214 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 18 Augustus 1925. ring door Burgemeester en Wethouders werd herzien. Wij krijgen dan een nieuwe becijfering en naar aan leiding van die nieuwe of half nieuwe becijfering en van wat Burgemeester en Wethouders dan voorstellen kan de Raad dan besluiten. De redactie is misschien minder juist, maar dat is de bedoeling. De heer Dijkstra is van oordeel dat over deze zaak vandaag niet kan worden beslist. Als men hier alleen maar hoort de redenatie van een van de leden van de gascommissie en de voorstellen welke hij doet, moet men erkennen dat het geen kleinigheid is. Men kan nu wel gauw besluiten er een nieuwen gashouder bij te bouwen, omdat deze het niet meer kan houden als de directeur dat zegt, is men daar over het algemeen wel een beetje bevreesd voor en, hoewel het al lang zoo is, als hij zegt dat het zoo niet langer kan, dan be hoort er moed toe om zooiets af te stemmen De Voorzitter: Mag ik U even in de rede vallen? De bedoeling van den heer Van der Veen is om punt 1 aan te nemen maar punt 2 aan te houden. De heer Dijkstra: Dan heb ik het niet goed begrepen. Als ik nog even mag, in den raadsbrief komt toch deze gedachte naar voren die, zooals de heer Van der Veen redeneert, door hem is bestreden: als deze gashouder zoo wordt gebouwd, dan beteekent dat practsch dat de gasfabriek daar blijft. De Voorzitter: Neen, dat is het tweede punt. De heer Dijkstra: Dan zouden wij op het oogenblik alleen moeten spreken over den bouw van een nieuwen gasketel zonder meer. De Voorzitter: Ja. De heer Van der Schoot onderschrijft volkomen wat in het begin door den heer Van der Veen is gezegd, dat de Raad hier heden middag voor een zeer ernstige zaak is geplaatst. Het is voor spreker persoonlijk, die ook het genoegen heeft lid van de gascommissie te zijn, ook zeer moeilijk zijn stem hiervoor te bepalen. Waarom? Hier is in de eerste plaats voorgesteld en door den directeur gevraagd vernieuwing van een gashouder. Nu is vernieuwing van een gashouder en vernieuwing van het materieel van een bedrijf een vanzelfsprekend feit, dat geregeld voorkomt. Maar hier zit aan vernieu wing van den gashouder heel wat anders vast; spreker heeft dat zooeven ook beluisterd bij den heer Dijkstra en meent dat even hiernaast te moeten bekijken. Spreker wil er in de eerste plaats zijn spijt over uit drukken dat deze gashouder, die toch al zoo langen tijd aan vernieuwing toe is, een onderwerp van bespreking in de betrekkelijk nog nieuwe gascommissie moest uit maken. De voormalige gascommissie heeft toch dit punt ook meerdere malen onder de oogen gezien en nu rijst bij spreker de vraag waarom daaromtrent toen geen besluit is genomen. Ook toen dreigde er gevaar en toen was er ook tijd en gelegenheid geweest om daarnaast onder de oogen te zien of er niet meer moest gebeuren dan vernieuwing van den gashouder alleen. Spreker is nu als jong lid voor het feit geplaatst dat er een nieuwe gashouder moet komen; men kan dat nu niet uitstellen. Het was voor spreker een bijzonder ernstige kwestie om zijn stem aan die stukken te geven, niet om den gashouder, maar omdat daarin besloten lag dat hij daarmee kwam op een terrein, dat hem nu niet direct sympathiek was, omdat hij, deel uitmakende van de minderheid der commissie, gaarne voldoende duidelijke gegevens had, waaruit hij zou kunnen opmaken wat op den duur, volgens zijn meening, voor een plaats als Leeuwarden het geschikst en het voordeeligst was. In de gascommissie zijn daar verschillende uren aan gewijd en