218 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 18 Augustus 1925. Ten slotte zou spreker alleen, wanneer daartoe straks de tijd gekomen is, aan een nieuwe fabriek kunnen mee werken, ais de gasfabriek vol was. Maar daar is nog geen sprake van. Het percentage, waarmee de aflevering toeneemt, is zoo gering, dat er wel wordt gesproken dat het over 20 jaar zoo ver is, maar dat, als het niet hooger wordt dan het nu is, spreker gerust kan zeggen dat, als men 3 deelt op 100, men dan niet krijgt 20 maar 33 jaar. Nu wil'spreker allerminst zeggen dat de techniek ons geen parten kan spelen, maar anders zou spreker gerust zeggen: annexeer er nog maar een gemeente bij en dan zullen wij over 30 jaar aan deze gasfabriek nog vol doende hebben. Spreker moet dan ook concludeeren dat er althans de eerste 25 jaar geen sprake zal zijn van een nieuwe gasfabriek, waarom hij graag deze voorstel len heeft willen verdedigen. De heer Lautenbach (wethouder) heeft tot zijn spijt gezien dat een paar leden van de gascommissie de dis cussies, daar gevoerd, ook hier hebben gebracht en over alle voorstellen van den directeur, daar zoo voor en na besproken, hun licht hebben doen schijnen, naar spr. meening absoluut ten onrechte. Wij lezen in de eerste kolom ,,De Directeur achtte die reeds dadelijk gelegen :n de vervanging van de twee kleine houders op het ter rein der fabriek, dat dan voor kolenberging kon wor den aangewezen, door één van dubbele capaciteit aan den overkant te plaatsen. Maar dan wordt mede voor- uitgeloopen op de vraag of, indien op den duur tot uitbreiding van de gasfabriek moet worden overge gaan, deze moet worden gevonden ter plaatse zelf, of in den bouw van een geheel nieuw gasbedrijf wel licht in. een ander stadsdeel." Daarmee is een groot deel van het debat hier totaal uit gesloten. Het gaat hier enkel, zooals de heer De Boer terecht heeft opgemerkt, over den eenen grooten gas houder, niet over de twee kleine maar over de eene groote. Daarvan is de lijdensgeschiedenis spreker heeft die even nagegaan uit de notulen van de licht- commissie begonnen in 1915 en die heeft zich voort gezet tot op het huidige oogenblik. In 1915 waren er 4 scheuren in den gashouder misschien interesseert het niet en daar kwamen bij: in 1917 3, in 1918 13, in 1919 4, in 1920 8, in 1921 6, in 1922 6, in 1923 12, in 1924 11 en in 1925 18 en nu feitelijk al 21, omdat er nog 3 bij gekomen zijn nadat dit stuk geschreven is. Ten opzichte van dezen gashouder is voor 10 jaar door professor Visser het oordeel uitgesproken dat de leverancier wel een middel zou weten om in het euvel te voorzien. Er is daarvoor hier een ingenieur geweest, die meende dat, als de rollen beter werden ingericht, de toestand wel beter zou worden en het scheuren zou ophouden. Het is echter gebleken dat dit niet een goed advies is geweest, het scheuren houdt steeds aan en zoo is professor Visser ook tot de conclusie gekomen dat er in moest worden voorzien. Nu wenscht spreker niet een figuur te slaan door zich voor te doen als een half of driekwart technicus, maar hij zou toch niet graag op zijn verantwoording nemen te doen wat de heer K. de Boer wil, die zich aldus heeft uitgedrukt dat een patiënt, die lang ziek is, toch nog wel heel oud kan worden. Spreker meent dat het voor onze gasproductie verkeerd is zoo lang met deze patiënt om te mieren; wanneer men dan op een gegeven oogenblik met het lijdensproces verlegen zou worden, zou dat onze schuld mee zijn. Spreker had eerst het plan gehad de verschillende opmerkingen alle een voor een te beantwoorden, maar heeft gemeend dat, waar hij