284 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 November 1925.
heel gewoon gedwongen, zooals het college van Bur
gemeester en Wethouders al schrijft, om te doen wat
Gedeputeerde Staten en de Kroon bevelen.
Spreker zou nu alleen deze vraag willen stellen of wij,
in het bijzonder op het adres van de leeraren, ook prae-
advies kunnen krijgen van Burgemeester en Wethou
ders. Hij meent toch dat daarin een billijkheid is en dat
er door de reusachtige en onvoorbereide verslechtering
van de positie der leeraren aanleiding is om daarover
nadere inlichtingen te hooren van Burgemeester en Wet
houders. Spreker brengt alleen hun adres ter sprake,
als Burgemeester en Wethouders later liever hierop ant
woorden, dan behoeft dat nu niet bij de behandeling der
verordening, maar dan kunnen zij er later op terug
komen. Het is natuurlijk een heel moeilijke zaak, dat
voelt spreker zelf wel.
De Voorzitter: U zou met een prae-advies van Bur
gemeester en Wethouders hetzelfde bereiken wat wij
zoo graag wilden coupeeren bij het voorstel van me
vrouw Buisman, n.l. aanhouding.
De heer IJ. de Vries: Het draait alleen om dit adres.
Misschien zou er later een herziening kunnen komen.
De heer K. de Boer vraagt over een paar dingen
omtrent deze zaken een besloten zitting.
Dit verzoek wordt ondersteund.
Wordt in geheime vergadering overgegaan.
Na heropening der openbare vergadering worden de
algemeene beraadslagingen heropend.
De heer M. Molenaar: Ik wensch namens onze fractie
omtrent deze zaak een korte verklaring af te leggen.
Wij hebben hier voor ons de ontwerp-wijzigingen
van enkele verordeningen.
De voorgeschiedenis, hieraan verbonden, heeft uitge
wezen dat de Raad, die krachtens de Grondwet, staat
aan het hoofd der gemeente, te dezen opzichte niet in
staat is, in volle vrijheid te beraadslagen en te beslui
ten. Het college van Gedeputeerde Staten heeft gemeend
den Raad te moeten voorschrijven, wat tot de regeling
van de huishouding der gemeente behoort. Zooals Bur
gemeester en Wethouders in een der stukken opmerken:
„Gedeputeerden doen wat des Raads is".
Onder deze omstandigheden heeft het geen zin de
adressen, die omtrent deze aangelegenheid zijn inge
komen, te bespreken. Het heeft geen zin het al of niet
nuttige van de daarin bepleite wenschen en verlangens
in overweging te nemen, noch ook om de gevolgen van
de te nemen maatregelen nader te beschouwen.
Wanneer zij het daartoe gunstige tijdstip gekomen
acht, zal onze fractie herziening van de heden afge
dwongen maatregelen ter hand nemen.
De heer Visser: Zijn nu in behandeling de adressen,
die zijn binnengekomen van de betrokken organisaties?
De Voorzitter: Ja.
De heer Visser zou daar dan ook wel een enkel woord
over willen zeggen. Hij staat op een eenigszins ander
standpunt dan dat, 't welk namens de sociaal-democra
tische fractie door den heer Molenaar is naar voren ge
bracht. De kwestie is dat Gedeputeerde Staten een be
slissing hebben genomen en hebben gezegd dat zij de
begrooting voor 1925 niet goedkeurden om verschil
lende reden. Spreker meent dat een van de hoofdmo
tieven van dit college is geweest dat op de begrooting
voor 1925 het betalen van pensioenpremie kwam voor
rekening der gemeente. Hij gelooft dat Gedeputeerde
Staten zich principieel op het standpunt hebben ge
plaatst: wij zullen in de toekomst de begrooting niet
meer goedkeuren, als daarop voorkomt een premievrije
pensionneering van de ambtenaren en werklieden. Wan
neer nu de Raad er voor te vinden was wat in de adres
sen wordt gevraagd, n.l. dat 600.— in mindering
wordt gebracht op de bedragen, waarvan premie wordt
geheven, dan zou de begrooting voor 1926 daarmee ook
eenigszins in verband moeten worden gebracht en dan
zouden wij hetzelfde meemaken als met de begrooting
voor 1925, door Gedeputeerde Staten zou een dergelijke
begrooting niet worden goedgekeurd. Want wat hier
gebeurde zou dan zijn een gedeeltelijke vrijstelling van
het betalen van premie; men ontlast wel een bedrag van
600.daarvan, maar het gaat er toch om of het per
soneel volledig premie zal betalen of gedeeltelijk. Spr.
gelooft toch dat, waar Gedeputeerde Staten zich princi
pieel hebben uitgesproken, wanneer de Raad beslist ten
gunste van het personeel, wij hetzelfde zullen meema
ken als bij de begrooting voor 1925. Dat is voor spreker
de reden dat hij niet met deze adressen kan meegaan.
