270 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 November 1925.
de definitieve driejaarlijksche afrekening van de ver
schillende andere scholen aan de orde is, misschien dat
wij dan, in verband met die wetsinterpretaties, een meer
bepaalde houding kunnen aannemen.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
11 (Agenda no. 13). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot wijziging van de verordeningen tot
heffing en op de invordering eener belasting op het
houden van honden (bijlage no. 27).
De Voorzitter deelt mede dat er ondertusschen een
tweetal amendementen zijn ingekomen op art. 3 der ver
ordening onder A, n.l. van den heer K. de Boer, die
voorstelt
„1. in plaats van 2.50 te lezen 1.50;
2. in plaats van 5.te lezen 7.50,"
en van den heer Botke, die voorstelt
„Ondergeteekende stelt voor van A art. 3 sub 2
5.te veranderen in 7.50."
De heer K. de Boer wil dus onder 1 lezen 1.50 en de
heeren De Boer en Botke willen beide onder 2 lezen
7.50.
De algemeene beraadslagingen worden geopend.
De heer Botke merkt op dat deze kwestie van de
hondenbelasting vooraf is behandeld door de Financi-
eele commissie. Aan de leden is een ontwerp van dit
voorstel schriftelijk toegestuurd met verzoek er bij te
vermelden of men er voor of er tegen was. Spreker heeft
schriftelijk gestemd voor het voorstel van Burgemeester
en Wethouders, maar hij heeft er bij gezegd dat hij lie
ver zou zien dat de belasting van 5.— op de z.g. luxe
honden tot 7.50 werd verhoogd.
Spreker kon meegaan in het voorstel van Burgemees
ter en Wethouders, wat betreft de belasting van 2.50
voor honden, gebruikt voor bedrijf of voor waakhond.
Waar het reeds 50 jaar geleden is dat de oude verorde
ning is vastgesteld en die belasting toen op 1.50 is
gesteld, dunkt spreker dat het, gezien de waardeveran
dering van het geld in die 50 jaar, billijk is als die be
lasting nu op 2.50 wordt gebracht. Het staat vast dat
voor 50 jaar voor 1.50 minstens zooveel kon worden
gekocht als thans voor 2.50. Ieder bedrijf, hetzij klein
of groot, heeft zijn bedrijfsonkosten zien verhoogen en
waar dit beteekent een onkostenverhooging van 1.
per jaar, meent spreker dat die, gezien de tijdsomstan
digheden, niet onbillijk is. Daar komt bij dat honden een
noodzakelijk kwaad zijn in de stad; al loopt een hond
onder de kar of aan een ketting, touw of koord, hij
brengt toch steeds zijn vuil mee en het onderhoud kost
geld. Spreker meent daarom dat het niet meer dan
billijk is die belasting te verhoogen van 1.50 op 2.50.
Wat betreft de honden, die niet worden gebruikt voor
bedrijf of waakhond, meent spreker dat het gewenscht
is de belasting daarvoor te verhoogen tot 7.50. Die
honden loopen in den regel los, brengen hun vuil hier
en daar, maar doen ook nadeel aan de plantsoenen.
Dat kost de gemeente geld en spreker dunkt dat, waar
hij het houden van zoo'n hond luxe vindt, het billijk
is dat 7.50 wordt betaald.
De heer K. de Boer is tegen de verhooging van 1.50
op 2.50 in de verordening, omdat hij eigenlijk niet
inziet waarom iemand, die een hond thuis houdt, daar
voor belasting moet betalen, terwijl men voor een
kanarie of een gramofoon geen belasting behoeft te
betalen. Nu bestaat bij spreker ook niet de wensch om
in dit opzicht een stap terug te treden, maar hij wil ook
niet meewerken tot een verhooging, waartoe, naar hij
gelooft, geen reden bestaat.
