306 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 7 December 1925.
open deur. Hij meent dat, als wij de stukken lezen, in
de wijziging van de gemeentebegrooting voorkomt
18.200.voor den verbouw voor Gemeentewerken en
9800.voor dien van den geneeskundigen dienst,
samen dus 28.000.en zelfs nog 2 ton voor de ver
bouwing van het Stadhuis. Als wij dat dus allemaal aan
nemen, komt het hem voor dat daarmee wel wat bereikt
wordt
De heer M. Molenaar: Maar dan wordt er nog niet
begonnen!
De heer IJ. de Vries neemt aan dat, bij wat Burge
meester en Wethouders voorstellen, wij ook verder kun
nen werken, ook al wordt de heele kwestie verworpen.
De gelden staan toch op de begrooting, zoowel voor
Gemeentewerken als voor den geneeskundigen dienst.
Daarvoor staat er 28.000.op. Spreker weet het niet.
maar hij neemt aan dat de heeren op het oogenblik een
beetje te hard willen loopen. Er is echter alle kans dat,
als wat minder hierover was gesproken, dat voor dit
punt beter was geweest.
Den heer Beekhuis (wethouder) komt het voor dat
men het beste doet eerst te stemmen over het voorstel,
dat door Burgemeester en Wethouders is gedaan. Is
men het daarover eens, dan zou de heer De Boer, als
hij dit wenscht, een voorstel moeten doen, waarin wordt
gezegd dat de Raad niet wil afwachten of de wijziging
der begrooting zal worden goedgekeurd, maar dat men
intusschen zal doorgaan en dus zal beginnen met de
plannen tot verbouw van de Infirmerie verder uit te
werken en uit te voeren. Dat moet, gelooft spreker,
worden belichaamd in het voorstel van den heer De
Boer.
De heer K. de Boer sluit zich aan bij hetgeen de heer
Beekhuis heeft gezegd; de kwestie, die hier aan de
orde is, is een kwestie van nu of straks. Door den Bur
gemeester is zoopas gezegd dat het met deze begrooting
was een principieele kwestie van een termijn van 5 of
40 jaar. Spreker zou de vraag willen stellen of dan het
moment daarvoor wel gelukkig gekozen is, door met
dit bedrag die kwestie uit te vechten. Spreker gelooft
dat men dit beter bij een ander bedrag had kunnen doen;
als het om een rijksdaalder ging, zou de Voorzitter het
ook niet voorstellen.
De beraadslagingen over het voorstel van Burge
meester en Wethouders worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
De Voorzitter vraagt of de heer H. de Boer nog een
motie wenscht in te dienen.
De heer H. de Boer (wethouder) doet het volgende
voorstel
,,De Raad draagt het college van Burgemeester en
Wethouders op het gebouw der Infirmerie onmiddel
lijk in te richten voor Gemeentewerken en den ge
neeskundigen dienst,"
en trekt daarbij zijn eerste motie in.
De Voorzitter: De Raad weet wat de bedoeling is:
dat de Raad opdracht geeft aan het college van Burge
meester en Wethouders om het geheele gebouw onmid
dellijk in te richten voor den geneeskundigen dienst en
voor Gemeentewerken.
De beraadslagingen over het nieuwe voorstel van den
heer H. de Boer worden geopend.
De heer Fransen (wethouder) zou willen vragen, als
de Raad dit voorstel mocht aannemen en als dan blijkt
dat de bezwaren van Gedeputeerde Staten van dien aard
zijn, dat wij voor de andere verbouwing geen toestem
ming krijgen, wat wij dan met het gebouw moeten doen,
waarin Gemeentewerken op het oogenblik is gehuisvest.
De heer Oosterhoff zou toch nog even willen vragen
of er eigenlijk tusschen deze twee voorstellen geen te
genstrijdigheid is. Wij hebben het voorstel van Burge
meester en Wethouders aangenomen, om van Gedepu
teerde Staten te weten te komen of deze zich met een
termijn van aflossing van 40 jaar kunnen vereenigen en
nu zouden wij een voorstel aannemen, waarbij het al van
te voren vaststaat dat wij toch doorgaan en dat het ons
dus niets kan schelen, hoe Gedeputeerde Staten er over
denken. Spreker meent dat zij, die hebben gestemd voor
het vorige voorstel, om te weten hoe Gedeputeerde
Staten er onder staan, niet kunnen stemmen voor het
voorstel van den heer H. de Boer.
De heer Visser zou willen vragen: waarom zoo'n
haast gemaakt met dit onderdeel Is het, als deze
kwestie door Burgemeester en Wethouders bij Gede
puteerde Staten principieel aan de orde wordt gesteld,
niet noodig om eerst te weten wat de gedachtengang is
bij Gedeputeerde Staten, waarom wij toestemming kon
den krijgen voor dat gedeelte? Spreker is er niet voor
in beroep te gaan bij de Kroon. Hij is even goed als de
heeren voor de verbouwingsplannen, alleen wil hij meer
zekerheid hebben. Hij zou in het kader van het alge
meen met Gedeputeerde Staten willen praten. Zijn voor
stel dat hij wel wil doen is, dat Burgemeester en
Wethouders omtrent deze kwestie nog eens gaan praten
met Gedeputeerde Staten: wij kunnen nu wel met de
uitvoering beginnen, maar hoe denkt U over de uitvoe
ring van de rest? Dan weten wij meer en kunnen wij
dus ook met meer zekerheid stemmen.