in zijn antwoord minder woorden noodig zou hebben wanneer hij alle opmer kingen tot enkele vragen herleidde, zich te moeten be palen tot het beantwoorden van die vragen. De opmerking is gemaakt dat men den gashouder naar een ander terrein zou kunnen verplaatsen. De heer Rutten, niet de eerste de beste, maar een, naar het oor deel van de Vereeniging van Directeuren van Gasfa brieken, zeer hoogstaand zoo niet de hoogst staande - man op dit gebied, zegt in zijn rapport „Zou men nu, in afwachting van latere besluiten, den nieuwen gashouder van b.v. 12000 MA inhoud op een ander terrein plaatsen, dan doet zich het be zwaar voor, dat, om onnoodig heen en weer gepomp van het gas te voorkomen, bij den nieuwen gashouder een distributiestation moet worden geplaatst, terwijl daarenboven het stadsbuizennet er op berekend is te worden gevoed vanuit de bestaande gasfabriek, zoo dat ombouw of uitbreiding van het stadsbuizennet noodig zal zijn. Bouwt men daarentegen op het bestaande terrein een nieuwen gashouder dan zou, indien later tot den bouw van een gasfabriek op een ander terrein werd besloten, de nieuwe fabriek met een persleiding met de dan bestaande gashouders kunnen worden ver bonden en zou dus vanaf het bestaande terrein de distributie van het gas blijven geschieden, waardoor kostbare ombouw van het stadsbuizennet onnoodig is. Afgescheiden van de vraag of tot ombouw of nieuw bouw wordt besloten: ben ik van meening dat in ieder geval de nieuw te bouwen gashouder een standplaats op het bestaande terrein zal moeten hebben en dat met den bouw ten spoedigste moet worden aange vangen." Spreker kan dadelijk de woorden van den heer Muller onderschrijven dat, als wij vandaag een nieuwe gasfa briek zouden moeten bouwen, geen sterveling er aan zou denken om die te bouwen waar zij nu staat. Wij moeten echter om den bestaanden toestand denken en daarmede rekening houden. Wanneer het idee van den heer Rutten en de globale becijfering van den heer Blaauw eenigszins bij bena dering juist zijn spreker noemt maar niet het hoogste bedrag dan zouden wij een nieuwe gasfabriek kun nen bouwen voor 2 millioen en dan zouden wij, als wij dit kapitaal konden leenen tegen 5 en een af schrijving van 4 werd toegepast de usance, die wordt gevolgd, een gashouder wordt in 25 jaar afge schreven het eerste jaar het respectabele bedrag van 180.000.moeten opbrengen. Wat zou daarmee wor den bereikt? Dit spreker moet herhalen wat de heer Muller al reeds heeft gezegd dat dan het gas 3 cent duurder zou worden. Maar daaruit volgt dan weer, blij kens de ervaringen, bij andere fabrieken opgedaan, dat de afname kleiner wordt en dus de resultaten beduidend minder worden. Een andere vraag in verband met de kwestie of de gasfabriek daar op het oogenblik moet blijven bestaan is de vraag: welke dringende reden zouden er kunnen bestaan om toch een nieuw terrein te nemen In de eerste piaats zou een reden kunnen zijn, zegt de heer Rutten, dat het bestaande terrein te klein wordt. Hij be cijfert echter dat daar in het geheel geen sprake van zal zijn, omdat op het terrein een stokerij-oppervlak van 594 M2. beschikbaar komt en men ook verder nog ruimte in overvloed heeft, waardoor er voldoende gelegenheid is om te produceeren, terwijl wij het bij een stijging van het gasverbruik met 5 per jaar nog minstens 20 jaar kunnen volhouden. De hygiënische bezwaren, die de heer Van der Schoot breed heeft uitgemeten, telt de heer Rutten heelemaal niet, waar in verschillende plaatsen de gasfabriek in de bebouwde kom is gelegen, o. a. in Nijmegen en men er daar geen hinder van ondervindt. In Londen staat zelfs op meer dan drie plaatsen in de bebouwde kom een gasfabriek en toch komen er, trots het bekende strenge optreden van den Engelschen rechter tegenover fabrieken, die nadeel of hinder veroorzaken, geen klachten in over het produceeren van gas. Het is zeker heel gemakkelijk om te zeggen dat er een nieuwe gasfabriek moet komen op ander terrein, maar men kan wel over het meest wenschelijke spreken, Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 18 Augustus 1925. 