272 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 November 1925.
De heer Muller sprak van een kenteeken in den vorm
van een hondenpenning. Die hebben wij ook vroeger ge
had, maar zij zijn practisch gebleken van geen nut te
zijn, terwijl er nog al een heele uitgaaf mee gemoeid
was, omdat men elk jaar een andere moest hebben.
Burgemeester en Wethouders meenen dat, nu het onder
scheid in art. 3 is gemaakt, een penning niet noodig is;
het feit, dat een hond zonder penning loopt, is geen be
wijs dat er geen belasting voor is betaald en omgekeerd
is het feit, dat een hond wel een penning om heeft, ook
geen bewijs dat er wel belasting voor is betaald. Zoo
kan men dus eigenlijk ook niet strafbaar stellen de hou
der van een hond, die zonder penning op de openbare
weg komt. Spreker gelooft niet dat dit precies uitvoer
baar is en meent daarom dat men het beste de door
Burgemeester en Wethouders voorgestelde manier kan
toepassen.
De heer K. de Boer gelooft toch niet dat het betoog
van den heer Beekhuis geheel in overeenstemming is met
de verordening. Spreker leest die n.l. zoo. De heer Beek
huis heeft gezegd dat er menschen zullen zijn die ten
gevolge van deze verordening hun hond zullen moeten
afschaffen. Spreker kan dat niet inzien; hij kan alleen
inzien dat misschien deze verordening tengevolge zal
hebben dat men zijn hond aan de ketting zal houden,
dus dat men die niet zal behoeven af te schaffen. Daarom
meent spreker dat, wanneer wij hier in plaats van 5.
lezen 7.50, dit tengevolge zal hebben dat er meer hon
den aan de ketting zullen worden gehouden dan op het
oogenblik het geval is.
De algemeene beraadslagingen worden gesloten.
Wordt overgegaan tot artikelsgewijze behandeling
der verordeningen.
Aan de orde is de verordening sub A.
Artt. 1 en 2 worden onveranderd vastgesteld.
Art. 3.
De Voorzitter zal het eerst in stemming brengen het
voorstel van Burgemeester en Wethouders onder art. 3
sub 1. Dit is, wat betreft de z.g. waakhonden, enz., van
de verste strekking.
Dit voorstel wordt met 17 tegen 8 stemmen aange
nomen.
Tegen stemmen de heeren Van der Veen, Muller,
Visser, M. Molenaar, Dijkstra, H. de Boer, K. de Boer
en Tiemersma.
Vóór stemmen: de heeren Hofstra, Hooiring, IJ. de
Vries, B. Molenaar, Beekhuis, Posthuma, Cohen, Schel-
tema, Botke, Wölcken, O. F. de Vries, mevrouw Buis
manBlok Wijbrandi, de heeren Lautenbach, Koop-
mans, Westra, Weiina en Van der Schoot.
De Voorzitter brengt vervolgens in stemming het
amendement van de heeren K. de Boer en Botke, dat
betrekking heeft op art. 3, sub 2, n.l. om het daar ge
noemde bedrag van 5.te vervangen door 7.50.
Dit amendement wordt verworpen met 15 tegen 10
stemmen.
Tegen stemmen: de heeren Van der Veen, Hofstra,
Hooiring, B. Molenaar, Beekhuis, Cohen, Scheltema,
M. Molenaar, Wölcken, O. F. de Vries, H. de Boer,
Lautenbach, Westra, Weima en Van der Schoot.
Vóór stemmen: de heeren Muller, IJ. de Vries, Post
huma, Visser, Botke, Dijkstra, mevrouw BuismanBlok
Wijbrandi, de heeren K. de Boer, Koopmans en Tie
mersma.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het betrekkelijk voorstel van Burgemeester en
Wethouders.
Art. 3 wordt onveranderd vastgesteld.
Artt. 411 worden onveranderd vastgesteld, waarna
de geheele verordening onveranderd wordt vastgesteld.
Aan de orde is de verordening sub B.
Artt. 18 worden onveranderd vastgesteld, waana de
geheele verordening onveranderd wordt vastgesteld.
12 (Agenda no. 14). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot nadere wijziging van de verordeningen
tot het hejfen van schoolgeld voor den gemeentelijken
cursus aan de Industrie- en Huishoudschool en voor
onderwijs aan de lagere avondhandelsschool in verband
met eene door den Minister van Binnenlandsche Zaken
en Landbouw gemaakte opmerking (bijlage no. 29).
