276 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 November 1925.
niging, den Roomsch-Katholieken bond van Overheids
personeel ,,St. Paulus" en de afdeeling Friesland van
den Roomsch-Katholieken bond van politiepersoneel
„St. Michael"
Op verzoek van den Voorzitter doet de Secretaris
lecture van die adressen, welke, omdat zij na het ver
schijnen der agenda zijn ingekomen, niet ter visie heb
ben gelegen.
De adressen sub 8 en 9 worden gevoegd bij de stuk
ken, die onder punt 6 der agenda voor heden aan de
orde zijn gesteld.
10. schrijven van de afdeeling Leeuwarden van den
Centralen Nederlandschen Ambtenaarsbond, waarbij
een door de vakgroep gemeente-ambtenaren aangeno
men motie betreffende opheffing der pensioenkorting op
de jaarwedden van gemeente-ambtenaren, ter kennis
van den Raad wordt gebracht, onder mededeeling, dat
het adres d.d. 1 September 1.1. van genoemde afdeeling
wordt ingetrokken.
Wordt voor kennisgeving aangenomen.
11. adres van de vereeniging van vergunning- en
verlofhouders „Plaatselijk Belang" alhier, om alsnog een
drietal daarbij aangegeven wijzigingen aan te brengen
in de verordening op de heffing en invordering van het
recht wegens vergunning tot verkoop van sterken drank
in het klein
Nadat de Secretaris lecture heeft gedaan van dit
adres, wordt het gevoegd bij de stukken, die onder punt
5 der agenda voor heden aan de orde zijn gesteld.
12. dat het onderzoek der begrootingen voor 1926
in de secties is afgeloopen en dat deze tot rapporteurs
hebben benoemd le sectie, den heer Koopmans 2e
sectie, den heer Scheltema 3e sectie, den heer
Hooiring
13. dat Burgemeester en Wethouders bij openbare
inschrijving
a. hebben gegund
aan F. F. Braaksma te Franeker de pacht van den
tol aan den Harlingertrekweg te Koetille voor het tijd
vak ingegaan 19 November 1.1. en eindigende 12 Mei
1928, voor 356.per jaar
aan J. Hoekstra en J. Sijtsema te Leeuwarden en W.
van der Velde te Jelsum het bouwen van een vleugel aan
het Stads-Ziekenhuis voor 14.997.
b. hebben verkocht
aan Joh. Hoeben en Zn. plm. 40.000 K.G. oud ijzer
der gemeentelijke gasfabriek voor 2.71 per 100 K.G.
De mededeelingen sub 12 en 13 worden voor kennis
geving aangenomen.
III. Wordt overgegaan tot behandeling van de voor
heden op den oproepingsbrief vermelde punten.
1 (Agenda no. 2). Benoeming van een voogdes en
een voogd van het Nieuw Stads Weeshuis, wegens
periodieke aftreding van mevr. H. Fritzlin—Straalman
en van den heer H. de Jong, arts.
De aanbevelingen van het bestuur luiden als volgt
a. vacature mevr. H. Fritzlin—Straalman
1. Mevr. H. FritzlinStraalman;
2. Mevr. B. OosterhoffHajonides van der Meulen;
b. vacature H. de Jong
1H. de Jong, arts
2. dr. A. Vonck,
Worden benoemd
sub a mevr. H. Fritzlin—Straalman, met 25 stemmen
en 2 stemmen op mevr. B. OosterhoffHajonides van
der Meulen;
sub b H. de Jong, met 24 stemmen en 3 stemmen op
dr. A. Vonck.
2 Agenda no. 3). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders om aan IJ. P. van der Werff en D. P.
Bouma, beiden te Stiens, te verhuren een perceel bouw
land aan de Fonteinstraat.
