280 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 November 1925.
beoordeeld door den Raad en dat de Raad de verschil
lende aanslagen ten slotte heeft vastgesteld. Er waren
trouwens ook wel degelijk verschillende afwijkingen
van den oorspronkelijken aanslag tengevolge van het
werk der herschatters.
Zooals spreker al zegt, het standpunt, dat hij in deze
kwestie inneemt, is eenvoudig dit, dat al blijft het
altijd menschenwerk een zoo juist mogelijke schat
ting moet worden gemaakt. Die mag niet te hoog en
ook niet te laag zijn, maar wij moeten de juiste maat
staf hebben. Hoe komen wij nu aan den besten des
kundige, door wien Burgemeester en Wethouders en
de Raad zullen moeten worden voorgelicht en welken
deskundige zal men moeten nemen
Het komt spreker voor dat men goed onderscheid
moet maken tusschen twee dingen. In sommige gevallen
treedt de gemeente op als particulier, b.v. als er iets
gekocht moet worden. Dan benoemt de gemeente een
deskundige en benoemt ook degene, van wien het ge
kocht wordt, een deskundige. Dan zijn er twee partijen,
waarvan misschien de eene tracht het zoo goedkoop
mogelijk te krijgen en de andere om het zoo duur
mogelijk te verkoopen en dan gaat men samen spreken
om tot een vergelijk te komen
Maar de gemeente treedt in het onderhavige geval
op als Overheid, dat is een heel ander standpunt. De
heer De Boer heeft er ook op gewezen dat vroeger de
reclames voor de gemeentelijke inkomstenbelasting ook
werden behandeld door een commissie uit den Raad en
die zou dan ook partijdig hebben moeten worden ge
noemd, wanneer men van partijdigheid wilde spreken.
Er moet dus het onderscheid worden gemaakt of de
gemeente optreedt als Overheid of als particulier per
soon; dat zij in casu optreedt als Overheid heeft ten
gevolge dat de benoeming der deskundigen niet kan
geschieden op gelijke wijze als bij particuliere aan
gelegenheden. Het komt spreker voor dat er absoluut
niets tegen de wijze van benoeming is, zooals die in
het voorstel van Burgemeester en Wethouders is be
lichaamd. Immers wat de schatters betreft, wijkt die in
het wezen van de zaak waar de heer Oosterhoff de
vraag heeft gesteld of het dan gedurende zooveel jaren
niet goed is geweest niet af van zooals het vroeger
was, maar het loopt over de herschatters. Dan komt
het spreker voor dat, zooals thans art. 9 is geredigeerd,
daar niets tegen valt te zeggen, behalve misschien ten
opzichte van hetgeen de heer IJ. de Vries heeft gezegd.
AÏen zou er nader over kunnen spreken of, als de beide
herschatters onderling dit moet men niet vergeten -
van meening verschillen, dan de derde herschatter moet
worden benoemd op de wijze, zooals door Burgemeester
en Wethouders is voorgesteld of op andere wijze.
Burgemeester en Wethouders voor zich nreenen dat de
Burgemeester in dezen onpartijdig genoeg is en zich
voldoende overheidspersoon gevoelt om den juisten
persoon als deskundige te benoemen. Wil men echter
daarvoor een ander lichaam, dan gelooft spreker dat
Burgemeester en Wethouders daartegen geen ernstig
bezwaar zullen hebben. Maar spreker meent dat het
niet aangaat om deze taxatie te vergelijken met een
gewone particuliere taxatie en dat het ook niet aangaat
dat een aanbeveling wordt gedaan voor de herschatters
door de belanghebbenden of dat die personen zelf een
deskundige aanwijzen, zooals tot nog toe.
Spreker meent hiermee de verschillende sprekers wel
voldoende te hebben beantwoord; mocht blijken dat hij
nog een enkel punt heeft overgeslagen, dan zal hij straks
nog wel de gelegenheid hebben om daar op terug te
komen.