De heer H. de Boer (wethouder) wenscht nu toch
nog even te antwoorden op hetgeen de heer Visser zegt.
De heer Visser wil nog eens praten, maar er is reeds
gepraat. Dit voorstel van Burgemeester en Wethouders
is juist het voorstel om niet meer te praten, maar om
nu maar eens precies te weten waar wij aan toe zijn.
Als de heer Visser niet naar de Kroon wil, moet hij daar
niet vóór stemmen, tenzij hij de gedachte heeft dat Ge
deputeerde Staten hierin zullen meegaan. Dat is juist
de bedoeling om het principieel uit te vechten.
De Voorzitter wil opmerken dat thans niets anders
aan de orde is dan de motie, welke de heer De Boer
heeft ingediend.
De heer Hofstra vindt het voorstel van de overzijde
totaal overbodig. Als hij in aanmerking neemt dat de
Raad den 22en September heeft besloten het college een
crediet te verleenen van 18.200.en dat de Raad toen
tevens aan Burgemeester en Wethouders heeft opge
dragen met nadere voorstellen bij den Raad te komen,
dan meent spreker dat, waar de wensch om die
gedachtengang te handhaven ook nu zeer zeker weer is
naar voren gekomen, Burgemeester en Wethouders die
opdracht van den 22en September nog hebben, zoodat
dus het voorstel van de overzijde totaal overbodig is.
De beraadslagingen worden gesloten.
De motie van den heer H. de Boer wordt met 16 tegen
10 stemmen aangenomen.
Tegen stemmen de heeren Scheltema, Wölcken,
Oosterhoff, Beekhuis, IJ. de Vries, Westra, Koopmans,
Fransen, Lautenbach en Visser.
Vóór stemmen de heeren Tiemersina, Posthuma,
Hofstra, Van der Schoot, Dijkstra, Muller, mevrouw
BuismanBlok Wijbrandi, de heeren Weima, Hooiring,
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 7 December 1925.
307
AA. Molenaar, Botke, B. Molenaar, O. F. de Vries, H. de
Boer, Van der Veen en K. de Boer.
Te 12.45 uur namiddags wordt de vergadering ge
schorst.
Te 2 uur namiddags wordt de vergadering heropend.
Alsdan zijn aanwezig 25 leden.
Afwezig 2 leden, de heeren Scheltema en Cohen.
9 (Agenda no. 10). De ontwerp-begrootingen van
de baten en lasten der gemeentebedrijven en de ontwerp-
begrooting der gemeentealle dienst 1926 (bijlagen 1925
nos. 31, 35 en 37 en 1926 nas. 1 en 2).
De heer K. de Boer vraagt het woord.
De Voorzitter: Is het misschien over de werkwijze?
De heer K. de Boer: Ja.
De Voorzitter had daaromtrent ook een voorstel en
zou daarmee graag beginnen. Hij wenschte nu eerst het
woord te geven tot het houden van algemeene beschou
wingen, waaronder hij verstaat algemeene beschou
wingen over de algemeene gemeentebegrooting en het
beleid van Burgemeester en Wethouders, d. w. z. b.v.
over het onderwijs, het armwezen, enz. Dat zijn onder
werpen die besproken moeten worden bij de algemeene
begrooting. Verder stelt spreker zich voor om daarna
een voor een de bedrijfsbegrootingen aan de orde te
stellen en dan te vragen of men naar aanleiding van de
betreffende bedrijfsbegrootingen ook algemeene be
schouwingen wenscht te houden over dien tak van
dienst.
De heer K. de Boer zou een opmerking van minder
ernstigen aard willen maken. Wij hebben een schrijven
van Burgemeester en Wethouders gekregen over de orde
van de vergaderingen, dat het in de bedoeling ligt mor
gen-, middag- en avondvergaderingen te houden. Spr.
zou nu willen voorstellen die avondvergadering achter
wege te laten. Hij is van oordeel dat, als wij vergaderen
van 's morgens 10 tot ongeveer 6 uur 's avonds, het dan
wel welletjes is en hij gelooft dat het niet bevorderlijk
is voor de discussies en voor de behandeling, wanneer
wij dan ook nog een avondvergadering houden. Spreker
doet daarom het voorstel om de avondvergadering ach
terwege te laten.
De Voorzitter antwoordt dat hij persoonlijk en hij
gelooft ook van Burgemeester en Wethouders niet zoo
veel voor het houden van avondvergaderingen voelen,
maar dat de Raad het ook grootendeels in de hand heeft
of er avondvergaderingen noodig zullen zijn of niet.