219 doch moet dan daarnaast het economisch mogelijke scheppen en dit is thans zoo totaal onmogelijk, dat men in de gegeven omstandigheden niet behoeft te denken aan een gasfabriek op nieuw terrein. Het eigenaardige van de voorstanders van het plaat sen van een nieuwen gashouder op nieuw terrein is, dat zij vreeselijk bang zijn dat met den bouw van een gas houder op het oude terrein een principieele beslissing wordt genomen dat de fabriek daar zal blijven hoe wel dat er niet in zit maar er niet voor terugdeinzen een nieuwe plaats voor den gashouder te vragen en daarmee uitspreken, dat het bedrijf daar straks zal ko men. Dat is een zonderlinge Prinzipiën-reiterij. Bovendien kan men in verband met eventueel nieuwe systemen van gasbereiding in de toekomst absoluut niet met eenige zekerheid zeggen dat wij over 25 jaar nog gas kunnen krijgen met de tegenwoordige wijze van produceeren. Het is heel wel mogelijk dat het tegen woordige systeem van gasbereiding dan gansch verou derd is. Waarom zouden wij dan 25 jaar op de zaak vooruitloopen, waar wij daaromtrent geen zekerheid hebben en terwijl de deskundige uitdrukkelijk beweert dat men uit een economisch oogpunt even goed nog 25 jaar op het oude terrein kan blijven als op een nieuw terrein. De heer Rutten zegt nog „dat geleidelijke ombouw van de bestaande gasfa briek waarvan eventueel plannen in den Raad zullen komen de voorkeur verdient boven bouw op een ander terrein; dat de door den directeur voorgestelde volgorde van ombouw hem juist voorkomt; dat dit wel zekere bezwaren meebrengt, maar dat het economisch niet voordeeliger is op nieuw terrein te bouwen dan op het oude terrein." Dat is voor spreker het belangrijkste en geeft bij hem den doorslag. Spreker wil dat hier uitdrukkelijk wordt vastgesteld hij herhaalt dat nog eens ten overvloede dat de bedoeling van Burgemeester en Wethouders niets meer of minder en zonder achterdeurtje, half of geheel open of op een kier - en alleen is hier thans te beslis sen omtrent den gashouder op het oude terrein. Als de heeren daar dan nog iets achter zoeken, moet spreker hun vernuft bewonderen, maar er zit niets achter dan alleen in hun eigen verbeelding. De voorstellen, welke zijn ingediend, heeft spreker nog niet onder de oogen gehad, zoodat het hem abso luut onmogelijk is die te bespreken. De Voorzitter gelooft dat de Raad op het oogenblik voor een niet gemakkelijke beslissing staat, ook niet wat betreft de stemming. Als spreker de beide inge diende voorstellen naast elkaar legt, komt hij tot deze conclusie. De heer Van der Veen heeft alleen bezwaar tegen het tweede punt van het voorstel van Burge meester en Wethouders, wenscht dus wel een nieuwen gashouder op het oude terrein gebouwd te zien. Dat be slist dan niet, volgens zijn redeneering, over het andere gedeelte of over de kwestie of men mettertijd al dan niet eene nieuwe fabriek zal bouwen, omdat het altijd nog mogelijk is om vanaf eene eventueele nieuwe fabriek het gas door persing naar den gashouder op het oude terrein te brengen. Het voorstel van den heer K. de Boer is van verdere strekking; de heer De Boer