278 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 November 1925. al heb ik zooeven met belangstelling geluisterd naar het betoog van den heer Oosterhoff, die zich daarmede niet kan vereenigen. Ik meen dat, wanneer er werkelijk on partijdige herschatters worden benoemd, het niet veel ter zake doet door wie zij worden benoemd. Ten op zichte daarvan zou ik het antwoord van Burgemeester en Wethouders willen afwachten, maar in elk geval moet voorop staan dat het niet de bedoeling is dat het werk der herschatters van te voren tot vruchteloosheid ge doemd is. Verder zou ik gaarne het oordeel van Burge meester en Wethouders vernemen over het door adres santen gevraagde beschrijvingsbiljet. De heer Koopmans kan op het oogenblik kort zijn na hetgeen door de heeren Oosterhoff en Westra is gezegd, maar wil toch nog graag enkele punten in het midden brengen. In de eerste plaats is hij het geheel met den heer Oosterhoff eens dat de motiveering van dit voorstel buitengewoon sober is. Die motiveering schijnt vooral deze bedoeling te hebben dat men moeite wil voorko men. Men schijnt dus in den laatsten tijd nog al moeite te hebben gehad om tot een goede schatting te komen. Spreker meent dat deze argumenten heeleniaal niet op gaan omdat, als er gevaar bestaat voor eenige moeite, omdat men het over de cijfers niet eens is, dan geldt het laatste lid van art. 9, waarin wordt gezegd dat er dan een herschatter komt. En als dan van dezen het rapport binnen komt, is er absoluut geen aanleiding tot eenige moeilijkheid; Burgemeester en Wethouders heb ben dan eenvoudig de zaak met de verschillende schat tingen aan den Raad voor te leggen en de Raad kan dan een beslissing nemen. Verder is in hun motiveering door Burgemeester en Wethouders een parallel getrokken met de personeele belasting en de grondbelasting; Burgemeester en Wet houders hebben gezegd dat de reclame bij hun voorstel op precies dezelfde wijze zal wezen als bij die beide belastingen. Nu heeft de heer Oosterhoff er al op ge wezen dat bij de personeele belasting de reclame is bij den Raad van Beroep, maar spreker wenscht er ook de aandacht op te vestigen dat de toelichting tot dit voor stel, zooals dat hier ligt, niet geheel juist is. Als gere clameerd wordt bij de personeele belasting, dan heeft de partij wel degelijk het recht zelf een deskundige aan te wijzen. Dat staat niet in de wet maar in een ministe- rieele beslissing van het jaar 1921. Spreker wist dat van te voren ook niet, maar een van de belanghebbenden maakte hem er op attent; hij heeft het nagezien in een commentaar op de wet en daar staat dat ook bij de per soneele belasting de belanghebbende zelf een deskun dige kan aanwijzen. Spreker gelooft dus dat Burge meester en Wethouders niet het recht hebben naar die belasting te verwijzen. Burgemeester en Wethouders verwijzen ook naar de grondbelasting. Het is mogelijk dat bij de grondbelas ting de partij zelf niet het recht heeft een deskundige aan te wijzen, maar spreker gelooft dat Burgemeester en Wethouders daarnaar niet mogen verwijzen, ook om dat die belasting zoo laag is dat daar toch wel niemand ooit eenig bezwaar tegen kan hebben. Overigens denkt spreker er net over als de heer Oos terhoff, die als bezwaar heeft aangegeven de kwestie van billijkheid. De hoofdzaak, waarom het hier gaat, is, dat wij hier hebben een extra belasting, die alleen rust op een bepaalde categorie van personen. Maar juist om dat die extra belasting voor de betrokkenen nog al hoog is het volgend jaar zal 14.000.worden geheven, wat, waar er ongeveer 100 bedrijven zijn, gemiddeld voor ieder bedrijf 140.zal zijn moest juist die belasting extra laag zijn. Eigenlijk moest zij er heele- maal niet zijn, maar er is een Drankwet, die het zegt, blijkbaar om die bedrijven te drukken. Spreker wil ook hierop de aandacht vestigen, dat de Drankwet toelaat dat van de 50.huurwaarde van 5.