Men komt hiermee z. i. ook op een onzuiver standpunt
te staan. De uitspraak van Gedeputeerde Staten is er
en nu voeren de stukken wel aan om een zeker bedrag
vrij te stellen, maar het is toch een kwestie van loon en
dan komt de vraag: is dat voldoende of niet? Zou men
dus de kwestie willen brengen op dat terrein, dan komt
men op het terrein van het loonvraagstuk en dan is het,
voor zoover spreker het kan beoordeelen, langs een
achterweg binnen halen, wat Gedeputeerde Staten
straks hebben geweigerd. Spreker voor zich heeft ook
de overtuiging, dat men het kan probeeren, maar dat
het resultaat nihil zal zijn. Waar dat zeker staat, dat dit
nihil is, meent spreker dat wij dit niet in toepassing
moeten brengen en dus de adressen niet kunnen accep
teeren. Hij is niet onwillig, maar dat is de reden dat hij
er niet in kan meegaan.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi was er graag in
meegegaan om een bepaalde som van 300.- of 600.-
te laten vervallen voor het betalen van pensioenkorting,
maar zij heeft begrepen dat die bepaling is vervallen,
toen de tegenwoordige, nu nog geldende, salarissen
werden gegeven en dat vindt zij een reden om niet op
deze adressen in te gaan. Wanneer die bepaling auto
matisch was vervallen, toen de pensioenpremies door
de gemeente bekostigd werden, was het iets anders,
maar nu met het vervallen dezer bepaling is rekening
gehouden, toen de salarissen op hun tegenwoordige
hoogte zijn gebracht, vindt spreekster geen vrijheid,
kennende de houding van Gedeputeerde Staten, om te
doen, wat door de organisaties is voorgesteld.
De Voorzitter wil nog even bevestigen wat door me
vrouw Buisman is gezegd. De verordening van 1914
bevatte een artikel dat de pensioengrondslag met ƒ300.-
werd verminderd en dat dan daarnaar het percentage
zou worden geheven. Dat is afgeschaft in 1919, toen de
verschillende salarissen zijn vastgesteld. Daarvan is het
logisch gevolg dat bij de bepaling van de salarissen
rekening is gehouden met het verlies, dat de ambtenaren
en werklieden leden door de intrekking van dat artikel.
Spreker wil er ook nog even op wijzen dat, als een
dergelijk voorstel zou worden aangenomen, dit voor de
gemeentefinanciën een kwestie zou zijn van een
19.000.a 20.000.Maar ook op de gronden,
door mevrouw Buisman aangevoerd, zou het niet wen-
schelijk zijn de verzoeken in te willigen.
De algemeene beraadslagingen worden gesloten.
De Voorzitter herinnert er aan dat aan de orde was
Ontwerp II.
De Ontwerpen II en III worden, na artikelsgewijze
behandeling, met algemeene stemmen onveranderd
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 November 1925.
285
vastgesteld, waarmee tevens is besloten, wat Ontwerp
111 betreft, overeenkomstig de voorstellen van Burge
meester en Wethouders, sub a, b en c.
6 (Agenda no. 7). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot vaststelling van een verordening, rege
lende het getal en de bezoldiging van het onderwijzend
personeel aan de middelbare avondhandelsschool (bijl.
no. 33).
Wordt overgegaan tot artikelsgewijze behandeling
der verordening.
Artt. 1—7 worden onveranderd vastgesteld.
Art. 8.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Oosterhoff wou even een inlichting vragen.
In dit artikel staat: „Deze verordening treedt den 1 Ja
nuari 1926 in werking". Is dat niet in strijd met wat ge
schreven is in de derde alinea van de toelichting? Daar
staat
„Bij schrijven van 22 November 1924 deelt laatst
genoemde Minister ons mede dat het in zijn voorne
men ligt een nieuwen leidraad vast te stellen, welke
intusschen is verschenen, voor de bezoldiging van het
personeel der handelsscholen met ingang van 1 Ja
nuari 1925 en noodigt hij ons uit, tijdig die maatre
gelen te treffen, die voor de invoering op dien datum
vereischt worden."
De Voorzitter kan den heer Oosterhoff antwoorden
dat het geen drukfout is. De verordening treedt 1 Januari
1926 in werking, maar voor de regeling gelden andere
tijdstippen.
De beraadslagingen worden gesloten.
Art. 8 wordt onveranderd vastgesteld, waarna de ge-
heele verordening met algemeene stemmen onveranderd
wordt vastgesteld.
Niets meer te behandelen zijnde, wordt de vergadering
door den Voorzitter gesloten.