322 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 7 December 1925.
zen dat Leeuwarden op dit staatje lang geen slecht fi
guur maakt Gedeputeerde Staten hebben in 1925 de
belasting moeten verhoogen ten opzichte van 1914 van
544.000.tot 1.646.000, dat is 282 per inwoner.
Dat scheelt dus met Leeuwarden niet veel en als dus
Leeuwarden het geld over den balk gooit, dan doen
Gedeputeerde Staten dat even goed.
Dan moeten wij rekening houden met het feit dat de
rijkswetgever ons in die jaren verschillende lasten op
de schouders heeft gelegd, die de Provinciale Staten
niet hebben gekregen; wij zijn zoo voor en na tot het
doen van verschillende uitgaven gedwongen, die wij in
1914 niet hadden. Spreker zal nu niet in een beoordee
ling treden van die uitgaven, hij constateert alleen het
feit, dat wij thans veel meer dingen uit de gemeentekas
moeten betalen dan in 1914. Bovendien heeft de Regee
ring ons in 1922 of 1923 een bedrag afhandig gemaakt
van 150.000.wat wij in de crisisjaren hebben ge
had, zoodat ook dit bedrag thans moet worden opge
bracht door de gemeentenaren. Als wij de zaak van dien
kant bekijken, gelooft spreker gerust te kunnen consta-
teeren, dat het financieel beleid van de gemeente Leeu
warden over het algemeen gezien kan worden.
De wethouder van Financiën heeft in zijn betoog ge
ruststellende mededeelingen gedaan en gezegd dat wij
met deze begrooting aan het eind van het boekjaar ko
men tot een normaal saldo. Spreker hoopt dat en deelt
eenigszins die verwachting, omdat de belastbare inko
mens een stijgende lijn vertoonen. De heeren Hofstra
en Weima schudden het hoofd, het spijt spreker dat zij
zijn optimisme niet deelen, hij kan hun pessimisme niet
deelen, hij weet niet waarop dat berust. Maar als blijkt
dat wij er met de begrooting, zooals die hier ligt, niet
kunnen komen, dan zullen wij moeten zien op welke
wijze wij dat wèl zullen kunnen.
De heer Beekhuis heeft nog gezegd dat wij de pro
gressie, die wij hier hebben, niet verder moeten op
schroeven, omdat daarvan het gevolg zou kunnen zijn
dat personen, die in onze gemeente veel belasting be
talen, over de grens zullen gaan. Zeker ,over de grens
gaan zij zeker, maar spreker gelooft dat het aantal vei
lige plekjes in Friesland en ook in andere provincies,
waar zij veilig kunnen wonen, zeer klein is, want zoo
wel op de plattelands- als op de stadsgemeenten maakt
Leeuwarden een goed figuur.
Nu het feit zelf. De heer Weima vindt het gelukkig,
dat Gedeputeerde Staten, toen de Raad had besloten
de salarissen aan het gymnasium op de bekende hoogte
te handhaven, daar toen een streep door hebben ge
haald, waardoor er zooveel geld bleef in de gemeente
kas. Maar dat is juist het fatale; hierdoor gaat de be
voegdheid van het gemeentebestuur, om door hem te
doen bepalen wat de bevolking zelf wil, verloren. Stel
eens het geval dat het college van Gedeputeerde Staten
in meerderheid uit sociaal-democraten bestond, stel het
geval dat hier in Leeuwarden was een reactionnaire
gemeenteraad dat bestaat gelukkig niet, de menschen
in Leeuwarden zijn verstandiger, maar wij zouden ons
dat geval kunnen denken en stel verder het geval
dat clan dat gemeentebestuur van Leeuwarden verschil
lende dingen ten behoeve van de bevolking naliet, die
het sociaal-democratische college van Gedeputeerde
Staten noodig vond, dan gelooft spreker dat dezelfde
menschen, die nu zeggen: gelukkig dat Gedeputeerde
Staten dit doen, het dan zouden afkeuren dat Gedepu
teerde Staten zelfstandig optraden. Spreker is ook van
meening dat dit een gevaar is voor de autonomie der
gemeente, dat sterk moet worden gedemonstreerd dat
de bewoners zelf kiezen, hoe zij geregeerd willen worden
en dat Gedeputeerde Staten zich daar buiten moeten
houden. Men leert het besturen niet anders dan door
daarvoor verantwoordelijk te zijn, de Raad nu draagt die
verantwoording, waar zijn leden als bestuurders zijn
gekozen en dus moeten Gedeputeerde Staten daar niet
in treden. Het is zeer juist wat Burgemeester en Wet
houders hebben gezegd, het werkt verlammend op het
initiatief van hen, die geroepen zijn als bestuurders,
als men steeds maar ten opzichte van de uitvoering zal
moeten vragen: zullen Gedeputeerde Staten dit goed-
of afkeuren? Men kan op die manier niet tot initiatief
komen, dit gaat op den duur verloren. Dit is het, wat
zoo sterk spreekt in het schrijven van Burgemeester en
Wethouders en waar spreker hen zeer dankbaar voor is.
