324 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 7 December 1925. heer Oosterhoff gevraagd wat het lot zal zijn van den Hoofdelijken Omslag, of naar onze meening het hef fingspercentage al of niet verhoogd zal moeten worden. Het antwoord luidt: dat moeten wij afwachten. Wij hebben in Mei over de vraag te beslissen of het hef fingspercentage 4 zal worden gehandhaafd en op dat tijdstip heeft men ook meer dan thans gegevens over het belastbaar inkomen en over den stand van zaken der gemeente-financiën. Maar vraagt men nu naar mijne persoonlijke meening, dan meen ik wel niet al te opti mistisch te zijn, wanneer ik zeg: Ik voor mij geloof dat wij het heffingspercentage 4 zullen kunnen handhaven. In de eerste plaats, omdat in den loop der jaren wel is gebleken, dat de belastingambtenaren altijd zeer pessi mistisch plegen te rainen, want dat de uitkomsten altijd zijn geweest boven de raming die wij van die zijde gekregen hebben en dit is vooral de laatste maal sterk uitgekomen. Men dacht dat het belastbare inkomen was gedaald van 25 tot 21 millioen, terwijl bleek, dat het was gestegen tot 26 millioen. Dus één millioen meer in plaats van 4 minder. Dit is herhaaldelijk voorgekomen en dit geeft op zichzelf reeds aanleiding om niet al te pessimistisch te zijn. Daar komt nog bij dat de alom heerschende malaise aan het afnemen is; de heeren zullen ook met belangstelling de behandeling der be grootingen in andere gemeenten hebben gevolgd en dan hebben vernomen dat overal de malaise eenigszins aan het afnemen is. Nu geloof ik dat die malaise in Fries land niet zoo ernstig is geweest dan elders, maar on willekeurig zijn wij er toch ook eenigszins onder gebukt gegaan, dus zal de verbetering elders ook ons ten goede komen. Ik heb een staatje voor mij liggen, dat leerzaam is. Men ziet daaruit dat het totale bedrag van het belast bare inkomen in 1915 was 7 millioen het zijn weer dezelfde jaartallen als in de stukken zijn genoemd in 1920 16.368.000.— en in 1925: 18.136.000.— en dat het bedrag der schuld per hoofd der bevolking na aftrek van de schuld, die rust op de productieve be drijven gas- en electriciteitbedrijf, die komen niet in aanmerking daar deze zichzelf bedruipen op 1 Januari 1915 is geweest: 22.60, op 1 Januari 1920: 10.60 en 1 Januari 1925: 10.80. Die cijfers zijn leer zaam. Men moet voorzichtig zijn met het raadplegen der cijfers uit andere gemeenten, dit is ook door den heer K. de Boer aangetoond met verschillende statistie ken. Deze zijn dikwijls moeilijk te raadplegen, omdat er belastingen zijn, die in de eene gemeente bestaan, in de andere niet. Leeuwarden maakt geen slecht figuur. Wanneer men let op de cijfers, die ik aanhaalde en die door den controleur zijn verstrekt, dan meen ik, dat daaruit blijkt, dat men van Leeuwarden niet moet zeggen, dat onze belastingen zeer hoog zijn. Ik zou verder nog hierop willen wijzen, dat de heeren Westra en Visser over het saldo hebben gesproken, dat ik op den voorgrond heb gebracht, omdat Gedeputeerde Staten bij het verwerpen van voorstellen die door den Raad werden aangenomen altijd aanvoerden, dat wij teerden op saldi van vorige jaren. Wanneer dit saldo normaal zou zijn dan zou volgens Gedeputeerde Staten onze begrooting niet meer kunnen sluiten. Welnu ons saldo is thans normaal en de begrooting sluit toch. Ik weet nog niet of dit zal kunnen zonder verhooging van den post Hoofdelijken Omslag, maar ik heb hoop, dat het percentage niet hooger dan 4 zal behoeven te zijn, wat het op het oogenblik ook is. De heer Visser heeft gevraagd of ik bij een nieuwe begrooting weer reken op een saldo van 3 ton. Ik geloof het wel. Het kan iets lager zijn b.v. 250.000.maar uit de statistieken, die ik van middag heb aangehaald blijkt, dat een cijfer van 2 a 2'/2 ton een normaal cijfer is. Het is niet meer zooals in de laatste jaren toen het abnormaal hoog was. In het vervolg zullen we dus wel op een normaal saldo kunnen rekenen. Onze bedrijven zijn gezond, dat moet men niet vergeten, en werpen een behoorlijke winst af, niettegenstaande de prijzen voor den consument niet te hoog zijn, b.v. bij de gasfabriek. De heer Westra heeft gesproken over de „reserve", die ik op het oog heb. Ik wou wel, heb ik gezegd voor mij is dat altijd een wensch geweest dat wan neer de saldi van de gemeente-rekeningen meevallen, hieruit een „reserve" zou worden gekweekt. Is een saldo hooger dan het normale cijfer, dan worde dat meerdere in de reserve gestort. Uit die reserve ware dan te putten indien te eeniger tijd eene begrooting niet sluitende zoude kunnen worden gemaakt zonder verhooging van het heffingspercentage van den Hoofdelijken Omslag. Daardoor zou stabiliteit in het heffen van belasting naar het inkomen worden verkregen, wat ik van groot belang voor de gemeente acht. Dit is de uiting van een persoonlijke meening van mij, doch die ik heb gemeend niet te moeten achterhouden. De heer Van der Veen: Mijnheer de Voorzitter. Ik zou een enkel woord willen zeggen naar