Wel wil spreker de belasting verhoogen voor de
andere categorie, die sub 2 genoemd, niet met het oog
op de financiën van de stad Leeuwarden hoewel wij
ook daaraan wel mogen denken maar in hoofdzaak
om te bereiken dat de honden zoo weinig mogelijk los
op straat zijn. Spreker vindt in de stad het houden van
honden op straat in tweeërlei opzicht een kwaad: de
vernieling, die zij aanrichten in de plantsoenen en het
gevaar, dat zij op straat opleveren voor het verkeer.
Wanneer wij met de belastingheffing kunnen bereiken
dat het aantal losloopende honden zoo klein mogelijk
wordt, kunnen wij met die belastingheffing ten minste
dat kwaad bestrijden.
Verder gelooft spreker dat er in dit opzicht nog wel
eenige moeite moet worden gedaan dat ook de hand
wordt gehouden aan deze verordening; hij gelooft dat
het hier op het oogenblik veel voorkomt dat men b.v.
voor trekhonden in een lagere klas betaalt, terwijl die
honden toch los op straat loopen. Spreker gelooft dat
aan die bepaling wel eenige aandacht mag worden
besteed.
De heer IJ. de Vries zou graag van de heeren der
overzijde een antwoord willen hebben op deze vraag,
die, toen hij voor eenige jaren aandrong op verhooging
van de hondenbelasting, ook is gesteld: hoe moet het
nu met het hondje van oude Baye?
De heer K. de Boer: Die zit aan 't touw.
De Voorzitter wenscht op dergelijke opmerkingen niet
in te gaan.
De heer Van der Veen is het met de eerste twee
sprekers omtrent deze verordeningswijziging niet eens.
Het is inderdaad waar dat het niet verkieslijk is dat de
honden de plantsoenen enz. beschadigen, maar of nu
het criterium moet zijn dat die 2.50 daaraan afdoet,
of, wanneer men in plaats van 5.7.50 betaalt,
de plantsoenen dan niet meer zulien worden beschadigd
of de kosten van herstelling uit die 2.50 meer zullen
kunnen worden bestreden, betwijfelt spreker. Hij is van
meening dat het houden van een hond voor heel veel
menschen een genot is en dat, als men onverhoeds deze
belasting zoodanig gaat verhoogen, dit dan voor velen
van tamelijke beteekenis zal zijn en men eigenlijk hun
dan die liefhebberij gaat afnemen. Waar dat het geval
is, zou spreker niet verder willen gaan dan de wet
houder van Financiën voorstelt; spreker zou ook de
hoogste belasting bepaald willen zien op het bedrag,
dat Burgemeester en Wethouders voorstellen, n.l. op
5.—.
Met den heer K. de Boer is spreker evenwel van
meening dat de 2.50, die in deze verordeningswijziging
wordt voorgesteld als te heffen van honden, die worden
gebruikt voor nijverheid of bedrijf, te ver gaat. En wel
om deze reden, dat degenen, die deze belasting hebben
te betalen, zijn de kleine venters met brood, petroleum,
melk, enz., die een hond onder de kar hebben en die
ten slotte met het houden van een hond toch al de kosten
van het levensonderhoud van het beest hebben te be
talen. Het verhoogen van die belasting tot 2.50 wil
spreker dan ook toelijken een onbillijkheid te zijn,
waarom hij het amendement van den heer K. de Boer,
om die belasting op 1.50 te houden, ondersteunt.
De heer Hofstra had oorspronkelijk niet de bedoeling
om over dit voorstel van Burgemeester en Wethouders
te spreken, omdat hij met eenige meerdere heffing wel
accoord kan gaan. Als er nu echter voorstellen in den
Raad komen om die verhoogingen nog meer in ver
hooging te brengen, is spreker daar niet direct voor te
vinden; hij meent dat, als er een verhooging plaats heeft
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 November 1925.
271
van 3.tot 5.het dan in dat opzicht al weer
voldoende is. Als men zegt dat de opbrengst 1400.
meer zal zijn, dan komt die de gemeente wel ten goede,
maar men moet toch ook rekening houden met degenen,
die de honden houden. En als men hier opmerkt dat de
honden schade doen aan de plantsoenen, dan zou spre
ker van die zijde wel eens beweerd willen zien dat, als
men de belasting verhoogt tot 7.50 dit niet meer zal
gebeuren.
