat van den heer Tiemersma om daarmee iets meer in
het geheugen van de heeren, die toen lid van den Raad
waren terug te roepen en verder aan hen, die er later
zijn bijgekomen, mede te deelen hoe de zaak zich heeft
toegedragen.
Spreker wijst er op dat hier voor de wijziging van
1920/21 deze toestand was, dat de gemeente toen een
zekere winst uit de gasfabriek kreeg en verder een
retributie voor het hebben van buisleidingen in de straten
der gemeente. Die retributie, die ongeveer een 50.000.
beliep, is toen afgeschaft en verder is toen afgeschaft
de winstuitkeering aan de gemeente ten bedrage van
ongeveer 25.000.Daarvoor is niets anders in de
plaats gekomen dan, op voorstel van de heeren De Boer
en Nijholt, de betaling van een aandeel in de algemeene
onkosten van de gemeente door de lichtbedrijven.
Toen spreker deze zaak bestudeerde, dacht hij bij
zichzelf: hoe zou het toch gekomen zijn dat de Raad
toen al die baten voor de gemeente heeft weggeworpen
en deze heeft gebracht ten voordeele van de gasfabriek?
Spreker heeft daarop dit antwoord gevonden Men
leefde toen in een tijd dat de gasprijs was 18 cent en
tevens in een tijd dat de Hoofdelijke Omslag zoodanig
meeviel, dat de belastingschuld gedeeltelijk kon worden
teruggegeven in dezen vorm, dat slechts !,/10 in plaats
van 10/10 daarvan werd geheven; aan den eenen kant
dus een zware belasting van de gasverbruikers en aan
den anderen kant een teruggave van den Hoofdelijken
Omslag. Dat heeft dus al heeft spreker het niet met
zooveel woorden in de stukken gevonden de raads
leden toen gebracht tot de mentaliteit, dat zij hebben
gezegd: wij moeten de gasverbruikers te hulp komen
en de gemeente redt zich wel met den Hoofdelijken
Omslag. Toen is dus weggeworpen door deze gemeente
de 50.000.retributie voor het hebben van buizen
in gemeentegrond en verder is weggeworpen het voor
deel dat de gemeente had door een winst van
25.000.per jaar.
Thans leven wij echter in een net precies tegenover-
gestelden tijd. Wij leven in een tijd dat wij, zooals wij
in de vorige maand hebben gedaan, heel sterk moesten
beraadslagen of wij het heffingscijfer van 4 voor den
Hoofdelijken Omslag wel konden handhaven of dat wij
dit en daarmee dus die belasting zouden moeten ver-
hoogen, wij leven echter ook in een tijd dat de gasfabriek
een buitengewoon gunstige periode doormaakt.
Spreker heeft een recapitulatie van de 35 of 36
grootste gemeenten in ons land, waarin Leeuwarden op
no. 15, dus ongeveer in het midden voorkomt. Daarin
ziet hij dat na Tilburg, met een gasprijs van 7 cent,
Leeuwarden volgt met 8 cent, dat er geen gemeente bij
is met een prijs van 9 cent, een enkele van 10 cent en
dat verreweg de grootste meerderheid van die gemeenten
een gasprijs heeft van 11, 12 en 13 cent. Dat zijn alle
maal cijfers uit de begrootingen voor 1925. De gevolg
trekking, daaruit te maken, is dus dat wij hier bij onze
gasfabriek zijn aan een prijs, dien men noemt den kost
prijs met een matige winst, die ieder bedrijf moet
hebben. Spreker heeft de eer gehad een vergadering
van de gascommissie bij te wonen en hij heeft daar den
indruk gekregen dat van verlaging van den gasprijs
geen sprake kan zijn. Als men die ging verlagen, zou
men niet meer commercieel handelen, dan zou men
komen te staan voor een, zij het dan niet groot, verlies
en dat mag toch niet. Het bedrijf moet een bedrijf blijven
en, als het kan, zichzelf bedruipen, al behoeft er niets
geen overschot te blijven. Als de winst weer abnormaal
hoog zou zijn, geeft spr. den heer Tiemersma onmid
dellijk toe dat deze in de eerste plaats moet worden ge
bruikt om den gasprijs te verlagen, maar toch ook al weer
niet wanneer de gasprijs al zoodanig is dat men, als men
lager zou gaan, weer met verlies zou moeten werken.
