216 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 18 Augustus 1925. spreker meent zelfs dat in de laatste vergadering, waarin deze kwestie is besproken, de heer Tiemersma heeft gezegd dat geen verstandig mensch binnen afzienbaren tijd nog dacht aan een nieuwe gasfabriek. De heer Tiemersma: Ik moet nog spreken, ik behoorde tot de meerderheid der gascommissie. De heer Westra kan zich niet voorstellen dat men hier in ernst over een nieuwe fabriek kan redeneeren, terwijl men op dit oogenblik, bij een jaarlijksch verbruik van 51/2 millioen MA, beschikt over een fabriek, die 9 millioen MA kan produceeren. Bovendien is er op dit oogenblik geen belangrijke stijging in het gasverbruik. Dit is gedurende een paar jaar telkens dalende geweest; hoewel er op het oogenblik weer een kleine stijging is. is er toch, in verband met het mindere verbruik voor verlichting, de laatste jaren een daling geweest, zoodat niet kan worden gezegd dat verwacht kan worden dat het gasverbruik belangrijk zal toenemen. Waar dat het geval is, verwondert het spreker dat men zich op het standpunt kan stellen dat spoedig een nieuwe fabriek noodig zal zijn. Hem dunkt zelfs dat al die voorstellen ten opzichte van uitbreiding van de gasfabriek niet noo dig zijn. Burgemeester en Wethouders wenschen uitge- noodigd te worden om ten opzichte van verbetering en uitbreiding van de fabriek met voorstellen bij den Raad te komen. Op zichzelf lijkt dit heel onschuldig, omdat de Raad daarover dan toch nog krijgt te beslissen, maar spreker ziet niet in, waar de toestand van dien aard is dat de fabriek een productiemogelijkheid heeft van 9 millioen MA, dat Burgemeester en Wethouders behoefte hebben om uitgenoodigd te worden om t.z.t. naar mate van behoefte te komen met voorstellen tot verbetering en uitbreiding. Als er verbeteringen noodig zijn, zullen Burgemeester en Wethouders zelf wel met voorstellen daartoe bij den Raad komen en tot uitbreiding zal het voorloopig wel niet behoeven te komen. Op die manier kan men het lastige vraagstuk van het bouwen van een nieuwe fabriek op een andere plaats aan het nageslacht nalaten. De heer K. de Boer wil zoo graag iets aan het nageslacht nalaten; welnu, men zou dit aan het nage slacht kunnen nalaten. Spreker zou Burgemeester en Wethouders in overwe ging willen geven alleen hun voorstel, om een nieuwen gashouder te plaatsen, te handhaven. Hij zal daar graag zijn stem aan geven, omdat hij meent dat het advies van den directeur nog al klemmend is en er noodzakelijk voorziening moet komen. Ten opzichte van punt 2 zou spreker echter Burgemeester en Wethouders willen ver zoeken dat deel van hun voorstel in te trekken, waar door dan de strijd omtrent den bouw van een nieuwe gasfabriek voorloopig van de baan zou kunnen zijn. De heer Oosterhoff merkt op, dat de heer K. de Boer is begonnen met te zeggen dat hij zich niet kan veree nigen met het voorstel van den heer Van der Veen. Het wil spreker echter voorkomen dat dit toch maar gedeel telijk het geval is en dat de heer De Boer daar voor een groot deel wel mee accoord gaat. Hij is toch ook van meening dat wij op het oogenblik niet voldoende zijn ingelicht om een beslissing te nemen aangaande nieuw bouw of uitbreiding; het betreft bij de heeren alleen een verschil van inzicht omtrent één punt, de een wil nu overgaan tot bouw van een nieuwen gashouder en de ander wil daar nog mede wachten. Er komen daarbij twee kwesties ter sprake en wel in de eerste plaats deze is het inderdaad mogelijk den bouw van een nieuwen gashouder nog langer uit te stel len Het is nu zeker al 7 of 8 jaar geleden dat prof. Visser uit Delft in zijn rapport omtrent dezen gashou der heeft gezegd dat voorziening werkelijk noodig was. Nu dan ook, 8 jaar later, door den directeur wordt mee gedeeld dat de toestand steeds erger wordt, kan spreker met den heer Van der Veen