Dit voorstel luidt als volgt:
IJ. P. van der Werff en D. P. Bouma, de tegenwoor
dige huurders van het perceel bouwland aan de Fon
teinstraat, kadastraal bekend sectie D no. 267, dat
krachtens Uw besluit van den 14 April l.l. van de wo-
ningvereeniging „Leeuwarden" door de gemeente in
eigendom is overgenomen, hebben verzocht dit land met
ingang van 1 November e.k., waarop hun contract ein
digt, voor den tijd van twee jaren te mogen inhuren. De
deskundige voor de gemeentelijke landerijen heeft tegen
eene verhuring aan genoemde personen geen bezwaar;
hij wenschte een huurprijs van 500.per jaar te be
dingen, waarmede de adressanten na eenige onderhan
deling accoord gingen.
Daar gunstige informaties omtrent de aanvragers
ontvangen zijn, hebben ook wij tegen deze onder'nand-
sche verhuring geen bezwaar.
Wij hebben dus de eer U in overweging te geven te
besluiten
aan IJ. P. van der Werff en D. P. Bouma, beiden te
Stiens, ondershands te verhuren voor het tijdvak van
1 November 1925 tot 1 November 1927 het perceel
bouwland, kadastraal bekend sectie D no. 267, groot
3.31.50 H.A., gelegen aan de Fonteinstraat te Leeu
warden, voor een huurprijs van Vijfhonderd gulden
(f 500.per jaar en verder onder de overeengekomen
voorwaarden.
3 (Agenda no. 4). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot ajkoop van een grondpacht ten voor-
deele van het St. Jacobs- of St. Jobsleen te Oldehove
gevestigd op een perceel in het St. Jobsleen, alhier.
Dit voorstel luidt als volgt:
Door de gemeente is aan de stichting het Sint-Jacobs-
of Sint-Jobsleen te Oldehove, gevestigd alhier, een
jaarlijksche grondpacht groot 5.04 verschuldigd voor
een gedeelte van den openbaren weg in het Sint-
Jobsleen. In 1872 heeft de gemeente aldaar aangekocht
een huisje met timmerwinkel, waarop de bedoelde
grondpacht was gevestigd. In 1884 werd het vermelde
huisje afgebroken.
De ontvanger van de stichting stelt thans voor om
de bedoelde grondpacht tegen den penning 20 af te
koopen. Wij zijn van oordeel, dat het opruimen van
dergelijke grondpachten in de hand moet worden ge
werkt, daar dit tot vereenvoudiging der administratie
zal leiden.
Onder overlegging van de stukken geven wij U in
overweging te besluiten
tot den afkoop van de grondpacht ten laste der ge
meente en ten behoeve van de stichting „Sint-Jacobs-
of Sint-Jobsleen te Oldehove" gevestigd alhier, groot
5.04, op een perceeltje grond in het Sint-Jobsleen,
tegen den penning 20, alzoo voor 100.80.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig de voorstellen van Burgemeester en Wethou
ders sub 2 en 3 (agenda sub 3 en 4).
4 (Agenda no. 5). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot wijziging van de verordening op de
heffing van het recht wegens vergunning tot verkoop
van sterken drank in het klein (bijlage no. 30).
De algemeene beraadslagingen worden geopend.
De heer Oosterhoff: Mijnheer de Voorzitter. Toen ik
kennis had genomen van dit prae-advies en het daarop
volgend voorstel, kreeg ik aanstonds het gevoel, dat
daarmede tegenover de vergunninghouders de billijkheid
toch eigenlijk niet werd betracht en in dat gevoelen
werd ik versterkt door de lezing van het eerst later door
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 November 1925.
277
mij ontvangen request van de vereeniging van vergun
ning- en verlofhouders „Plaatselijk Belang", alhier.