Als nu juist is wat spreker heeft betoogd, dan zijn wij
hier dus met een gasprijs van 8 cent op een cijfer, waar
beneden wij op het oogenblik niet moeten en kunnen
gaan.
Er is nog een ander punt waarbij Leeuwarden uit
steekt als men het zoo noemen wil boven al die
andere gemeenten. Bij al die andere gemeenten wordt
de winst uit de gasfabriek in de gemeentekas gestort;
Leeuwarden is van die 35 geméenten de eenige, waar
de gasfabriek geen winst uitkeert aan de gemeente.
Als men dat weet, vraagt spreker zich af of, waar hij
zooeven heeft betoogd dat men thans moeite heeft om
het heffingscijfer voor den Hoofdelijken Omslag op 4
te houden, het niet rationeel is om, nu de tijden zooveel
veranderd zijn sinds 1920, terug te komen op het besluit
van dien tijd, dat toen zeer zeker is genomen op een
moment dat er alle aanleiding voor was, maar waarvoor
nu alle aanleiding geheel is vervallen.
Nu zijn Burgemeester en Wethouders niet zoover ge
gaan dat zij een geheele omkeer hebben gemaakt in
datgene, wat vroeger is besloten. Zij hebben alleen een
mogelijkheid geopend en gezegd het gasbedrijf staat
•er zoo gunstig voor, geef nu de gemeente de gelegenheid
om, als de nood aan den man komt, daarvan ook te
profiteeren. Dat kan op het oogenblik niet, omdat de
verordening het verbiedt. De voorgestelde wijziging
beoogt dus niets anders dan mogelijk te maken om uit
dat fonds te putten; de Raad behoudt daarbij ten allen
tijde aan zich hoe hij daarover wil beslissen. Zooals
de verordening thans luidt kan de Raad echter niet
anders beslissen dan te zeggen dat het saldo als eerste
post op de nieuwe rekening moet worden overgebracht.
Dit is de gedachtengang, die bij Burgemeester en
Wethouders heeft voorgezeten, en die, naar sprekers
meening, ook gevolgd moet worden. Er is misschien
heel veel waars in hetgeen de heer Tiemersma heeft
betoogd, maar spreker gelooft dat dit alles ook bereikt
wordt met aanneming van het voorstel van Burgemeester
en Wethouders. Waar de heer Tiemersma ook voorstelt
aan onderdeel IX toe te voegen: tenzij de Raad daarover
anders mocht besluiten", meent spreker dat de heer
Tiemersma ook van gedachte is dat, als de nood aan den
man komt, de Raad ook zou kunnen besluiten dat geld
te besteden aan de gemeentefinanciën, n.l. die 3Y2 ton.
Spreker meent echter dat men beide punten niet behoeft
te scheiden, n.l. de 3V2 ton, die uit vroegere winsten
zijn overgebleven en de kwestie of men ook de winst,
die in het vervolg zal worden gemaakt, als men het
noodig acht, geheel of gedeeltelijk in de gemeentekas
zal storten. Men mag niet uit het oog verliezen dat elk
jaar de gasprijs onder de oogen wordt gezien en dat elk
jaar ook onder de oogen wordt gezien of de winst zal
strekken om den gasprijs te verlagen of als saldo op de
nieuwe rekening zal worden overgebracht, zoodat de
volgende rekening dan weer meevalt dan wel of zij ge
deeltelijk in de gemeentekas zal worden gestort. Dat
blijft elk jaar aan den Raad ter beoordeeling over. De
heer Tiemersma wil het uitdrukkelijk in de verordening
bepaald zien doch Burgemeester en Wethouders achten
het beter dat de Raad het telken jare zal beoordeelen.
Immers de historie leert ons dat het niet goed is de
verordening zoo streng te maken, dat men daarvan niet
kan afwijken. Dat blijkt nu ook al; de heer Tiemersma
zelf wil, wat betreft het besteden van de winst van 1922
tot 1924, ook terug komen op datgene wat in 1920 en
'21 is besloten. Welnu, laten wij de verordening dan zoo
maken dat wij elk jaar daaromtrent een beslissing
kunnen nemen.