De heer IJ. de Vries zou een kleine toelichting willen
geven, n.l. dat het voorstel, door hem gedaan en door
den heer Koopmans het eerst genoemd, om den laatsten
herschatter, bij verschil van meening tusschen de her
schatters, te laten benoemen door de Kamer van Koop
handel, niet is een geen vertrouwen hebben in het
standpunt van den Burgemeester, maar zich hierop
grondt: de Burgemeester heeft reeds invloed gehad bij
de benoeming van de schatters, hij heeft ook reeds in
vloed gehad bij de benoeming van de herschatters en
nu is naar de meening van de voorstellers het eenigste
lichaam, dat èn met den handel bekend is èn de belangen
van den handel bevordert èn ook dient het belang van
de gemeente Leeuwarden de Kamer van Koophandel,
terwijl verondersteld mag worden dat ook de vergun
ninghouders er volkomen genoegen mee zullen nemen
dat juist dat vrijstaande lichaam den laatsten herschatter
in laatste instantie zal benoemen, waardoor dan gezegd
zal kunnen worden dat dit geschiedt onafhankelijk van
de beide belanghebbenden. Als het zoo wordt gedaan,
zal in het belang van de vergunninghouders niet een
te hooge en in het belang van de gemeente niet een te
lage belasting worden opgelegd. Wij ineenen dus, alcius
spreker, dat het het beste is den derden herschatter door
een onpartijdig lichaam te laten aanwijzen, maar wij
hopen niet dat Burgemeester en Wethouders of de
Burgemeester daaruit de conclusie zouden trekken dat
er bij ons een zeker wantrouwen zou zijn. Dat is absoluut
de bedoeling niet, maar wij meenen dat hiermee de weg
van rechtvaardigheid en juistheid zal worden betracht.
De Voorzitter geeft den heer IJ. de Vries in over-
weging om, als art. 9 aan de orde is, daarop een amen
dement van de door hem bedoelde strekking in te dienen.
De heer Oosterhoff zou nog graag een enkel woord
willen zeggen over hetgeen door verschillende heeren,
vooral door de heeren Dijkstra en K. de Boer is naar
voren gebracht. Beide heeren hebben vrij positief ge
zegd dat met het feit, dat de Raad vroeger had genoegen
genomen met de regeling, zooals die was, de gemeente
was te kort gekomen. Een bewijs is daarbij echter niet
gegeven en dat kan ook niet gegeven worden, want de
beoordeeling, wat het vergunningsrecht moet opbrengen,
is geheel afhankelijk van het persoonlijk inzicht. Een
heel erg vurig geheelonthouder zou het vergunnings
recht misschien wel zoo hoog willen opvoeren dat het
vergunningsbedrijf niet meer uitgeoefend kon worden
men is hierbij dus geheel afhankelijk van het persoonlijk
inzicht en kan daarom niet zeggen dat het vroeger te
laag is geweest. De Voorzitter heeft zich voorzichtiger
uitgedrukt, door te zeggen dat de billijkheid moet
worden betracht, maar dat toch het recht niet te laag
moet wezen. Dat is een heel andere toon, waarmee
spreker in beginsel wel accoord kan gaan. De vraag
is nu echter: hoe komt men daar toe? Als de wet geen
twijfel liet, maar positieve dingen noemde, waarmee
men rekening moest houden, zou ook positief vast staan
hoe hoog het vergunningsrecht moest wezen. Maar nu
dat niet het geval is, is het altijd een kwestie, hoe men
de wet opvat en hoe men meent dat deze toegepast
moet worden. Dan kan men echter ook nooit zeggen
dat de gemeente op de eene of andere wijze te kort
kwam, het hangt daarbij geheel af van het inzicht van
dengene, die de rechten taxeert.
De heer Dijkstra heeft gezegd dat hij het heel on
bescheiden vindt dat de vergunninghouders het recht
vragen om zelf iemand te benoemen om een herschatting
te doen
De heer Dijkstra: Om te vragen uit een voordracht
van hen te benoemen.