De voornaamste wijziging toch, die Burgemeester en
Wethouders in de verordening op de heffing van het
recht wegens vergunning tot verkoop van sterken drank
in het klein voorstellen is deze, dat voortaan geen enkele
van de herschatters meer door den belanghebbende zal
mogen worden aangewezen. Deze bepaling nu heeft,
zoolang de Drankwet bestaat, dat wil dus zeggen sinds
1881, altijd een plaats in onze verordening gevonden,
waaruit zeker wel de gevolgtrekking mag worden ge
maakt, dat de Raad, niettegenstaande herhaalde wijzi
ging in zijn samenstelling, steeds van de billijkheid
daarvan overtuigd is geweest. Men zou dan ook mogen
aannemen, dat Burgemeester en Wethouders wel zeer
gewichtige redenen gehad moeten hebben om deze
wijziging aan den Raad voor te stellen. En wat vinden
wij daarvan nu in het prae-advies? Daar worden een
tweetal motieven daarvoor aangegeven, die naar mijn
meening echter in het geheel niet opgaan. Het eerste
is in de navolgende bewoordingen uitgedrukt:
„Die bepaling (dat is dus het aanwijzen van één
herschatter door den belanghebbende) kan tot moei
lijkheden aanleiding geven. De vergunninghouder
toch, die meent dat hij voor een te hoog bedrag in
het vergunningsrecht is aangeslagen, zal zich allicht
overtuigen dat hij van den aan te wijzen persoon een
lagere herschatting kan verwachten. Als dus één van
de beide herschatters reeds dadelijk uitgaat van de
meening dat terecht bezwaar tegen den aanslag is
gemaakt, dan wordt overeenstemming veelal niet ge
makkelijk verkregen."
Mijnheer de Voorzitter, wanneer ik het niet geheel ver
keerd heb, staan toch ook de herschatters en ook de
herschatter, aangewezen door den belanghebbende,
onder eede en dit zou voor mij persoonlijk reeds vol
doende zijn om maar niet aanstonds te kunnen aan
nemen, dat zij hun taak niet met voldoenden ernst
zouden uitvoeren. Maar aangenomen, dat men dit geen
voldoenden waarborg voor hunne onpartijdigheid mocht
achten, zooals Burgemeester en Wethouders klaar
blijkelijk doen of mocht uitgaan van de veronderstelling,
dat schatters onwillekeurig en zonder er zichzelf mis
schien van bewust te zijn, staan aan de zijde van hen,
door wie zij aangewezen werden, kan dan niet precies
hetzelfde van de door den Raad benoemde schatters
worden verondersteld, vooral wanneer zij gemeente
ambtenaar zijn? Mag dan ook niet ten opzichte van hen
de vrees gekoesterd worden, dat zij allicht meer zullen
letten op het belang van de gemeente, dan op dat van
den reclamant?
En verder zeggen Burgemeester en Wethouders
„Daarmede wordt dan aansluiting verkregen met
betrekking tot de bepalingen der wetten op de grond
en de personeele belasting, welke evenmin aan recla
manten het recht verleenen om bij reclame tegen de
bedragen, waarop de belastbare opbrengst geschat of
de huurwaarde vastgesteld is, zelf iemand voor de
herschatting aan te wijzen."
Deze opmerking is slechts in zooverre juist, dat inder
daad door den reclamant niet de minste invloed kan
worden uitgeoefend op de aanwijzing der herschatters,
maar dat is dan ook de eenige overeenkomst met de
door Burgemeester en Wethouders voorgestelde rege
ling. Want terwijl in het onderhavige geval de her
schatters allen door of vanwege den Raad worden be
noemd en deze bovendien nog als hoogste instantie op
treedt, zijn de Raden van Beroep voor de Directe Be
lastingen volkomen zelfstandige lichamen, waarvan wel
iswaar één lid door den Minister van Financiën, dus
door een van partijen wordt aangewezen, maar waarvan
de twee andere leden, dus de meerderheid, worden be
noemd door Gedeputeerde Staten en door de Arrondis
sementsrechtbank, die geheel buiten de kwestie staan.
Indien nu een soortgelijke regeling ook voor het ge
val, waarover wij hier thans spreken, werd voorgesteld,
zou ik mij daarmede volkomen kunnen vereenigen, maar
deze regeling zou voor het vaststellen van de vergun
ningsrechten misschien wel wat al te omslachtig zijn.