heeft spreker de vraag gedaan: verschaf ons de juiste cijfers wat ons een nieuwe gasfabriek zal moeten kosten en verschaf ons de cijfers wat het oude terrein, mocht het komen te vervallen, zal opbrengen aan ge bouwen, grond, enz. Spreker weet het niet, maar met de plaatsing van dezen nieuwen gashouder legt men zich vrijwel vast dat de gasfabriek daar de eerste jaren nog zal blijven; misschien dat hij het verkeerd ziet, maar dat is zijn meening. Nu zullen verschillende veranderingen den Raad be reiken en is daarvoor een som genoemd van 800.000.-. De heer Van der Veen heeft gezegd: dat is globaal spreker heeft gezegd: daar heb ik niet veei aan De heer K. de Boer: Nou, nou De heer Van der Schoot: neen, op dat gebied ook niet, maar het gaat hier over de sommen, die ge noemd zijn als kosten van uitbreiding en nu is spreker de zaak te ernstig om daar zoo een besluit over te ne men. Wij moeten hierbij ook bekijken wat hiervoor in de toekomst zal moeten worden prijsgegeven; we mogen die dingen wel noemen, het zijn geen geheimen, ze zijn in de gascommissie ook genoemd, n.l. dat er mee ge paard zal gaan dat ook het logement van Klopma zal vervallen, dat de kantoren zullen moeten worden ver plaatst, dat het brugwachtershuis zal moeten verdwijnen en dat er een brug zal moeten komen over de vaart als verbinding van de beide terreinen der fabriek. Is dat nu economisch en zal een nieuwe fabriek dan niet veel voordeeliger zijn? Om dat te bekijken, ontbreken ons de juiste cijfers. Spreker heeft ook gedacht aan het verkeer langs de Oosterkadc en langs de kazerne. Dat is geen verkeers weg te noemen, het zal daar echter nog drukker worden en zoo blijft het daar een gevaarlijk punt, hoewel men verplicht is ook daar het verkeer tegemoet te komen en een afdoende verbetering aan te brengen. Dit is de aanleiding geweest waarom spreker heeft gestemd tegen het tweede punt, om Burgemeester en Wethouders te machtigen met voorstellen tot uitbrei ding bij den Raad te komen, hoewel hij vermeent dat, als de gashouder daar eenmaal staat, daarmee dan vrij wel is uitgesproken dat ook de fabriek op dat terrein zal blijven. Nu zeggen de directeur en de heer Rutten in hun advies, dat, als er verandering en wijziging wordt aan gebracht, wij dan de eerste 25 jaar van de zaak af zullen zijn. Maar wat is nu 25 jaar voor zoo'n bedrijf? En verder stelt spreker de vraag of de gasfabriek voor een stad als Leeuwarden een mooi entree is. De Bleeklaan wordt zoo zoetjesaan volgebouwd, maar het terrein te genover de gasfabriek blijft braak liggen. Men bouwt liever in een gezondere atmosfeer, wie wil daar wonen? En gaat men er nu nog den Oostersingel bij trekken, dan komt de gasfabriek nog veel meer die omgeving en de bewoners treffen. Op grond van een en ander zou spreker graag het voorstel van den heer Van der Veen steunen om Burge meester en Wethouders te verzoeken dat eerst de Raad zeer serieus en daadwerkelijk wordt ingelicht omtrent de cijfers, opdat de Raad dan kan beslissen. Spreker heeft nu niet de vrijmoedigheid om voor uitbreiding te stemmen. De heer K. de Boer meent, in tegenstelling met het geen de heer Van der Schoot heeft gezegd spreker meende eigenlijk uit de beginwoorden van den heer Van der Schoot te moeten afleiden dat deze zich niet kon vereenigen met het voorstel, dat door den heer Van der Veen is ingediend dat het zwaartepunt van dit voorstel niet ligt in punt 2 maar in punt 1, het plaatsen van een nieuwen gashouder. Dat meent de heer Van der Schoot niet, want hij sluit zich aan bij den heer Van der Veen. Spreker meent dat, als wij besluiten den gas Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 18 Augustus 1925. 