Er komt nog iets anders bij en dat is dit. Heeft men
zich wel voldoende rekenschap gegeven wie die be
lasting moeten betalen? Daar zijn toch ook menschen
onder, wier financieele positie niet zoo heel sterk is en
als men die menschen 7.50 zou laten betalen, dus deze
belasting met bijna 200 zou verhoogen, zou spreker
die sprong bepaald te ver gaan. Spreker kan dus niet
met het amendement van den heer K. de Boer meegaan,
maar meent zich te moeten houden aan het voorstel van
Burgemeester en Wethouders om het voorloopig bij
5.te laten.
De Voorzitter Verlangt nog een van de leden het
woord? Niet allemaal tegelijk blaffen.
De heer Dijkstra zou willen vragen of deze verorde
ning wel practisch uitvoerbaar is. Dat is eigenlijk de
eenige vraag, die hij zou willen stellen. De practijk heeft,
dunkt spreker, wel bewezen dat dit niet het geval is.
Men kan hier wel op papier zetten: zoo en zoo en voor
de honden, die los loopen, moet men een rijksdaalder
meer betalen dan voor de honden, die niet los loopen,
maar is dat wel practisch uitvoerbaar? Tot nog toe heeft
spreker den indruk gekregen dat dit niet het geval is
en dan hebben wij aan een verordening, die niet prac
tisch uitvoerbaar is, ten slotte niets.
De heer Muller zou ook wel even willen keffen, al
thans een vraag willen stellen. Hij sluit zich aan bij de
vraag van den heer Dijkstra, of deze verordening uit
voerbaar is en zou daaraan deze vraag willen verbinden
of het niet mogelijk is eenige controle uit te oefenen,
door de honden, die voor de hoogste klasse zijn aan
gegeven en waarvoor ook een belasting wordt betaald
van 5.of 7.50 al naar gelang hier aanstonds
zal worden besloten van een kenteeken te voorzien.
Vroeger gebeurde dat ook; wanneer die honden b.v. van
een penning werden voorzien, zou de politie, als er een
hond loopt zonder penning, direct weten dat dit een
losloopende hond is, die feitelijk vast moest zitten.
Spreker zou in weerwil van het gelach en de interrup
ties, die, terwijl hij aan het woord is, worden gehoord,
werkelijk in allen ernst de vraag willen stellen of op
die manier niet eenigszins controle is uit te oefenen.
De heer Beekhuis (wethouder) merkt op dat het met
het oog op de vroolijkheid der raadsleden meer lijkt dat
men te doen heeft met een vermakelijkheidsbelasting dan
met een wijziging van de belasting op het houden van
honden. Ook blijkt dat het niet is een politieke kwestie,
want 3 leden van eenzelfde fractie hebben amende
menten van verschillende strekking ingediend, althans
verdedigd. Nu gelooft spreker dat men eigenlijk het
beste doet de zaak tot de allereenvoudigste proporties
terug te brengen, waartoe zij inderdaad ook behoort.
De kwestie is niets anders als wat de heer Botke ook
al in het midden heeft gebracht en waarop, naar spreker
meent, de heer Van der Veen ook heeft gewezen, dat
de waarde van den gulden heel anders is dan vroeger,
heel rationeel dus. Er is ook niets anders in het streven
van Burgemeester en Wethouders geweest dan om de
belasting weer te brengen in overeenstemming met de
tegenwoordige waarde van den gulden, m. a. w. om,
waar vroeger 3.werd geheven, thans 5.te
heffen en om het bedrag van 1.50 te brengen op 2.50.