— tot 12.50 wordt geheven. De gemeente Leeu warden kon dus zelf het cijfer vaststellen en zij heeft nu direct het maximum van 12.50 genomen. Dat is een reden te meer om tegenover de betrokkenen de belasting billijk te willen vaststellen. Er komt nog dit bij dat die zelfde menschen ook zoo hoog zijn aangeslagen in de personeele belasting; het Oranje-hotel betaalt met op centen 1000.Dat dit bedrijf zooveel moet opbren gen in de personeele belasting, heeft dezelfde oorzaak, n.l. omdat er op gerekend wordt dat daar sterke drank wordt verkocht. Een andere zaak betaalt met de op centen 1900.en nu komt die belasting voor een groot deel ook weer aan de gemeente, een reden te meer om zooveel mogelijk tegenover de belangheb benden de billijkheid te betrachten. Nu wordt in het adres voorgesteld dat de betrokkenen 6 deskundigen zullen aanwijzen, waaruit dan de Raad een keuze zal kunnen doen. Spreker hoort hier een ander idee opperen, n.l. om den derden deskundige te laten aanwijzen door de Kamer van Koophandel. Hoe die derde deskundige er komt, acht spreker niet zoo'n be- langrijke zaak, dat kan men later desnoods onder de oogen zien, maar hij meent wel dat, waar er verschil lende mogelijkheden zijn, het niet goed is dat de Raad op het oogenblik een beslissing neemt; hij kan zich voorstellen dat Burgemeester en Wethouders eerst nog eens zullen willen informeeren en overwegen wat de goede oplossing is. Door den heer Westra is ook gezegd dat den vorigen keer de schatting heeft plaats gehad door een paar ambtenaren. Nu is spreker ook bang dat, als dit artikel wordt aangenomen zooals het door Burgemeester en Wethouders is voorgesteld, er veel gevaar bestaat dat opnieuw de schatting zal geschieden door ambtenaren. Nu is dat op zichzelf niet zoo erg, maar spreker meent wel dat het moeilijk aanneembaar is dat ambtenaren in staat zullen zijn de huurwaarde van een hotel of der- gelijk bedrijf juist te schatten; hij gelooft dat daarvoor meer deskundigen moeten wezen dan ambtenaren, hoe eerlijk deze het overigens ook zullen doen. Om die reden stelt spreker in de eerste plaats voor dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders tot nader tijd zal wor den aangehouden en overigens meent hij dat dit voor stel, zooals het hier ligt, niet moet worden aangenomen. De heer Ij. de Vries heeft feitelijk niets meer te zeg gen, alleen zou hij na de gehouden discussies dit willen zeggen De Voorzitter: Mag ik U even interrumpeeren? Heeft de heer Koopmans het voorstel gedaan deze zaak uit te stellen? De heer Koopmans: Ja, moet dat schriftelijk gebeu ren De Voorzitter: Ja, dat is ten minste het beste. Maar zou U dat voorstel nog niet even willen terug houden om ook aan andere sprekers de gelegenheid te geven iets te zeggen en aan Burgemeester en Wethouders om een antwoord te geven? De heer Koopmans wil aan dat verzoek wel gevolg geven. De heer IJ. de Vries herhaalt dat hij eigenlijk niets meer heeft te zeggen. Hij kan zich in de eerste plaats, wat de groote hoofdzaken betreft, aansluiten bij hetgeen de heer Oosterhoff heeft gezegd en ten tweede zou hij naar aanleiding daarvan het voorstel willen doen om den derden herschatter, dus degene die in laatste in stantie wordt benoemd, niet te laten benoemen door den Burgemeester noch door Burgemeester en Wethouders, maar door de Kamer van Koophandel. De heer Koop mans heeft dat al naar voren gebracht, spreker onder steunt dat en ziet verder van het woord af. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 November 1925. 