215 houder te plaatsen op het oude terrein, wij den mond voorloopig wel kunnen houden over de rest en de heer Van der Veen keert de zaak om. Spreker meent dat, als wij van meening zijn en hij gelooft dat in het alge meen ieder die wenschelijkheid wel onderschrijft dat de gasfabriek zal moeten worden verplaatst, wij dan niet moeten beginnen met den gashouder op dit terrein te zetten. Dat is dan groote dwaasheid, want als de gashouder op het oude terrein zou worden geplaatst en er zou straks een nieuwe fabriek op een ander terrein worden gebouwd, dan zouden wij dezen toestand krij gen, dat het gas, dat in de nieuwe fabriek werd gemaakt, eerst zou moeten worden getransporteerd naar de oude fabriek. Het is veel logischer en beter den gashouder te plaatsen op nieuw terrein, waar ook later de nieuwe fabriek zal komen. Wanneer wij dus van meening zijn dat de gasfabriek uit de stad moet verdwijnen spr. meent dat daar niet met genoeg klem op kan worden gedrukt, hij behoeft in dat opzicht de woorden van den heer Van der Schoot niet te herhalen, want het is een onding, dat die gasfabriek daar midden in de stad staat dan moeten wij beginnen met den gashouder te plaatsen op nieuw terrein. Dat vraagstuk moet dan van alle zijden worden onderzocht. Wij moeten dan in de eerste plaats nagaan: waar kan een nieuwe gasfabriek verrijzen? Burgemeester en Wethouders dienen dus een terrein te vinden, groot genoeg om de geheele fabriek te bergen en dat bovendien voldoet aan den eisch, dat het is gelegen aan een grootscheepsvaarwater en zoo mogelijk aan den spoorlijn. Dat is een vraag die in de eerste plaats moet worden onderzocht en in de tweede plaats moet worden onderzocht welke voordeelen ten opzichte van de oude fabriek een nieuwe kan bieden. Er wordt wel gezegd dat, als men een nieuwe fabriek gaat bouwen, dan door het meerdere kapitaal, dat daarin wordt gestoken, de gasprijs met 3 cent minstens, zegt de heer Tiemersma zal worden verhoogd, maar wan neer wij van andere plaatsen van een betere bedrijfs economie in de nieuwe fabrieken hooren wij hooren daar tot nog toe hier niets van meent spreker dat ook daarover, in verband met de ervaring in die andere fa brieken opgedaan, wel eenige cijfers zijn te verschaffen. Daarom meent spreker dat dit vraagstuk in deze ver gadering niet moet worden afgehandeld, maar dat daar van een betere en grootere opzet moet komen, waarbij de geheele situatie onder de oogen wordt gezien. Met het oog daarop dient spreker dit voorstel in „De Raad spreekt als zijn meening uit dat het gas bedrijf zoo spoedig mogelijk uit de stad moet ver dwijnen. Met het oog hierop noodigt de Raad Burgemeester en Wethouders uit zoo spoedig mogelijk bij den Raad te komen met een overzicht, bevattende 1. aanwijzing van een geschikt terrein; 2. overzicht van de stichtingskosten van een nieuwe fabriek; 3. een plan tot geleidelijke overplaatsing van het bedrijf, voor zoover vernieuwing of uitbreiding dat noodzakelijk maken." De bedoeling van spreker is dat, als de nieuwe gas houder op nieuw terrein is gesticht, men dan, als er ver nieuwing of uitbreiding zou moeten plaats hebben, tel kens bij gedeelten onder de oogen kan zien wat men naar het nieuwe terrein kan overbrengen. Zoo zal dan in den loop van den tijd het oude bedrijf verhuizen naar een ander terrein en daar een nieuw bedrijf worden en, zooals op het oogenblik de toestand is, kunnen wij dan over