Het is hier, meent spreker, ook niet een principe
kwestie en hij gelooft dat de uiterste linkerzijde de zaak
ook niet als zoodanig beschouwt, n.l. dat winst van ge
meentebedrijven niet in de gemeentekas zou mogen
vloeien. Spreker zegt daarom dat dit geen principe
kwestie is, omdat hij hier voor zich heeft een uitlating
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 juli 1925. 179
van den heer Wibaut, die in zijn prae-advies voor de
in October 1924 gehouden vergadering van de Vereeni-
ging voor Staathuishoudkunde en Statistiek deze vraag
heeft behandeld en aldaar het volgende heeft geschreven:
„De vraag wordt somtijds gesteld hoe onze eisch,
dat verbruiksbelasting niet zal treffen „voor ieder
onontbeerlijke artikelen", vereenigbaar is met het
aanvaarden van winstuitkeeringen door publiekrech
telijke lichamen, met name door gemeenten uit de
levering van gas, electriciteit, enz., door ons op blz.
35 onder bepaalde voorwaarden toelaatbaar geacht.
Het antwoord luidt dat het karakter van bedrijfs
winst uit gemeentebedrijven (en staatsbedrijven) ge
heel verschilt van het karakter van indirecte belasting.
Het oordeel over de door publiekrechtelijke licha
men gemaakte winst bij de levering van de diensten
van min of meer monopolistische bedrijven, wordt
geheel beheerscht door de voorwaarden voor de le
vering gesteld. Zijn de voorwaarden (d. w. z. in
hoofdzaak de tarieven) goed, zijn zij zoo dat de be
langen van de kleine verbruikers in geen opzicht
worden achtergesteld bij die van de groote en dat het
grootst mogelijke gerief van alle verbruikers wordt
gediend, dan is de winstuitkeering uit deze bedrijven
aan de openbare kas naar onze meening volkomen
geoorloofd en is zulke winstuitkeering niet te verge
lijken met belasting van voor het levensonderhoud
voor ieder onontbeerlijke artikelen."
Spreker dunkt dat, waar de heer Wibaut een derge
lijke uitspraak doet, men gerust kan zeggen dat het niet
een partijstandpunt van de sociaal-democraten is als
men zegt: de winst mag niet vloeien in de gemeentekas.
Spreker gelooft dan ook dat het niets anders dan een
opportunistisch standpunt is geweest, dat in 1920 is
ingenomen, omdat de gemeentefinanciën toen best en de
financiën van de gasfabriek toen slecht waren, zoodat
men toen de gasfabriek wilde ontlasten en de uitkeering
aan de gemeente wel missen kon. Nu dient men echter
weer een ander standpunt in te nemen, kan men in ze
keren zin weer opportunistisch zijn en dienen wij de
verordening zoodanig te wijzigen, dat wij er alle kanten
mee uit kunnen.
De heer Westra acht het wat moeilijk om hier, eenigs-
zins onvoorbereid, over te spreken, maar zou toch enkele
woorden willen zeggen. Het voorstel-Tienrersma lijkt
hem een richting uit te gaan, die hij eigenlijk niet uit
wil. Spreker heeft bij de begrooting ook al gezegd dat
hij meent dat het op het oogenblik een betrekkelijk
moeilijke tijd is, dat wij daarom moeten zorgen zoo
zuinig mogelijk onze huishouding te beheeren en dat wij
zoo weinig mogelijk een richting moeten nemen die wij
niet behoeven te nemen. Het voorstel-Tiemersma gaat
eenigszins in de richting van het op zich nemen van
lasten ten behoeve van het nageslacht. De bedoeling van
den heer Tiemersma is om de winsten van de gasfa
briek, die tot nog toe krachtens de verordening kwamen
op de begrooting van het volgend jaar, met de uitge
sproken bedoeling om daardoor tot gasprijsverlaging
en tot een meer normaal winstcijfer te komen, te reser
veeren en niet meer ten goede te doen komen aan de
exploitatie van een volgend jaar, maar ze vast te leggen
voor de toekomst. En wanneer spreker zich nu herinnert
wat de heer Tiemersma vroeger bij de begrooting om
trent deze aangelegenheid heeft gezegd, dan gelooft
spreker dat hem daarbij eenigszins voor oogen zweeft
de kwestie van een eventueel nieuw op te richten gasfa
briek, waarvoor de gelden noodig zouden zijn en de
vrees voor een te lagen gasprijs, waardoor de bouw van
een nieuwe fabriek te eerder noodig zou zijn, als gevolg
waarvan de gasprijs dan weer zou moeten worden ver
hoogd. Spreker heeft vroeger al aangetoond dat wij tot
een nieuwe gasfabriek niet direct zullen behoeven te
komen, omdat er verschillende factoren werken, waar
door het gasverbruik niet toeneemt, zoodat dus een
lagere gasprijs het verbruik werkelijk niet zoodanig zal
opdrijven, dat daaraan moet worden gedacht. De capa
citeit zal wel voldoende blijven, al zal wel de moge
lijkheid bestaan dat er een nieuwe gashouder moet ko
men, waarvoor ook kapitaal noodig is.