279 De heer Dijkstra zal er niet veel van zeggen, maar wil toch verklaren dat hij zich met het voorstel van Burgemeester en Wethouders heel best kan ver eenigen. Hij meent dat het voorstel van Burge meester en Wethouders een bepaalde oorzaak heeft en wel deze dat bij het college wel de overtuiging zit en ook bij spreker en bij meer anderen dat de wijze van schatten, zooals die eertijds was dat is dan het verleden, waarvan de heer Oosterhoff sprak de gemeente heel wat geld heeft gekost. Die overtuiging zit wel voor. Spreker heeft ook niet gemerkt dat toen door de belanghebbenden is gezegd: wij betalen veel te weinig. Die overtuiging ligt, gelooft spreker, ten grondslag aan deze verordening en het komt hem dan ook voor dat het ook belanghebbenden in elk geval niet om partijdigheid is te doen. Spreker vindt het eigenlijk vrij ongepast voor te stellen de deskundigen te benoe men uit een voordracht, die zij zelf hebben opgemaakt, uit 6 personen, die zij zelf hebben aangewezen. Daar zit niet in een streven naar objectiviteit en naar onpartij digheid. Nu meent spreker dat met deze verordening werkelijk een gemeentebelang wordt gediend zonder dat het belang van de belanghebbenden geweld wordt aangedaan en dat is voor spreker een reden om voor deze verordening te stemmen. De heer K. de Boer kan zich geheel aansluiten bij hetgeen de heer Dijkstra heeft gezegd, maar gelooft toch dat het wel de moeite waard is ook nog een paar andere dingen onder de oogen te zien. De heer Oosterhoff heeft er op gewezen dat de Raad blijkbaar jaren lang de bil lijkheid heeft ingezien van de wijze, waarop de schat ting heeft plaats"gehad. Dat kan mogelijk zijn maar het kan ook een andere oorzaak hebben en dat is deze, dat de Raad jaren lang niet heeft ingezien dat met de wijze, waarop de schatting plaats had, de gemeente te kort kwam. Spreker kan zich voorstellen dat uit de feiten kan blijken dat de Raad tot een andere conclusie komt en een andere wijze van schatting wenschelijk acht. De heer Oosterhoff heeft gezegd, om de objectiviteit van de schatters, op welke wijze ook gekozen, aan te toonen, dat de schatters in elk geval onder eede staan. Spreker geeft daar geen dubbeltje voor; hij stelt zich op dit standpunt dat de schatter, die van nature objec tief is, aan dien eed geen behoefte heeft en dat de schatter, die van nature niet objectief is, bij dien eed geen baat heeft. Spreker geeft daar geen cent voor; hij heeft zoopas nog een dubbeltje geboden, dus hij slaat af De heer Oosterhoff: Dat geldt dan toch ook voor de gemeentelijke schatters? De heer K. de Boer Ja, het hangt heelemaal van de kwaliteit van den persoon af en niet van den eed, dien hij heeft afgelegd. De heer Oosterhoff heeft gezegd dat de herschatting feitelijk een kwestie is van arbitrage. Spreker meent - en de Voorzitter van den Raad zal dat misschien wel nader uiteenzetten dat bij de vorige kwestie die wij in den Raad hebben gehad, wel is gebleken dat van arbitrage niet veel terecht komt. Bij arbitrage hebben we dit geval, dat er een vertegenwoordiger is van de eene partij en een andere vertegenwoordiger van de andere partij en dat dan een derde persoon uitspraak doet tusschen hetgeen door de beide andere vertegen woordigers is ter tafel gebracht. Nu is sprekers ervaring deze, dat de schatter van de vergunninghouders gere geld bij de arbitrage kwam met een te lage schatting en als dan degene, die uitspraak doet, daartusschen blijft, zonder de motieven volledig te kunnen beoordee- len, krijgt de gemeente te weinig. Spreker kan niet vinden wat voor bezwaar er is dat ambtenaren in deze materie zeggenschap hebben. Hij heeft nooit dat bezwaar gevoeld en er ook niet van ge hoord, toen wij vroeger voor onze eigen inkomstenbe lasting een commissie hadden uit en door den Raad