wil bepaald den gashouder thans ook niet bouwen, maar wil eerst onderzoeken of de fabriek niet op een ander terrein moet worden ge bouwd en ook of de gashouder misschien op een ander terrein moet worden geplaatst. Spreker moet daarom trent deze opmerking maken dat, als het voorstel van den heer De Boer wordt aangenomen, de zaak heel be langrijk wordt vertraagd, terwijl toch uit het rapport wel duidelijk is geworden dat de bestaande gashouder dringend voorziening behoeft. Spreker meent nu het beste te doen met in de eerste plaats in stemming te brengen het eerste punt van het voorstel van Burgemeester en Wethouders; dat acht hij beter dan het voorstel van den heer K. de Boer eerst in stemming te brengen. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi vraagt of het ook mogelijk is dat uit punt 1 van het voorstel van Burge meester en Wethouders wordt weggelaten het gedeelte „te stichten op het terrein der watergasfabriek aan den Oostersingelenz." Burgemeester en Wethouders krijgen dan machtiging om prijsaanbiedingen te vragen voor den bouw van een nieuwen gashouder, maar men zou dan nog in het mid den kunnen laten waar die zal worden gebouwd. Zou dat niet kunnen? De Voorzitter merkt op dat door den directeur is ge zegd dat het vragen van prijsaanbiedingen noodzakelijk samenhangt met de plaats, die voor den gashouder ge kozen is. Wat mevrouw Buisman vraagt kan dus niet. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders sub 1 wordt met 23 stemmen tegen 1 stem aangenomen. Tegen stemt de heer K. de Boer. De Voorzitter vraagt of de heer K. de Boer zijn voor stel verder nog handhaaft. Naar sprekers meening kan dit nu, in verband met het voorstel van den heer Van der Veen, wel worden ingetrokken, omdat beide voor stellen nu verder beoogen hetzelfde onderzoek in te stellen. De heer K. de Boer: Wanneer het voorstel, dat ik heb ingediend, het eerst in stemming was gebracht, was de volgorde beter geweest. Het spreekt vanzelf dat men, na verwerping van het een of ander voorstel van ruimer beteekenis, nog over het andere kan stemmen. Er is nu echter inderdaad over de plaatsing beslist. De heer Lautenbach (wethouder) Van dezen gas houder. De heer K. de Boer: Ja. De Voorzitter gelooft daarom dat het verder gedeelte van het voorstel van den heer K. de Boer parallel loopt met dat van den heer Van der Veen en dus kan worden ingetrokken. De heer IJ. de Vries stelt voor over de voorstellen prae-advies te doen uitbrengen door Burgemeester en Wethouders. Die voorstellen liggen in dezelfde lijn als punt 2 van het voorstel van Burgemeester en Wethou ders, om al naar mate van de behoefte met voorstellen tot verbetering en uitbreiding te komen. De Voorzitter merkt op dat zij wel in dezelfde lijn liggen, maar met tegenovergestelde strekking. Spreker gelooft niet dat het geheel juist is wat de heer IJ. de Vries zegt. Als punt 2 nu niet behandeld wordt, wordt er op het oogenblik verder geen onderzoek gedaan door Burgemeester en Wethouders. Hier staat dat, als er behoefte bestaat, er weer een onderzoek zal volgen en volgens den heer Van der Veen zou er reeds dadelijk een onderzoek moeten plaats hebben. In dat opzicht is er dus een groot verschil. Als spreker het voorstel van den heer Van der Veen goed heeft begrepen, sluit dit in dat een deskundige wordt benoemd, die rapporten uitbrengt, terwijl dit niet ligt in de lijn van het voorstel van Bur gemeester en Wethouders. De heer Van der Veen zegt dat zijn bedoeling is dat Burgemeester en Wethouders een onderzoek doen naar

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1925 | | pagina 11