Te 4.35 uur nam. wordt de vergadering geschorst.
Te 5 uur nam. wordt de vergadering heropend.
De Voorzitter: Zoo straks is door den heer De Boer
aangeroerd de kwestie of er van avond vergaderd zal
worden. Ik zou nu willen voorstellen er over te stem
men. Ik heb in de pauze eenige stemmen vóór gehoord,
andere tegen. Van de zijde van Burgemeester en Wet
houders bestaat hiertegen geen bezwaar. Het beste zal
zijn dat het nu uitgemaakt wordt.
Met 8 tegen 17 stemmen wordt besloten geen avond
vergadering te houden.
Vóór stemmen: de heeren Fransen, Lautenbach, H. de
Boer, Oosterhoff, Muller, Beekhuis, Westra en Koop-
mans.
Tegen stemmen: de heeren M. Molenaar, Botke, B.
Molenaar, Visser, O. F. de Vries, Van der Veen, K. de
Boer, Tiemersma, Posthuma, Hofstra, Van der Schoot,
Wölcken, Dijkstra, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi,
de heeren Weima, IJ. de Vries en Hooiring.
De heer Posthuma: Mijnheer de Voorzitter. Mijn rech
terbuurman is begonnen met te zeggen, dat hij met eeni-
gen schroom het woord nam. Ik neem dat woord over.
Ook ik neem met eenigen schroom het woord en tevens
met eenige verwondering. Met eenigen schroom, omdat
ik voor het eerst hier in het publiek spreek en met eenige
verwondering, omdat ik het feit, waarover ik naar aan
leiding van hetgeen de heer Muller heeft gezegd, moet
spreken, van zóó ondergeschikt belang acht, dat ik wer
kelijk niet geneigd was te antwoorden, ware het niet,
om niet met de beleefdheid in strijd te komen.
De Christelijk Sociale Partij heeft mij afgevaardigd.
Ik wilde alleen maar no. 10 hebben, omdat ik niet in
aanmerking wenschte te komen. Dit nummer kwam toch
aan de orde en dat niet alleen, ik wist dat de personen
die na mij kwamen, hun benoeming niet zouden aanne
men. Het zou er dus om gaan of de menschen, die op
de Christelijk Sociale partij hun stemmen hebben uit
gebracht en over de beginselen en personen hebben ge
stemd, heelemaal hun zetel zouden verliezen of niet.
Wanneer ik het niet had aangenomen, dan hadden de
vrijzinnig-democraten dezen zetel gekregen. Ik stond
voor de vraag: wat nu te doen? en ik heb het aange
nomen omdat, hoe men over de zaak zou denken, ik
door zoo te handelen de vaste overtuiging heb, gehan
deld te hebben naar den geest van de menschen, die
hun stem op de Christelijk Sociale Partij hebben uit
gebracht en ik geloof dat ik mij eigenlijk wel tot oor-
deelen bevoegd kan achten, wanneer ik zeg dat men
mij liever hier ziet dan een vertegenwoordiger der Vrij
zinnig Democratische partij. Ik geloof het hierbij te
kunnen laten.
De heer Muller: Mijnheer de Voorzitter. Door den
heer Koopmans zijn zoopas een paar woorden gezegd,
naar aanleiding van hetgeen ik naar voren heb gebracht.
In de eerste plaats, ik zeg dat met nadruk, heeft dit geen
persoonlijk karakter; lijkt het althans zoo, dan zal nie
mand er mij van verdenken, dat ik den persoon in kwes
tie in het geding wensch te brengen. Wanneer ik straks
en dit betreft in de eerste plaats den algemeenen
rapporteur gesproken heb, zooals ik dat gedaan heb,
dan heb ik dat gedaan omdat er vroeger en nu nog,
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 7 December 1925.