een bepaald aantal jaren zeggen: nu staat daar op een nieuw terrein een nieuwe gasfabriek. Wat wij dus op het oude terrein zouden doen, kunnen wij dan in de komende jaren op het nieuwe terrein doen en zoo kun nen wij geleidelijk, voorzoover het bedrijf zich daartoe leent, de fabriek overbrengen. Nu wordt er gezegd dat de toestand van den gas houder precair is geworden. Spreker gelooft dat graag, maar in 1918 was dat ook al het geval; we hebben het wel meer beleefd dat menschen, die steeds in een slechte conditie waren en van wie ieder oogenblik werd ver wacht dat zij dood zouden gaan, toch nog een lang leven hadden, zoo kon het hier ook wel eens wezen. Maar spr. wil er dan toch in de eerste plaats op wijzen dat, als de toestand reeds in 1918 zoo was, het dan niet verant woord is dat dit vraagstuk nu pas wordt aangesneden. Dat is geen bewijs van een goeden toestand bij de be drijfsleiding. De Voorzitter doet lecture van het voorstel van den heer De Boer en vraagt of dit wordt ondersteund. Dit blijkt wel het geval te zijn. De heer Westra zou in de eerste plaats willen opmer ken dat deze bijlage niet geheel duidelijk is. Daarin wordt gezegd dat de groote gashouder bedenkelijke scheuren vertoont, dat daarom een betere gasberging noodzakelijk is en dat daarom die betere gasberging moet worden verkregen door 2 gashouders, waar ab soluut niets aan mankeert, te vervangen door een nieu wen gashouder. Dat staat er, meent spreker, met zoo veel woorden in De heer Lautenbach (wethouder)Neen. De heer Westra: ,,De Directeur achtte die reeds dade lijk gelegen in de vervanging van de twee kleine houders op het terrein der fabriek, dat dan voor kolenberging kon worden aangewezen, door één van dubbele capa citeit aan den overkant te plaatsen." De heer Lautenbach (wethouder): „Maar dan wordt mede vooruitgeloopen op de vraagenz." Dat wil het college juist niet. U moet den volgenden zin er bij lezen. De heer Westra vervolgt dat zijn opmerking in elk geval ook maar een aanleiding is om een nadere vraag te stellen. De bedoeling van Burgemeester en Wethou ders is toch wel degelijk om een nieuwen gashouder te plaatsen, opdat de noodige herstellingen aan de andere kunnen geschieden. Spreker gelooft toch dat dit juist is. Het gaat er niet om de oude groote te vervangen, maar dan zouden op den duur de kleine kunnen verdwijnen... De heer Lautenbach (wethouder)De kleine moet U laten rusten, daar gaat het niet om. De Voorzitter: In de groote komen scheuren, die moet vervangen worden. De heer Westra: Maar de groote blijft toch ook be staan en wordt straks hersteld. De Voorzitter: Ja. Den heer Westra is het nu opgevallen dat de discus sies over het bouwen van een nieuwe gasfabriek weder om ten tooneele zijn verschenen, terwijl hij meende dat deze voorloopig van de baan zouden zijn. Hij leidde dat hieruit af. Voor een paar jaar terug heeft het plan om trent een nieuwe gasfabriek opgeld gedaan en moest dit dienen als een spook om gasprijsverlaging te voor komen. Want, werd er gezegd, wanneer wij nu den gas prijs gaan verlagen, komt er een zoodanige uitbreiding van het verbruik, dat een nieuwe gasfabriek noodig zal zijn en deze zal den gasprijs weer zoodanig omhoog jagen, dat wij nu voorzichtig moeten zijn. Bij de latere discussies echter, die gewoonlijk hebben geloopen tus- schen den heer Tiemersma en spreker, was de heer Tiemersma met spreker van meening dat voorloopig aan een nieuwe fabriek niet behoefde te worden gedacht;

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1925 | | pagina 9