Persoonlijk zou spreker ook graag 's avonds vrij zijn;
hij zou daarom zeggen: laten wij elkaar beloven te pro-
beeren dat het niet noodig zal zijn. Als wij daarmee be
ginnen, zijn wij al een heel eind op weg.
De heer K. de Boer: Als wij dan eens beginnen met
mijn voorstel aan te nemen?
De Voorzitter: Ik ben bang dat de Woensdag er dan
nog bij komt.
De heer K. de Boer: Ik niet.
De Voorzitter: Laten wij daar dan straks in de pauze
nog maar eens over spreken.
De heer K. de Boer: Accoord.
De Voorzitter memoreert dat het dus zijn bedoeling
is dat eerst algemeene beschouwingen worden gehou
den over de algemeene gemeentebegrooting en het al
gemeen beleid van Burgemeester en Wethouders en dat
straks bij de bedrijfsbegrootingen algemeene beschou
wingen kunnen worden gehouden over die begrootingen.
De Raad maakt tegen deze werkwijze geen bezwaar.
De algemeene beraadslagingen over de ontwerp-
GEMEENTEBEGROOTING worden geopend.
De heer Hofstra: In de eerste plaats, Mijnheer de
Voorzitter, een korte opmerking van algemeenen aard
over het Verslag van Rapporteurs over het verhandelde
in de secties en de Memorie van Antwoord.
Bij het lezen van die stukken kan ik mij niet losmaken
van deze gedachte, dat er ook ten opzichte van onze
gemeentepolitiek eene matheid valt te bespeuren.
Slechts 3 leden hebben deelgenomen aan de algemeene
beschouwingen.
Of dit nu alles hiermee verband houdt, dat iedere
partijformatie rekening wil houden met het economisch
mogelijke, dan wel, dat de vertegenwoordiging door
Leeuwardens Gemeentebelang van overwegenden in
vloed is geweest, ik durf dit niet te beantwoorden.
Toch wil ik, Mijnheer de Voorzitter, den middag niet
prijzen voor de avond is gedaald. Mogelijk had ik ook
gezwegen, indien bijlage no. 31 geen stof gegeven had
tot spreken.
In de tweede plaats, Mijnheer de Voorzitter, mijn dank
voor de breede toelichting bij de aanbieding der ge
meente- en bedrijfsbegrootingen. Daarin ligt, bij wijze
van spreken, „veel uitgestald". Of nu al wat Burge
meester en Wethouders op den disch hebben uitge
spreid met vollen luister wordt ontvangen, waag ik te
betwijfelen. Hoewel dan dankbaar, doch niet in alle
opzichten voldaan, wil ik trachten mijn gedachte zoo
kort mogelijk weer te geven.
Ik wil dan beginnen, Mijnheer de Voorzitter, met de
opmerking uit de toelichting op bladzijde 436, dat Bur
gemeester en Wethouders niet geslaagd zijn de begroo
ting voor 1926 sluitend te maken, zonder den post 156,
„plaatselijke directe belastingen" te verhoogen.
Ik heb mijzelf de vraag gesteld: om welke oorzaak
kunnen Burgemeester en Wethouders deze post verhoo
gen? De werkelijke inkomsten krachtens belastingont
vangst naar het inkomen voor 1924 zijn geweest
1.111.723.Gezien dezen achteruitgang kunnen en
mogen Burgemeester en Wethouders dan op meevallers
hopen. Immers was voor 1923 geraamd een bedrag van
1.200.000.Wat blijkt nu? Dat volgens de rekening,
opgemaakt over 1924, de belasting 90.000.min
der heeft opgebracht dan geraamd was. Dit is een te
leurstellend feit. Een zaak waarmee rekening moet wor
den gehouden en waaruit volgt dat of de inkomsten
moeten verhoogd, dan wel de uitgaven moeten worden
besnoeid. Hier blijkt tweeërlei keuze.
Wat het eerste betreft zou ik toch wel iets willen
zeggen, hoewel volgens Burgemeester en Wethouders
pas in April van het volgend jaar een besluit moet wor
den genomen. Hoewel er dan nog wel eenigen tijd is
daarover te denken, zou ik toch dit willen zeggen, dat
belastingverhooging het laatste moet zijn, wat er ook
gebeure. Verschillende groepen der bevolking deelen in
de malaise, die niet alleen onze gemeentenaren, maar
geheel onze vaderlandsche erve bestrijkt. Met een be
roep dat onze plaatselijke belasting hooger dan 4 is
geweest, komen wij op dit oogenblik niet verder.
Het meeste houvast geeft, wat nu te merken is, n.l.
teruggang in alle zaken. Bij een belastingverhooging,
waarbij handel en nering worden geraakt, zijn de voor
de hand liggende gevolgen, dat de minder bedeelde,
zooal niet direct dan toch indirect, wordt getroffen.
Daarom een beroep op het college van Burgemeester
en Wethouders geen geordend middel onbeproefd te
laten, om belastingverhooging te voorkomen.