meevoelen dat het voor den Raad toch eigenlijk niet verantwoord is om dezen toe stand nog langer te doen voortbestaan. Spreker zou dat ook niet aandurven en schaart zich daarom aan de zijde van den heer Van der Veen, waar deze wenscht een nieuwen gashouder. Een tweede kwestie is: zijn wij daardoor gebonden aan de plaats, waar eventueel een nieuwe fabriek zal komen? De wethouder zei straks van „neen", maar spr, leest in het prae-advies dat dit wel het geval zal zijn. Daarin staat uitdrukkelijk dat, als van het oude terrein de twee gashouders verdwijnen en een van dubbele capaciteit aan den overkant wordt geplaatst, dan daar mee wordt vooruitgeloopen op de vraag of, indien op den duur tot uitbreiding van de gasfabriek moet worden overgegaan, deze moet worden gevonden ter plaatse zelf. Degene, die dit prae-advies heeft gesteld, was dus van meening dat op die kwestie wel degelijk vooruit geloopen werd. Spreker zou daaromtrent nog graag zekerheid willen hebben en zou desnoods met den bouw van den nieuwen gashouder nog even willen wachten, opdat men zich zekerheid zou kunnen verschaffen. Spreker herinnert zich echter dat eenige jaren geleden ook is gezocht naar een terrein voor een nieuwe gas fabriek en dat daarvoor toen voorloopig een terrein aan de Harlingervaart bij den spoorwegovergang is aange wezen. Er hebben toen wel degelijk plannen bestaan om daar een nieuwe fabriek te bouwen en den grooten gas houder hier te laten bestaan en, door het maken van een persleiding van de nieuwe fabriek naar den ouden gas houder, het gas van hieruit te blijven distribueeren. De absolute onmogelijkheid om den gashouder op een an dere plaats te hebben dan bij de fabriek scheen toen dus niet te worden aangenomen. Spreker zou graag willen weten hoe daarover door het college wordt gedacht. Als de Raad op het oogen blik niet zou besluiten tot bouw van een nieuwen gas houder, maar eerst uitgebreide gegevens omtrent nieuw bouw zou wenschen, zouden er straks weer 2 jaren zijn verloopen, alvorens tot bouw van een nieuwen gashou der zou kunnen worden overgegaan. Dit zou spreker met het oog op de verkregen inlichtingen niet aandur ven, maar wei zou hij het op prijs stellen door Burge meester en Wethouders even te worden ingelicht om trent de twee door hem genoemde punten. De heer Muller merkt op dat wij hier thans hebben een paar voorstellen van enkele leden en een voorstel van Burgemeester en Wethouders. Waar komt nu de zaak op neer? Wij zullen het er allen wel over eens zijn dat het natuurlijk wenschelijk was voor Leeuwarden dat zoo spoedig mogelijk de gasfabriek uit de stad ver dween. Als men een stemming zou houden onder de be volking in Leeuwarden, zou de meerderheid zich wel verklaren voor verplaatsing, maarals men dan wist dat daaraan vast zat dat men na het tot stand komen van de nieuwe fabriek zou kunnen beginnen met 3 of 4 cent per MA meer voor zijn gas te betalen, dan zou het wel eens kunnen gebeuren dat die meerderheid een minderheid werd. Waar dat het geval is en dat vast staat als een paal boven water, kunnen wij wel over die wenschelijkheid spreken, maar waar bij verplaatsing niet alleen het gas duurder zal worden maar ook het verbruik zooveel minder zal worden omdat het gas dan duurder zal zijn, mogen we ons wel eens ernstig afvra gen of het op het oogenblik wel de tijd is om te zwam men over verplaatsing van de gasfabriek. Spreker kan er geen ander woord voor vinden; als wij op onze vin gers kunnen narekenen dat het gas daardoor 4 cent duurder zal worden, dan zegt hijlaten wij dan op het oogenblik liever de gasfabriek in de stad houden, als de arbeidersklasse dan gas kan gebruiken en kan blijven gebruiken, dan de fabriek op de hier genoemde plaats of in Lekkum te zetten, met als gevolg dat de arbeiders klasse het gas niet meer kan gebruiken maar daarvoor vaste brandstof zal moeten nemen. Als spreker tusschen Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 18 Augustus 1925. 