gekozen, welke commissie werd ter zijde gestaan door ambtenaren van de gemeente. De beslissing was toen in handen van dat college, maar noch van de eene noch van de andere zijde heeft spreker daar ooit bezwaren tegen gehoord, terwijl hij ook nooit in den Raad heeft hooren verdedigen dat de belastingbetalers daarin zelf vertegenwoordigd moesten zijn om een uitspraak te doen. Men zou dat als een absurditeit hebben gevoeld en waar dat daar het geval zou geweest zijn, is dat hier even goed zoo. Er is gezegd dat de ambtenaren waarschijnlijk geen deskundigen zijn. Zou het echter ook mogelijk kunnen zijn dat de belanghebbenden hier de ambtenaren als te deskundig hebben gevoeld? Die mogelijkheid bestaat ook en daarop dient men vooral het licht te laten vallen. Ten slotte is van de overzijde het voorstel gedaan om de herschatters te laten aanwijzen door de Kamer van Koophandel, althans de derde, zooals spreker naar aan leiding van een interruptie opmerkt. Als dat dan tot die derde beperkt blijft, is daar iets voor te zeggen, mis schien is daar niet veel tegen aan te voeren. Maar als alle herschatters daar vandaan zouden komen, zou spr. zeggen dat men zich dan weer beweegt op den weg van weer de beslissing in handen te leggen van de be langhebbenden, zooals door dezen zelf is gevraagd, n.l. om de schatters te benoemen uit een voordracht van door hen zelf aangewezen personen. Meer zal spreker er niet van zeggen. De Voorzitter zou ook zelf iets over deze zaak willen zeggen. In de eerste plaats komt, dunkt hem, deze vraag naar voren: wat wil men hebben? Men wil hebben een juiste schatting. I.le tweede vraag is: hoe komt men tot een juiste schatting, hoe wordt die het beste bereikt? Nu zegt de heer Koopmans dat de billijkheid in dezen betracht moet worden. Ja, natuurlijk, in dezen, evenals in alle andere zaken moet de billijkheid betracht worden. Maar als de heer Koopmans er mee bedoelt dat met opzet een zeer lage schatting moet worden gedaan, is spreker dat absoluut niet met hem eens. De heer Koop mans doet er wel een beroep op dat deze belasting op niemand anders drukt, maar hij heeft er ook zelf aan toegevoegd dat zij een uitvloeisel is van de Drankwet, hij geeft dus zelf toe dat de wet ons verplicht deze be lasting te heffen. Blijft dus de vraag: als die belasting geheven moet worden, hoe doet men dat dan zoodanig dat het ook werkelijk billijk is? Het antwoord is niet te hoog en niet te laag schatten. De heer Westra heeft aangehaald hetgeen is voorge vallen in den loop van dit jaar of in het voorjaar van 1925. Spreker gelooft juist de heer De Boer heeft daar zoopas ook op gewezen dat, als ooit gebleken is dat de wijze, waarop vroeger is geschat, niet goed was, dat dan nu is geweest. Spreker meent ook dat de heer Westra had moeten nalaten met te zeggen dat Burgemeester en Wethouders het rapport van de her schatters maar naast zich hebben neergelegd en dat zij van te voren al zouden hebben gemeend dat de schat ting, zooals die oorspronkelijk was geschied, de juiste was. Dat had de heer Westra niet moeten zeggen; als hij toch zijn geheugen of de stukken geraadpleegd had, dan zou hij hebben geweten hoe ernstig deze zaak in den Raad is behandeld en ook in de vergadering van Burgemeester en Wethouders, zooals spreker toen ook heeft meegedeeld. Dan kan de heer Westra toch onmo gelijk volhouden dat die zaak toen niet met de meest mogelijke ernst is behandeld. De heer K. de Boer: Zeer juist! De Voorzitter: Men kan dus allerminst zeggen dat wij het rapport van de herschatters naast ons hebben neer gelegd. De heer Westra vergeet bovendien dat het werk, dat door Burgemeester en Wethouders is verricht, is

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1925 | | pagina 3