De heer Oosterhoff om uit een voordracht van
hen dan een schatter te benoemen. Als wij echter weten
dat 2 schatters worden benoemd door Burgemeester en
Wethouders, de eene herschatter wordt benoemd door
den Raad en eventueel de derde herschatter wordt be
noemd door den Burgemeester, vindt spreker het abso
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 November 1925. 281
luut niet onbescheiden, wanneer de belanghebbenden
vragen er ook een te mogen aanwijzen
De heer Dijkstra: Neen, twee.
De heer Oosterhoff Zij vragen er één te
mogen aanwijzen en spreker vindt het absoluut niets
onbescheiden dat zij dit vragen om ook hun belang een
beetje meer op den voorgrond te krijgen.
De heer De Boer heeft mededeeling gedaan dat hij
aan het afleggen van den eed door de schatters niet de
minste waarde hecht. Dat is een heel persoonlijke op
vatting; spreker doet dat wel, maar hij kan zich voor
stellen dat een ander dat niet doet. Spreker heeft echter
in eerste instantie ook al gezegd dat, ook al hecht men
geen waarde daaraan men toch zal moeten erkennen
dat iemand, die door een bepaald persoon is aange
wezen, onwillekeurig geneigd is om zich eenigermate
op het standpunt te plaatsen van dengene, voor wien
hij optreedt. Spreker neemt zoo iemand dat niet kwalijk,
maar dat maakt het toch noodzakelijk dat door beide
partijen iemand wordt aangewezen.
De heer De Boer heeft een vergelijking gemaakt met
den Hoofdelijken Omslag en gezegd dat hij nooit eenig
bezwaar heeft gehoord tegen het feit dat daarbij de
Raad over de reclames besliste. Die vergelijking is in
de eerste plaats niet geheel juist, omdat boven den Raad
nog reclame bij Gedeputeerde Staten open stond, die
geheel buiten de kwestie staan. En verder is het toch
ook niet hetzelfde, omdat de Raad de vertegenwoordi
ging is van de geheele burgerij. Wanneer Burgemeester
en Wethouders een aanslag hebben gedaan en men
komt in beroep bij den Raad, dan komt men bij de
menschen, die beschouwd mogen worden te zijn de
vertegenwoordigers van de geheele burgerij. Maar de
raadsleden zijn niet de vertegenwoordigers van de ver
gunninghouders; dat is een heel andere categorie en de
Raad staat tot de vergunninghouders in een heel andere
verhouding als tot de burgerij.
De Voorzitter heeft de opmerking gemaakt dat de
gemeente in dezen niet optreedt in denzelfden vorm als
b.v. bij koop en verkoop maar als Overheid. Volkomen
juist, maar de Voorzitter moet daar toch niet te zeer
den nadruk op leggen, want spreker zou zeggen dat hij
dan weg neemt het tweede motief, dat Burgemeester en
Wethouders hebben aangevoerd, waarbij zij er op
hebben gewezen dat men thans aansluiting krijgt met
de grond- en de personeele belasting. Ook daar treedt
de fiscus of de regeering of het Rijk op als Overheid,
maar daar geeft men de beslissing in handen van men
schen, die met de Overheid niets te maken hebben, die
niet door de Overheid worden benoemd, maar daar
buiten staan. Daar is dus het gevolg van de overheids
bemoeiing, dat men wel de beslissing geeft in handen
van iemand, die niets te maken heeft met de Overheid.
Een van beiden dus: of men moet zich niet beroepen
op de grond- en de personeele belasting spreker
heeft al gezegd dat een regeling van de reclames, als
voor die belasting, wel niet op zou gaan, hij heeft haar
alleen als een mogelijkheid genoemd of men zal, al
is het dan overheidsbemoeiing, toch den belang
hebbenden eenige zeggenschap moeten geven.
De heer Dijkstra zou nog een korte opmerking willen
maken. Hij heeft met groot genoegen de verdediging van
deze voordracht door den Voorzitter gehoord, maar
vindt het juist nog even een misverstand op te heffen,
dat ten opzichte van deze kwestie tusschen den heer
Oosterhoff en hem bestaat. Spreker heeft gesproken van
twee herschatters; in het stuk, dat den leden is toege
zonden door de vereeniging „Plaatselijk Belang", staat
toch
„dat de twee herschatters benoemd worden door
Uwen Raad uit een aanbeveling van zes personen,
welke aanbeveling Uwen Raad wordt aangeboden
door de vereeniging „Plaatselijk Belang".
