282 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 November 1925.
De onderdeelen 1IV worden onveranderd vastge
steld.
Onderdeel V.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Oosterhoff: Ik stel voor de eerste alinea van
art. 9 oud onveranderd te handhaven.
De Voorzitter: De heer Oosterhoff stelt voor om de
eerste alinea van art. 9, zooals dat in de oude verorde
ning staat gedrukt, te behouden.
Door de heeren IJ. de Vries en Koopmans is voorge
steld om in art. 9 (onderdeel V) in den eersten zin van
het laatste lid de woorden „den Burgemeester" te ver
vangen door „de Kamer van Koophandel".
Door den heer Atuller is ten slotte voorgesteld om in
het laatste lid van art. 9 (onderdeel V) in plaats van
„den Burgemeester" te lezen „den Kantonrechter".
Spreker zou eerst over de eerste alinea willen laten
stemmen en vraagt of het voorstel-Oosterhoff wordt
ondersteund.
Dit blijkt wel het geval te zijn.
De heer K. de Boer zou hierbij nog even een opmer
king willen maken over deze amendementen.
De Voorzitter zegt wat al te haastig zijn geweest.
Hij wil dus in bespreking brengen onderdeel V met de
daarbij ingediende amendementen.
De heer K. de Boer meende zoopas, toen door de
heeren IJ. de Vries en Koopmans het voorstel werd ge
daan om den derden herschatter aangewezen te krijgen
door de Kamer van Koophandel, dat dit voorstel on
schuldiger was dan het hem nu blijkt te zijn. Want die
derde herschatter, die door de Kamer van Koophandel
zou worden benoemd, is feitelijk de beslissende partij...
De heer Westra: En de Raad.
De heer K. de Boer en de Raad, ja, wij kennen
dat wel. Nu heeft de heer IJ. de Vries in zijn motiveering
gezegd dat de Kamer van Koophandel feitelijk ook is een
vertegenwoordiging van de geheele gemeente. Neen,
zoo is het niet; zij is alleen de vertegenwoordiger of
vertegenwoordigster spreker weet niet of het een
jongen of een meisje is van den in deze gemeente be-
staanden handel, maar niet van de consumenten. Spreker
weet niet of deze in dit geval wel nuchter genoeg zouden
zijn om hun stem te laten gelden, maar hij meent toch
dat in geen geval een derde arbiter, aangewezen door
een organisatie, waarin de belanghebbenden een zoo
belangrijke stem hebben, kan worden geaccepteerd.
Hij acht dan beter wat door den heer Muller is voorge
steld: den derden herschatter door den kantonrechter te
laten kiezen
De heer IJ. de Vries moet daartegen toch bezwaar
maken. Het komt hem voor dat zijn bedoeling dezelfde
is als die van den heer De Boer, n.l. om recht en recht
vaardigheid te betrachten. Spreker gelooft zeker dat,
wanneer deze benoeming in handen wordt gelegd van
den Kantonrechter, die dan toch zijn adviseurs zal moe
ten zoeken om te weten wie hij moet hebben, omdat de
Kantonrechter niet zoozeer zit in het leven van den
handel en de nienschen, die met hem bekend zijn, daar
ook niet in leven, omdat hij meer een man is die zit in
de rechtspraak. Dat is sprekers beschouwing en omdat
wij nu juist hebben het bestuur van de Kamer van Koop
handel, die niet alleen de vertegenwoordiging is van
Leeuwarden, maar ook van de omliggende plaatsen,
komt het hem voor dat een onpartijdig man het beste
daar zal kunnen worden gevonden. Spreker vraagt ook
niet den derden schatter door de nienschen zelf te laten
verkiezen, maar wil er desnoods in meegaan dat men
die door een ander aangewezen krijgt; het is hem en
anderen er ook alleen om te doen een rechtvaardige
schatting te krijgen en in dit geval aan het bezwaar
van de vergunninghouders tegemoet te komen.
De heer Koopmans meent dat aan het amendement-
Muller een practisch bezwaar zit, n.l. dit het is de
vraag of de Kantonrechter zal ingaan op de opdracht
of het verzoek om een derden deskundige te benoemen.
De heer Muller: Laten we dat maar eens afwachten.
De heer Koopmans: Hij is ten slotte rijksambtenaar
en heeft een opdracht van den kant der gemeente ge
woon aan kant te leggen. Niemand kan hem daartoe
pressen, als hij die aan kant wil leggen.
De heer Muller: Dat kan men de Kamer van Koop
handel ook niet. Of wil die wel?
De heer Koopmans: Dat kunnen we eens probeeren.