217 die twee dingen moet kiezen, zegt hij: liever goedkoop gas met de fabriek in de stad dan duur gas met de fa briek daar buiten, en dan beschouwt hij alles, wat daar verder over gesproken wordt, als gezwam. Spreker zou zeggen dat, waar die feiten vast staan de heer Tiemersma zal ten opzichte daarvan wel meerdere gegevens verstrekken het voor den Raad niet zoo moeilijk is om ten opzichte van deze kwestie een beslissing te nemen. De directeur heeft gezegd dat de gashouder niet deugt, welnu, dan moet er een nieuwe komen en of dat nu gebeurt in den geest, zooals de heer Van der Veen wil, n.l. twee kleinere, of door een grootere te bouwen, dat laat spreker aan de deskun digen over. Laat de Raad dus dit voorstel aannemen zooals de heer Westra wil en over punt 2 niet meer spreken. Dat punt toch heeft, zooals de heer Westra ook reeds heeft gezegd, niets om de hakken, omdat de Raad eventueel de nieuwe voorstellen toch weer voor zich zal krijgen. Spreker ziet dus geen bezwaar om het eerste voorstel van Burgemeester en Wethouders te aanvaar den en te voorzien in den gashouder. De heer Tiemersma zegt dat de laatste spreker hem eigenlijk uit zijn tent heeft gelokt, zoodat De heer Van der Schoot: Dat was niet noodig. De heer Tiemersma hij nu ook wel een woordje moet zeggen. Den heer Van der Schoot merkt spreker op dat, als men over een sloot wil springen, men dan gewoonlijk een aanloop neemt. Spreker wil beginnen met mede te deelen dat hij be hoort tot de meerderheid van de gascommissie, die het college van Burgemeester en Wethouders heeft gead viseerd deze voorstellen bij den Raad in te dienen. Aten kan deze zaak feitelijk tot kleine proporties te rugbrengen. Het gaat er alleen om dat er een nieuwe gashouder moet komen; als die er niet had moeten ko men, waren op het moment deze voorstellen hier niet geweest en het is dus de nieuwe gashouder, die het onder de oogen zien van de zaak noodzakelijk maakt. Nu kan men langs verschillende gedachten dit lancee- ren: de plaats, waar de nieuwe gashouder komt te staan, bepaalt de plaats van de fabriek, werkt dus mee tot het langer in stand houden en uitbreiden van de bestaande fabriek en houdt den bouw van een nieuwe fabriek tegen. Het is niet juist dat, wanneer deze gashouder wordt gebouwd op de plaats van de bestaande oude fabrieken, hij dan, wanneer er noodzakelijk een nieuwe fabriek zou moeten worden gebouwd, dezen nieuwbouw zou tegenhouden. Integendeel, het op de oude plaats zetten van den nieuwen gashouder heeft dit voor dat dan het buizennet niet behoeft te worden omgelegd, maar dat dan alleen vanuit de nieuwe fabriek een pers buis naar den gashouder moet worden gelegd, wat, naar spreker meent, goedkooper zal zijn dan omlegging van het geheele buizennet. Dan is er gezegd dat twee kleinere houders beter zijn dan een grootere. Als het in ons land zoo was dat Leeu warden de grootste gashouder had, zou een dergelijke vraag waarschijnlijk mogelijk zijn, maar spreker zou nu willen zeggen zie Nederland rond waar gashouders zijn met 10 en meer duizend MA inhoud; dan gelooft hij dat een gashouder van 12.000 MA wel zoodanig kan zijn dat men gewaarborgd is dat hij goed zal zijn. De heer Oosterhoff heeft zeer terecht de opmerking gemaakt dat voor een aantal jaren een plaats is aan gewezen waar men eventueel een nieuwe fabriek zou kunnen bouwen. Die vraag was toen noodzakelijk, omdat toen de werkelijke capaciteit van de gasfabriek slechts 6 millioen MA was. Dat zat in het toen meerdere ge bruik van het gas als lichtbron, waardoor men gedurende den winter alles moest aanzetten om te kunnen produ ceeren wat werd afgenomen. Later is echter, door een wijziging in de afname die hoogste druk afgenomen en het gevolg daarvan is geweest dat de capaciteit van 6 tot 9/2 millioen