Spreker vindt dat toch behoorlijk duidelijk.
De heer Oosterhoff: U hebt gelijk.
De heer Koopmans kan kort zijn na het gesprokene
door den heer Oosterhoff. Hij meent ook in het betoog
van de heeren Dijkstra en De Boer beluisterd te hebben
dat die heeren van oordeel zijn dat er over de vorige
jaren altijd te weinig belasting is betaald. Dat is echter
een veronderstelling zonder bewijs en spreker kan met
evenveel recht zeggen dat er nu te veel betaald wordt.
Dat is een kwestie van waardeering, of er te veel be
taald is, ja of neen, is ten slotte niet uit te zoeken. Spr.
is het met den Voorzitter eens dat men het zoo goed
mogelijk moet uitzoeken, maar hij gelooft dat het be
toog van den heer Oosterhoff niet geheel juist door den
Voorzitter is verstaan. De heer Oosterhoff heeft gezegd
op welk een onpartijdige wijze de Raad van Beroep is
samengesteld, doordat ook de belastingbetalers daarin
vertegenwoordigd zijn. De Voorzitter neemt echter het
standpunt in dat de gemeente Overheid is en dat is juist
hetgeen, waartegen spreker en anderen bezwaar hebben.
In de oude verordening werd de zaak bekeken vanuit
een algemeen, onzijdig standpunt, daar werd van den
kant der gemeente voor haar belangen opgekomen, maar
ook van den kant der belanghebbenden voor hun be
langen. Op het oogenblik staat men echter als Overheid
tegenover de zaak en zegt men: wij beslissen. Op die
manier krijgt men nooit een onpartijdige rechtspraak,
maar wordt altijd gekeken naar den kant der gemeente.
Dat is het groote bezwaar, dat spreker hiertegen
heeft. Hij meent nog dat er wel degelijk aanleiding be
staat om het verzoek van de vergunninghouders nog
eens in overweging te nemen en gelooft daarom dat het
aanbeveling verdient deze zaak nog eenige weken aan
te houden.
De heer Muller wil in de eerste plaats zeggen dat hij
in hoofdzaak wel met het voorstel van Burgemeester en
Wethouders kan meegaan. Maar straks is door den
Voorzitter bij de verdediging van het standpunt van
Burgemeester en Wethouders en naar aanleiding van
hetgeen door de heeren Koopmans en IJ. de Vries is
opgemerkt omtrent den derden eventueel te benoemen
herschatter, gezegd dat het college van Burgemeester
en Wethouders misschien geen bezwaar had, wanneer
voor het doen van deze benoeming in plaats van de
Burgemeester de Kamer van Koophandel werd genoemd.
Spreker zou naar aanleiding daarvan dit voorstel willen
doen, dat in de laatste alinea van art. 9 in plaats van
„den Burgemeester" wordt gelezen „den Kanton
rechter". Spreker gelooft dat, als de heeren meenen dat
de Burgemeester bij de benoeming van de schatters en
de herschatters al te veel te zeggen heeft en het dus
beter vinden dat de derde herschatter niet wordt be
noemd door den Burgemeester, maar dat dit moet ge
beuren door een ander, de Kantonrechter hier dan beter
op zijn plaats is dan de Kamer van Koophandel. Spreker
doet bij dezen dat voorstel.
De Voorzitter stelt voor over te gaan tot artikels-
gewijze behandeling.
De heer Visser: Is er geen voorstel tot aanhouding?
De heer Dijkstra: Dat kan immers niet, we zitten er
midden in.
De Voorzitter: Dat voorstel is niet ingekomen.
De algemeene beraadslagingen worden gesloten.
Wordt overgegaan tot artikelsgewijze behandeling
van het Ontwerp.