Dit echter mag ons niet weerhouden om tegenover een
deel van onze medeburgers de billijkheid te betrachten
en daarom komt mij een beslissing, een oplossing dezer
kwestie in den vorm van arbitrage, gelijk dat tot nu toe
het geval was, de eenige billijke en rechtvaardige voor.
Ik zou daarom dan ook willen voorstellen de bepaling
van art. 9, le alinea, te behouden, tenzij Burgemeester
en Wethouders mij alsnog van ongelijk kunnen over
tuigen.
De heer Westra Wanneer ik over dit punt enkele
woorden wil zeggen, dan zal dat zijn los van het adres
der belanghebbenden dat bij den Raad is binnengeko
men. Het gaat met dit adres als met alle schrifturen van
belanghebbenden; het moet met een tikje Attisch zout
worden gebruikt. Adressanten geven blijk zich niet ge
heel juist in de zienswijze van het college van Burge
meester en Wethouders te hebben ingedacht, zoo b.v.
wanneer ze zeggen dat deze verordening moet worden
beschouwd als een poging om opnieuw het bedrag van
het vergunningsrecht omhoog te brengen, waarvoor als
bewijs wordt aangevoerd dat voor 1926 op de begroo
ting is gerekend met een opbrengst van 14.000.en
vorig jaar van 7000.Deze 14.000.nu vinden
klaarblijkelijk oorsprong in de opbrengst over 1925, die
zoo belangrijk hooger was dan voorgaande jaren, niet
in nieuwe verhoogingsplannen voor 1926. Ook hun
overige beschouwingen geven blijk van eenigszins sub
jectieve opvatting van het geval, wat overigens de be
langhebbenden niet al te zwaar kan worden aangere
kend en zeer menschelijk en verschoonbaar is.
Om tot de zaak zelve te komen, wil ik evenwel op
merken dat men in 1925 bij Burgemeester en Wethou
ders en den Raad deze menschen heeft behandeld op
een wijze, die mijn bewondering niet kan hebben. Ter
wijl het toch de gewoonte was dat als schatters werden
benoemd deskundigen op woninggebied, zijn dit jaar
aangewezen de controleur der gemeentebelastingen en
de chef der afdeeling Financiën ter secretarie, dus zoo
als ik mij indertijd ook heb uitgedrukt: de personificatie
van den fiscus zelve. Nadat betrokkenen herschatting
hadden aangevraagd, hebben Burgemeester en Wethou
ders en de Raad deze herschatting, die belangrijk lager
was, naast zich neergelegd en den oorspronkelijken aan
slag gehandhaafd.
Indien Burgemeester en Wethouders en de Raad van
plan zijn in de toekomst niet anders te handelen, dan
was het rationeeler om eenvoudig in de verordening te
zetten als eenig artikel dat Burgemeester en Wethou
ders het vergunningsrecht vaststellen; het resultaat zou
voor betrokkenen precies hetzelfde zijn en de zaak was
op de eenvoudigste wijze geregeld.
Meent men echter dat er aanleiding is om een veror
dening vast te stellen als hier wordt voorgesteld, dan
dient men ook aan eventueele herschatting meerder
recht te laten wedervaren dan dit jaar is geschied.
Ten opzichte van art. 3 kan men zich plaatsen op
tweeërlei standpunt, le. dat de schatting dient te ge
schieden door de ambtenaren der belasting zelve; 2e.
dat de aanslag moet geschieden door onpartijdige des
kundigen; voor beiderlei standpunt zijn wellicht goede
motieven aan te voeren. In het eerste geval geeft het
echter van meer oprechtheid blijk, indien dan in de ver
ordening niet gesproken werd van schatters door Bur
gemeester en Wethouders te benoemen, maar eenvoudig
van ambtenaren door Burgemeester en Wethouders aan
te wijzen; in het tweede geval ware het gewenscht uit
drukkelijk in de verordening te zetten dat bedoeld wor
den onafhankelijke deskundigen, die geen ambtenaar in
dienst der gemeente zijn.
Met de verdere artikelen kan ik mij wel vereenigen,