MA is verhoogd. Spreker wil in het voorbijgaan nog even opmerken dat de heer Rutten zich nog sterker uitdrukt dan de heer Blaauw en spreekt van een capaciteit van 14 millioen. Waar de zaak zoo staat en er dus heelemaal niet over behoeft te worden gesproken of onze fabriek wel ge noeg gas kan produceeren, omdat zij in voldoende mate kan produceeren, vindt spreker, juist gezegd, de zaak zoo: men moet een nieuwe gasfabriek willen hebben, men moet een gasbelasting op de menschen willen leggen of men moet dat ding daar weg willen hebben, maar anders bestaat er in 't geheel geen reden voor om een nieuwe fabriek te bouwen. Nu zegt de directeur dat eenige vernieuwing en uit breiding, als gevolg van het plaatsen van dezen gas houder spreker is het er volkomen mee eens dat hij daar wordt geplaatst, hij weet er ook geen betere plaats voor waarschijnlijk mee zal brengen het voortbestaan van de gasfabriek op de bestaande plaats. Alleen wan neer men de zaak beziet uit een oogpunt van: „we willen de gasfabriek daar weg hebben" valt daartegen niet te redeneeren; daartegen zal iedere redeneering het moeten afleggen. Ons rest op het oogenblik een capaciteit niet van 9l/2 millioen maar als spreker ook niet het cijfer van 14 millioen van den heer Rutten neemt maar het gemid delde neemt van beide cijfers, een van 12 millioen. Het staat dus op het oogenblik zoo dat wij nog maar 50 vorderen van de capaciteit, die de gasfabriek heeft. Nu weet spreker wel dat, om de capaciteit zoo hoog te kunnen opvoeren, het vanzelf spreekt dat er dan eenige verruiming moet komen, want om zooveel gas te kunnen produceeren moet men, zooals men zelf wel kan denken, een grooter opslag voor kolen hebben, een grooter ruimte voor berging van cokes en alles wat annex is met een dergelijk bedrijf. Wanneer deze gas houder daar dus komt te staan, spreekt het vanzelf dat de bestaande gashouders, die voor gasberging niet meer noodig zijn, opgeruimd zullen worden; dat zit er aan vast en is er een gevolg van. Naar sprekers meening is het een eerste zaak, wil een dergelijke gasfabriek goed functioneeren, dat zooveel mogelijk wordt gestreefd naar stabiliteit in den gasprijs. Die stabiliteit kan hier in Leeuwarden aardig worden gehandhaafd; alleen een verandering in den prijs van de grondstoffen zal daarin verandering kunnen brengen, maar dat geldt dan ook voor andere gasfabrieken. Een zeer geringe uitbreiding, die de directeur voorstelt over een tijdsverloop van 10 jaar en die, dit zegt spreker er direct bij, ieder oogenblik kan worden afgebroken als men haar niet verder zou willen doorvoeren, zou daar- gesteld kunnen worden bij het maken van een winst als bij den bestaanden gasprijs, dus zonder dat men den gasprijs zoodanig zou behoeven aan te tasten dat deze verhoogd zou moeten worden. Spreker stelt daar onmid dellijk tegenover dat de bouw van een nieuwe fabriek, die een kapitaal van 2.400.000.zou kosten, in mi nimum zou meebrengen een gasprijsverhooging van 3 of 4 cent. Spreker acht het dan raadzaam om, als men vernieuwen wil, dan niet te vernieuwen wanneer men met halve kracht zijn product moet leveren. Wanneer men een fabriek zou bouwen van 12 millioen MA capa citeit en men zou daarbij de volle afname krijgen, dan zou met een gasprijsverhooging van maar 1 cent kunnen worden volstaan. Dan komt men er dus ook. Spreker meent thans voldoende te hebben aangetoond waarom hij een voorstander is van de voorstellen van de commissie. Hij kan de zaak niet anders zien dan dat er, in het belang van het algemeen en van de behoeften van de burgerij, naar gestreefd moet worden het gas als levensbehoefte voor de huishouding zoo te kunnen leveren dat men daar van zooveel mogelijk genot kan hebben, terwijl er verder naar moet worden gestreefd den prijs nog lager te stellen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1925 | | pagina 10