323
steeds gezegd wordt: Er worden maar menschen naar
den Raad gestuurd, die er toeten noch blazen van weten
en dat dat bij de vorige verkiezingen sterk op den voor
grond is getreden bij een bepaalde partij.
Partijtje wordt gezegd. Goed, het doet er niet toe.
Boeven en piraten is er geschreven, Mijnheer de Voor
zitter, dat betrof in hoofdzaak de sociaal democratische
arbeiderspartij. De heeren van dat partijtje zouden per
slot van rekening beter de zaken besturen, dan tot nog
toe het geval was geweest. Nu, 50 hebben wij achter
den wethouderstafel gezien. De andere 50 is nu in
de gelegenheid geweest zijn werk naar voren te bren
gen. En nu is de pijnlijke kwestie, dat ik moet optreden
als verdediger van de belangen van den Raad van Leeu
warden, nog wel tegenover iemand, die een Mr. voor
zijn naam voert. Ik, die maar enkele jaren, van 612
jaar, lager onderwijs heb genoten, ik moest constatee-
ren, dat er dergelijke zinsneden in een rapport van
iemand als den algemeenen rapporteur der gemeente
L,eeuwarden aanwezig zijn. Ik wil een paar zinsneden
naar voren halen. Zoo straks werd gevraagd of de stijl
mij nfet aanstond. Neen, Mijnheer de Voorzitter, de stijl
staat mij inderdaad niet aan. Hier staat b.v. onder
volgnummer 143
Een lid wil een hekje voor de woning van den brug
wachter der le Kanaalsbrug ter voorkoming van be
vuiling door zich daar bevindende personen.
Een dergelijke zinsnede zou ik niet graag voor mijn
verantwoording nemen als lid van den Raad. Als ware
het geheel dezelfde zaak staat hier onder Gemeente
reiniging
Een lid wil afschaffing van de kosten voor het dooden
van katten en honden, ook bespoediging van de exploi
tatie en organisatie van het nieuwe terrein, een ander
vraagt, waarom niet meer straten en pleinen worden
besproeid met het bekende teer-preparaat.
Flier komt genoeglijk achteraan: Een lid vestigt de
aandacht op het veel te tijdroovend en te duur halen
van tonnen.
Een andere zinsnede, waarop ik wensch te wijzen,
staat onder volgnummer 155
Een lid wil om school 4 een hek, om den geneesheer,
als deze aan den arbeid is, voor het publiek onzichtbaar
te maken.
Mijnheer de Voorzitter! Ik geloof dat ik hier niets aan
behoef toe te voegen. Ik heb straks gezegd, ik weet wel
dat de heer Koopmans dat beter kan doen, althans dat
neem ik aan
De heer K. de Boer Hij is redacteur van ,,Het
Leven"
De heer Muller: Maar als men de vertegenwoordiger
is van een bepaalde groep van Leeuwarders en men
komt hier onder dergelijke motieven in den Raad, dan
mogen wij verwachten, dat men met wat meer ernst de
zaken zal behartigen, die ter behandeling zijn gegeven,
dan hier het geval blijkt te zijn.
En nu de heer Posthuma! Deze heeft getracht zijn
houding te verdedigen en hij heeft hiertoe alleen dit ge
zegd: Ik stond op een bepaalde plaats op de lijst en die
wilde ik toen aanvaarden, ik heb getracht er aan te
ontkomen, maar nu blijf ik toch maar zitten, niettegen
staande ik ben overgeloopen naar de Christelijk Histo
rische Partij. Ik heb van den heer IJ. de Vries gehoord,
dat de heeren Posthuma en Fricke zich hebben aange
geven bij de Christelijk Historische Partij. Wanneer dat
vaststaat, dan gaat het voor den heer Posthuma niet
aan om, wanneer hij zelf bekent dat hij door de Chris
telijk Sociale Partij is gekozen, uit vrees, dat de lijst uit
geput raakt, hier biijft zitten, terwijl hij lid is geworden
van de Christelijk Historische Partij. Wanneer de partij,
waardoor hij werd afgevaardigd, niet meer bestond en
hij werd geen lid van een andere partij, dan zou ik het
hem niet kwalijk nemen, dat hij den zetel heeft aan
vaard, maar nu hij is overgeloopen is het voor hem
politiek ongeoorloofd om te blijven zitten.