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
13 (Agenda no. 15). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot wijziging van het reglement op het
bestuur van de Stads Armenkamer, van de verordening
op den genees-, heel- en verloskundigen dienst voor
behoeftigen en van dc Salarisverordening 1919 (bijlage
no. 28).
De algemeene beraadslagingen worden geopend.
De heer Westra merkt op dat hier o. a. worden voor
gesteld twee veranderingen van benaming. Hij zou daar
over wel enkele woorden willen zeggen. De eene veran
dering betreft om den naam secretaris-boekhouder te
veranderen in directeur van het armwezen. Dit lijkt spr.
wel te liggen in de lijn van het spraakgebruik, omdat
zoo langzamerhand de naam secretaris-boekhouder niet
meer gangbaar is en het juist is dat hij directeur wordt
genoemd. Maar consequent geredeneerd kan spreker
toch eigenlijk geen voorstander er van zijn om de be
naming Stads-Armhuis te vervangen door Stadsverzor-
gingshuis, want van eenige verandering in het spraak
gebruik in dit opzicht heeft hij nooit iets vernomen. Nu
moet spreker toegeven dat het feit op zichzelf, of de
instelling Stads-Armhuis of wel Stadsverzorgingshuis
heet, van zeer kleine beteekenis is, maar toch, als wij
dezen weg opgaan, gaat het toch eigenlijk een kant uit,
dien spreker de overheid liever niet op wil hebben. Hij
ziet in de eerste plaats eigenlijk niet in dat dit werkelijk
succes zal hebben; gewoonlijk draagt een instelling, als
de naam wordt veranderd, slechts officieel dien naam.
Wij zien dat ook bij het hulpziekenhuis, overigens een
zeer juiste benaming, dat echter altijd nog het spinhuis
wordt genoemd, terwijl men hoogstens spreekt van de
barak. Als hulpziekenhuis is het alleen in de officiëele
stukken bekend. We krijgen nu een anderen naam voor
het Stads-Armhuis, maar spreker weet niet wat reden
er is om dien naam te veranderen en dat blijkt ook niet
uit de stukken. De zaak is alleen eenmaal in den tijd,
dien spreker hier als raadslid zitting heeft, besproken
en toen is gevraagd om den naam te veranderen. Bur
gemeester en Wethouders hebben toen toegezegd dat er
later wel een voorstel zou komen, maar motieven heeft
spreker er nooit voor gehoord. Zoo'n groot verschil is
het toch werkelijk ook niet; spreker weet ook niet wat
voor belang de verpleegden bij deze naamsverandering
zouden kunnen hebben, want het testimonium van ar
moede wordt hun toch even goed uitgereikt, als zij daar
aankloppen en spreker gelooft ook niet dat die men
schen in hun omstandigheden bijzonder zullen letten op
de eene of andere taalkundige benaming. De Voogden
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 November 1925. 273
blijven toch ook even goed Voogden van de Stads-
Armenkamer; die naam verandert ook niet. Daar staat
tegenover dat, als er dergelijke veranderingen komen,
men eigenlijk ingaat tegen een juiste taalvorming, zoo
als die door het gewone spraakgebruik wordt gevormd.
Spreker meent zich daarom uit een taalkundig belang
tegen deze naamsverandering te moeten verklaren en
zal dus stemmen tegen onderdeel II van Ontwerp A en
straks ook tegen de andere artikelen, waarin deze ver
andering is opgenomen.
De algemeene beraadslagingen worden gesloten.
Wordt overgegaan tot artikelsgewijze behandeling
van de Ontwerpen.
Aan de orde is Ontwerp A.
Onderdeel I wordt onveranderd vastgesteld.
Onderdeel II wordt met 21 tegen 4 stemmen onveran
derd vastgesteld.
Vóór stemmen de heeren B. Molenaar, Beekhuis,
Posthuma, Visser, Cohen, Scheltema, Botke, M. Mole
naar, Dijkstra, Wölcken, O. F. de Vries, mevrouw Buis
manBlok Wijbrandi, de heeren H. de Boer, Lauten
bach, K. de Boer, Koopmans, Tiemersma, Weima, Van
der Schoot, Muller en Hooiring.
Tegen stemmen: de heeren Westra, Van der Veen,
Hofstra en IJ. de Vries.
Onderdeelen 111XXII worden onveranderd vastge
steld, waarna de geheele verordening onveranderd wordt
vastgesteld.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig de Ontwerpen B en C.
Niets meer te behandelen zijnde, wordt de vergadering
door den Voorzitter gesloten.