Spreker dunkt ook dat men zich hierbij wel moet
afvragen of het wel gewenscht is hiervoor andere cijfers
in de plaats te stellen. Zoo herhaalt spreker nog eens
dat deze cijfers eigenlijk dezelfde cijfers zijn, omge
rekend tot hun tegenwoordige waarde, in tegenstelling
met de waarde die, toen deze verordening werd ge
maakt, de gulden had. Is het nu nog wel billijk om daarin
dan nog verhooging aan te brengen? Spreker gelooft
van niet. De heer Hofstra heeft er zeer terecht op ge
wezen dat, als men de belasting nog hooger zou op
voeren, er natuurlijk gevaar zou bestaan dat het aantal
honden minder zou worden. Nu hebben sommige spre
kers dat een voordeel genoemd, omdat zij honden een
kwaad vinden, maar spreker voelt het zoo niet; hij hecht
meer aan de woorden van den heer Hofstra, die heeft
gezegd dat het houden van een hond voor vele menschen
een groot genot is. Toevallig hoort spreker daar zelf ook
onder, zoodat hij in dit opzicht uit ervaring kan spreken.
Spr. gelooft werkelijk dat menigeen, die genoodzaakt zou
zijn om ter wille van de belasting zijn hond af te schaf
fen, daarmee een leed zou worden gedaan. Menigeen
is zoodanig aan zijn hond gehecht, dat het hem leed
zou doen wanneer hij die zou moeten missen en spreker
zou het heel jammer vinden als dit gebeurde omdat de
belasting te hoog was. Hij meent daarom dat het voor
stel van Burgemeester en Wethouders het meeste recht
van bestaan heeft. Dit is om niets anders gedaan, dan
om eenvoudig de cijfers in overeenstemming te brengen
met de waarde, die de gulden in den tegenwoordigen
tijd heeft. Verder behoeft spreker hier, meent hij, niets
aan toe te voegen.
De Voorzitter zou in aansluiting met den heer
Beekhuis nog even de heeren Muller en Dijkstra
willen beantwoorden en tevens den heer K. de
Boer, die ook eenigszins over de uitvoering
heeft gesproken. Zooals de leden zullen hebben
gezien is de redactie in de nieuwe verordening
ook eenigszins gewijzigd. De heer De Boer heeft
in het begin gezegd dat er controle moest worden ge
houden op de honden, die los loopen op straat. Tot nog
toe was dat echter onmogelijk, men kon wel controle
houden, maar dat zei nog niets, want onder de oude
verordening mochten waakhonden en bedrijfshonden
ook los loopen, zij vielen daarmee niet onder een andere
klasse. Burgemeester en Wethouders hebben nu ge
meend dat het moeilijk is voor iemand, die de be
schrijving moet doen, om uit te maken of het een waak
hond of een luxe hond is. Wanneer hij bij de menschen
komt, zijn het natuurlijk alle waakhonden. Het was nu
voor den betrokken ambtenaar heel moeilijk uit te maken
of het werkelijk een waakhond was of niet, omdat tot
nog toe de waakhonden ook los mochten loopen en er
dus tusschen beide categoriën niet zoo heel veel verschil
was. Burgemeester en Wethouders hebben nu getracht
dat verschil in de verordening wat beter te omlijnen. Dat
er nu niet in den loop van het jaar eens een hond door
zal slippen, die in de laagste klas is aangeslagen, maar
die toch wel los op den openbaren weg komt, wil spr.
niet beweren, maar er zal nu toch in den loop van het
jaar toezicht kunnen worden gehouden dat de honden,
die als waakhond zijn aangegeven, niet los op den open
baren weg komen; zoodra dit gebeurt, is daarmee het
kenteeken van waakhond verspeeld en valt die hond in
een hoogere klasse. Zooals het tot nu toe was, waren
de klassen niet uit elkaar te houden. Vandaar dat Burge
meester en Wethouders een sterk vermoeden hadden dat
vele honden, die in een lagere klasse waren aangeslagen,
in een hoogere klasse thuis behoorden. Nu is getracht
ten minste een kenteeken in te voeren, niet dat wat de
heer Muller bedoelt, maar in het algemeen iets, waaraan
een waakhond in den loop van het jaar heeft te voldoen.
Verder meenen Burgemeester en Wethouders zeer zeker
dat deze verordening uitvoerbaar is, anders hadden zij
haar niet voorgesteld Burgemeester en Wethouders
meenen zelfs dat deze verordening eenige verbetering
is in vergelijking met de oude verordening.