De Voorzitter: Ik zal den heer Posthuma nog even
het woord geven en daarmee is deze zaak afgehandeld.
De heer Posthuma is in den Raad gekozen en dat is
volgens de wet voldoende. De leden die het hier niet
mee eens zijn, moeten dat dan onderling maar uitma
ken.
De heer IJ. de Vries: Daar protesteer ik tegen.
De heer Posthuma Mijnheer de Voorzitter. Ik wil
nog even iets zeggen. Ik heb zoo pas geschud van neen,
maar bedoelde hiermee niet, dan ik geen lid van de
Christelijk Historische Partij ben. Ik ben inderdaad bij
de Christelijk Historische Partij aangesloten. Maar U,
mijnheer Muller, zei „overgeloopen" en dat is niet juist.
De partij die mij heeft afgevaardigd, bestaat al lang niet
meer. De Protestantsche Volkspartij bestaat ook al sinds
een half jaar niet meer. Ik had geen tehuis meer, maar
was politiek dakloos en heb nu onderdak gezocht
en dat was mijn zaak bij de Christelijk Historische
Partij. U zegt, dat ik den zetel heb aanvaard uit vrees
voor de Vrijzinnig Democraten, maar dat heb ik niet
betoogd, want ik ben daar niet zoo bang voor. Ik heb
gezegd: „ik ben er van overtuigd, dat ik in den geest
van die personen, die mij gekozen hebben, heb gehan
deld door zelf dezen zetel te aanvaarden en deze niet
aan een andere partij, n.l. die van de Vrijzinnig Demo
craten, over te laten".
De heer Koopmans: Mijnheer de Voorzitter. Ik zou
een enkel woord willen zeggen naar aanleiding van
hetgeen de heer Muller heeft gezegd. Den eersten keer
heeft hij zich vaag uitgedrukt, ik moest mij schamen
over het rapport. Voor de rest niets. Nu wordt een
bepaald ding naar voren gebracht. Ik wensch te wijzen
op de inconsequentie waaraan de heer Muller zich
schuldig maakt. Hij stelt op den voorgrond, dat het
niet gaat over personen. Hij spreekt over 50 der
vertegenwoordigers van Gemeentebelangen. Er zijn er
2 in den Raad, 50 is niet aanwezig, dus ik ben die
50 Als de heer Muller rond was geweest had hij
gezegd: Ik richt den aanval tegen Koopmans.
Verder heb ik in eerste instantie gezegd, dat alles
wat in de 3 rapporten staat ook in het eindrapport staat.
Alles wat in de sectie gezegd is, is in het rapport der
rapporteurs opgenomen, en ook in het eindrapport. Ik
heb die rapporten naast elkaar genomen, er één geheel
van gemaakt en niets weggelaten. Ik heb dit eerst wel
willen doen, maar ik heb toch alles opgenomen. Op
het zakelijke gedeelte van dit rapport maakt de heer
Muller geen aanmerking en daarom had hij zijn aan
merkingen achterwege kunnen laten. De opmerkingen
over den stijl hebben met de begrooting niets te maken.
Nog een kort woord, mijnheer de Voorzitter. Ik was
op het baantje niet erg gesteld, maar het werd mij toe
gedeeld en toen kreeg ik dus tot taak om uit die 3
rapporten één samen te stellen. Ik heb er van 610
uur aan gewerkt. Het begon mij wel wat te vervelen,
het was hetzelfde van vorige jaren en zoodoende had
ik wel eens een komisch oogenblik en veranderde eenige
zinnen. Ik veronderstelde, dat de leden dat zouden
hebben opgemerkt. Toen ik zoo net den heer Muller
hoorde uitpakken, begreep ik, dat de heer Muller het
niet begrepen had. Achteraf leid ik echter uit het gelach
van den Raad af, dat deze het wel begrepen heeft. De
heer Muller is dus de eenige die het niet begrepen heeft
en ik meen dat er voor zijn opmerkingen geen reden was.
De heer Beekhuis: Mijnheer de Voorzitter. Ik moet
nog enkele opmerkingen beantwoorden. Het is al een
poosje geleden, dat zij gemaakt zijn, maar ik kan ze
niet onbeantwoord laten. In de eerste plaats heeft de