De Voorzitter zou zelf naar aanleiding van dit art. 9
toch nog even willen zeggen dat het eenige, dat hij er
tegen zou hebben dat een ander dan de Burgemeester
wordt aangewezen zooals in de amendementen is
belichaamd dit zou wezen, dat men daarmee toch
eigenlijk nog een concessie zou doen aan het vermoe
den, dat bij het voorstel van Burgemeester en Wethou
ders geen onpartijdigheid zou worden betracht. Spreker
meent te hebben uiteengezet dat bij Burgemeester en
Wethouders geen andere bedoeling heeft voorgezeten
dan om het juiste bedrag te krijgen. Als men nu in plaats
van door den Burgemeester een derden deskundige laat
aanwijzen door een ander, terwijl het voorstel door Bur
gemeester en Wethouders is gedaan om dit te laten
doen door den Burgemeester, ziet spreker daar eenigs-
zins in dat men van den Burgemeester verwacht dat
door hem een min of meer partijdige deskundige zal
worden benoemd, iemand die niet geheel objectief is,
maar het meeste let op het belang van de gemeente.
Verder moet spreker voor alles toch ook nog even
hierop opmerkzaam maken dat per slot van rekening
niet de derde arbiter uitspraak doet, maar de Raad. Wij
krijgen de rapporten ter beoordeeling in den Raad en
nu kan de schatting van den derden arbiter er naar het
oordeel van den Raad we! geheel naast zijn. Het kan
best zijn dat naar het oordeel van den Raad een van de
beide andere deskundigen een beter rapport heeft ge
maakt dan de derde. Spreker meent dan ook dat men
wel wat al te veel gewicht hecht aan de kwestie, wie
den derden deskundige zal benoemen, omdat de Raad
zelf het lichaam is dat de eindbeslissing heeft.
De heer Muller zou naar aanleiding van wat de Voor
zitter nu heeft gezegd willen opmerken dat er voor hem
absoluut geen reden is om te veronderstellen dat de
Burgemeester iemand zal aanwijzen, die niet objectief
is, maar dat hij zijn voorstel heeft gedaan uit vrees dat
hier een voorstel zou worden aangenomen om den
derden herschatter door de Kamer van Koophandel te
laten aanwijzen. Nu meende spreker in het antwoord
van den Voorzitter te hebben beluisterd dat Burgemees
ter en Wethouders daar niet zoo'n reusachtig bezwaar
tegen hadden en toen heeft hij gemeend dat indien men
wenschte dat ter aanwijzing van een derden herschatter
een ander moest worden genoemd, indien men van
meening was dat dit niet de Burgemeester moest zijn
z. i. is het niet noodzakelijk dat een ander wordt ge
noemd en kan het artikel, zooals het is voorgesteld,
worden gehandhaafd het dan beter was daarvoor den
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 November 1925.
283
Kantonrechter te noemen. Sprekers voorstel is dus een
sub-amendement op dat van den heer IJ. de Vries.
De beraadslagingen worden gesloten.
De Voorzitter brengt het eerst in stemming het amen
dement van den heer Oosterhoff om de eerste alinea van
art. 9 oud te behouden.
Dit voorstel wordt met 17 tegen 10 stemmen ver
worpen.
Tegen stemmen de heeren Hofstra, B. Molenaar,
IJ. de Vries, Beekhuis, Visser, Posthuma, Lautenbach,
Tiemersma, O. F. de Vries, Botke, M. Molenaar, H. de
Boer, Van der Veen, Hooiring, K. de Boer, Muller en
Dijkstra.
Vóór stemmen: de heeren Van der Schoot, Scheltema,
Oosterhoff, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de
heeren Weiina, Westra, Cohen, Fransen, Wölcken en
Koopmans.
De Voorzitter gelooft dat het beste is om thans het
voorstel van Burgemeester en Wethouders in stemming
te brengen, omdat blijkt dat bij de amendementen, die
zijn ingediend, eenig verschil van meening is. Wanneer
het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt
verworpen met betrekking tot de laatste alinea, kan
spreker dan de amendementen in stemming brengen.
De heer IJ. de Vries vraagt veronderstel dat art. 9
verworpen wordt, is dan het geheele artikel weg? Het
draait hier om het amendement op art. 9 en als de meer
derheid van den Raad nu tegen dat artikel stemt, omdat
zij dat amendement er in wil hebben, is het geheele
artikel weg.
De Voorzitter geeft toe dat er iets waars is in hetgeen
de heer IJ. de Vries zegt, maar de bedoeling is te laten
stemmen over het laatste lid van art. 9 (onderdeel V).
Spreker gaat uit van de veronderstelling dat de andere
alinea's van het artikel zoo meteen wel met algemeene
stemmen zullen worden vastgesteld.