Toch lijkt het spreker niet gewenscht dat wij in dit
opzicht te veel reserve vastleggen, omdat wij over het
algemeen in de laatste jaren hebben ondervonden dat
het hebben van te veel geld in kas door de gemeente
geen voordeel oplevert. Spreker voelt dus meer voor de
redeneering van den wethouder van Financiën, met wien
hij het juister acht de mogelijkheid te openen om, als
straks de gasprijsverlaging niet noodig blijkt met het
oog hierop dat de gasprijs hier al zoo laag is en de
bijzonder voordeelige gasfabricatie, die wij hier hebben,
omdat wij een zeer oude gasfabriek hebben, de winst
eventueel te besteden om de belastingen hier niet te
hoog op te voeren. Er bestaat toch alleszins gevaar dat
binnenkort de groote overschotten, die wij op de be
grootingen hebben gehad, geheel zullen vervallen en wij
zullen dus moeten omzien naar middelen ter vervanging
daarvan, opdat wij de belasting niet te hoog behoeven
op te voeren. Spreker meent daarom beter te kunnen
meegaan met het voorstel van Burgemeester en Wet
houders dan wel te kunnen ingaan op het voorstel van
den heer Tiemersma. Hij meent dat ook te meer hierom,
omdat dan feitelijk niets over de zaak wordt beslist,
maar alleen de mogelijkheid wordt geopend welke
spreker graag geopend wenscht te zien dat elk jaar
kan worden beslist wat op dat oogenblik het meest ge
wenscht is.
De Voorzitter zou ook met enkele woorden van zijn
afwijkende meening willen blijk geven, waarom hij niet
met het prae-advies van Burgemeester en Wethouders
mee kan gaan. Hij wil dat nader uiteenzetten.
Men moet op het oogenblik, bij dezen stand van
zaken, twee dingen onderscheiden: de winst, die tot nu
toe gemaakt is en de winst, die vermoedelijk in de toe
komst, zij het dan ook weinig doordat bij de verla
ging van den gasprijs, zooals de heer Tiemersma al
zegt, niet met halve centen en fracties van centen wordt
gerekend en al zou men het zelfs niet willen, gemaakt
zal worden. Er is sinds 1920 een winst gemaakt van 3J/2
ton en er zal ook in de toekomst winst gemaakt worden.
De winst van 3J/2 ton, die reeds gemaakt is, zal, vol
gens het voorstel van Burgemeester en Wethouders,
omdat men via onderdeel IX terugkomt tot artikel 27,
tweede lid, gebruikt kunnen worden tot dekking van
uitgaven van den gewonen dienst. Dat is de bedoeling
van het voorstel van Burgemeester en Wethouders en
diezelfde bedoeling laat de heer Tiemersma ook door
schemeren, omdat hij aan onderdeel IX wil toevoegen
en alzoo art. 27, tweede lid, ook wil toepassen
„tenzij de Raad te eeniger tijd mocht besluiten daaraan
geheel of gedeeltelijk een andere bestemming te geven".
Nu zijn de woorden „een andere bestemming" heel
eigenaardig en kunnen die zeer ruim worden genomen,
maar de bedoeling zal wel zijn dat die gelden in den
gewonen dienst van de gemeente gebruikt kunnen wor
den.
Spreker voor zich staat op dit standpunt dat hij het
niet goed vindt dat men de winst, die tot nu toe 3/2
ton bedraagt, maar gaat gebruiken om daarmee in de
toekomst te dekken de exploitatietekorten van het ge
wone gemeentelijk budget. Z. i. is dit een verkeerde
manier. Men kan wel zeggen dat de gasverbruikers meer
hebben opgebracht dat het gas heeft gekost en dat men
dat teveel direct wel in de gemeentekas had kunnen
storten, maar spreker acht het een eigenaardige manier
om van die 3 '/2 ton over 2 of 3 jaar'b.v. een honderd
duizend gulden af te nemen om de gewone middelen
aan te vullen.
Spreker komt dan aan de winst, die in de toekomst
zal worden gemaakt. Men kan daar twee wegen mee uit;
men kan haar of bestemmen voor het uitbreidingsfonds,