Het laatste lid van onderdeel V, zooals dat door Bur
gemeester en Wethouders is voorgesteld, wordt met 15
tegen 12 stemmen vastgesteld, waardoor de hierop in
gediende amendementen zijn vervallen.
Vóór stemmen: de heeren O. F. de Vries, Botke, M.
Molenaar, H. de Boer, Hooiring, K. de Boer, Muller,
Dijkstra, Hofstra, B. Molenaar, Beekhuis, Fransen,
Posthuma, Lautenbach en Tiemersma.
Tegen stemmen: de heeren Van der Veen, Koopmans,
Van der Schoot, Scheltema, Oosterhoff, mevrouw Buis
manBlok Wijbrandi, de heeren IJ. de Vries, Weima,
Westra, Cohen, Visser en Wölcken.
Onderdeel V wordt in zijn geheel met algemeene
stemmen onveranderd vastgesteld.
Onderdeelen VI en VII worden onveranderd vastge
steld, waarna de geheele verordening met algemeene
stemmen onveranderd wordt vastgesteld.
5 (Agenda no. 6). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot vaststelling van verordeningen
a. tot vaststelling van het getal en de jaarwedden
der leeraren enz. aan het gymnasium
b. regelende de jaarwedden der leeraren enz. aan
de gemeentelijke hoogere burgerschool met 3-jarigen
cursus en daarop aansluitende hoogere handelsschool
met 2-jarigen cursus;
c. tot wijziging van de verordening inzake de pen-
sionneering van gemeente-ambtenaren, hun weduwen
en weezen, bedoeld bij de Pensioenwet voor de gemeente
ambtenaren 1913 en de Pensioenwet 1922 (bijlage no. 32).
Algemeene beschouwingen worden niet gehouden.
Aan de orde is de verordening sub A (Ontwerp I).
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi Zou het mis
schien ook overweging verdienen om naar aanleiding
van de laat ingekomen adressen en requesten deze pun
ten tot de volgende vergadering aan te houden?
De Voorzitter gelooft niet dat dit noodig is, want hem
dunkt dat deze kwestie vrij eenvoudig is. Het zou in elk
geval zeer jammer zijn, wanneer deze verordeningen
niet spoedig tot stand werden gebracht. Zooals men
weet, wacht de geheele goedkeuring van de begrooting
voor 1925 daar nog altijd op en wat langer men wacht,
wat grooter de moeilijkheden worden. Als er dus geen
groot bezwaar is, zou spreker liever vandaag deze ver
ordeningen willen behandelen.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Als ik de eenige
ben, die aanhouding verzoekt, is het niet anders, maar
de adressen zijn zoo laat ingekomen, dat maakt toch
wel verschil.
De Voorzitter: Laten wij beginnen met de beraad
slagingen te openen en mocht het dan wenschelijk
blijken deze verordeningen aan te houden, dan kan
daartoe altijd nog worden besloten.
Ontwerp I wordt, na artikelsgewijze behandeling,
met algemeene stemmen onveranderd vastgesteld.
Aan de orde is de verordening sub B (Ontwerp II).
Wordt overgegaan tot artikelsgewijze behandeling.
Art. 1.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer IJ. de Vries zegt dat bij hem de vraag is ge
rezen of de behandeling, die de leeraren
De Voorzitter maakt er den heer De Vries op attent
dat art. 1 in behandeling is.
De heer IJ. de Vries: Het gaat hier toch over de ge
meentelijke hoogere burgerschool?
De Voorzitter Wenscht 'J algemeene beschouwin
gen? Die zijn feitelijk afgeloopen.
De heer IJ. de Vries: Dat is mij dan eigenlijk ontko
men.
De Voorzitter: Kunt U, wat U te zeggen hebt, niet
onderbrengen bij een van de artikelen?
De heer IJ. de Vries wou spreken met het oog op de
adressen, die mevrouw Buisman ook bedoelde.
De Voorzitter: Dat slaat dus op Ontwerp III.
De beraadslagingen over art. 1 worden gesloten.
De algemeene beraadslagingen over het geheele voor
stel van Burgemeester en Wethouders worden geopend.
De heer IJ. de Vries kon het adres van de leeraren van
de gemeentelijke hoogere burgerschool niet bij de ver
ordening op het gymnasium ter sprake brengen. Die
leeraren zullen met ingang van 1 September 1.1. een
reuzen-korting krijgen op hun salaris. Spreker heeft het
schrijven van Gedeputeerde Staten gelezen en vreest
dat wij daar niets tegen kunnen doen; wij zijn als Raad