aanleiding van het geen de heer K. de Boer heeft gezegd. Met hetgeen hij in eerste instantie heeft gezegd, ben ik het volkomen eens en ik veronderstel onze geheele fractie. Maar daar slechts één van ons het woord heeft gevoerd, zou men kunnen denken, dat wij het in alles met hem eens waren. Wat hij in 2de instantie heeft gezegd, heb ik niet geheel met hem kunnen deelen en ik meen dit te moeten op merken. De algemeene beraadslagingen worden gesloten. Aan de orde is de ontwerp-begrooting van GEMEENTEWERKEN. De algemeene beraadslagingen worden geopend. De heer Westra: Over de begrooting van Gemeente werken is in de sectie's, althans in die, waartoe ik be hoor, nog al geruimen tijd gediscussieerd. Ik behoor niet tot hen, die blijkens het verslag der sectievergade ringen, twijfel zouden hebben uitgesproken omtrent de betrouwbaarheid der begrooting, integendeel ik heb geen reden om aan de betrouwbaarheid van die cijfers te twijfelen, ook laten ze mij aan duidelijkheid niets te wenschen over, alleen ze hebben m. i. ons iets te leeren en daarop wensch ik even nader in te gaan. Bij de discussies in de secties is het volgende komen vast te staan 1". Van het onder volgno. 308 in uitgaaf gebrachte bedrag van ruim 51 mille zal slechts een klein deel ten laste der Kapitaaldienst kunnen komen, zoodat bij het opmaken der rekening het percentage van 25 voor algemeene kosten op gewone werken nog belangrijk moet worden verhoogd. 2°. De 25 wordt niet alleen berekend op de uit te voeren werken, maar ook op posten als uitbetalen van loon aan brugwachters enz., waarvoor een kosten- bedrag als 25 wel wat abnormaal is. 3°. Rekening houdende met deze beide feiten kan men zeggen dat het bedrijf der Gemeentewerken onge veer 40 onkosten van algemeenen aard heeft, waar door dus op door haar uit te voeren werken een bruto winst moet worden gemaakt van dit percentage om tot een sluitende begrooting te komen. 4". Er worden door Gemeentewerken verschillende diensten verleend, o. a. voor bouw- en woningtoezicht, waartegenover geen vergoeding staat aan het bedrijf; feitelijk mogen deze kosten dus niet ten laste komen van de onderhoudswerken enz. door het bedrijf uit te voeren, en moet dus het percentage van 40 hiermede worden verminderd, wil men tot een juiste kostenver- deeling komen. Het bedrag hiervan is evenwel onbe kend. Nu is door mij in de sectie's deze opmerking ge maakt en ik herhaal die hier, dat particuliere bouw bedrijven een veel lager percentage algemeene kosten Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 7 December 1925. 325 berekenen boven materiaal en arbeidsloonen, zoodat in feite de gemeentelijke instellingen, die van de diensten van Gemeentewerken gebruik maken, te duur uitkomen. Echter moet hierbij in het oog worden gehouden dat Gemeentewerken ook iets meer doet dan een gewoon bouwbedrijf, daar door haar gezorgd wordt voor toe zicht, waardoor architectenloon wordt uitgespaard en ook door haar de noodzakelijkheid van onderhoud wordt opgespoord, waarvoor, ingeval de gemeente door particulieren het onderhoud liet verzorgen, personeel noodig was. Wij werken hier dus met drie onbekenden: 1°. Op welk bedrag te waardeeren zijn de diensten, waarvoor Gemeentewerken geene vergoeding ontvangt. 2°. Welk het percentage is, dat particulieren voor algemeene kosten of bruto winst zouden moeten be rekenen. 3°. Op welk bedrag te waardeeren is de meerdere dienst, die Gemeentewerken presteert boven particuliere bedrijven. Ik stel er prijs op te verklaren, dat het geenszins mijn bedoeling is ook maar de geringste poging te doen om de gewone onderhoudswerken door particu liere bedrijven te doen uitvoeren. Maar wel meen ik dat er aanleiding is om te onderzoeken of werkelijk Ge meentewerken voor het onderhoudswerk een te duur instituut is, in welk geval verder zou moeten worden onderzocht op welke wijze en door welke reorganisatie het bedrijf in dit opzicht kan worden verbeterd. Zoolang mij het tegendeel niet kan worden aangetoond, kan ik mij vooralsnog niet indenken dat ons bedrijf van Ge meentewerken op de meest economische wijze wordt beheerd, noch dat de organisatie van dit bedrijf een zoodanige is, dat hier van wetenschappelijke bedrijfs organisatie zou kunnen worden gesproken. Misschien is het nu aan Burgemeester en Wethouders duidelijker geworden, dan uit het Voorloopig Verslag was te putten, in welk opzicht een commissie van des kundigen hier nuttig werk zal kunnen verrichten. Het resultaat zou kunnen worden een beter en voordeeliger werkend bedrijf van Gemeentewerken of het einde van de eeuwige praatjes dat dit bedrijf te duur is. De heer O. F. de Vries: Mijnheer de Voorzitter. Het antwoord, dat hier staat van Burgemeester en Wethou ders op het sectierapport, heeft mij niet geheel bevre digd en er zijn meer leden van den Raad, die het niet bevredigd heeft. Er staat hier in den aanhef: „Bij gebreke aan de wetenschap in welk opzicht aan de betrouwbaarheid van de begrooting der Ge meentewerken en aan de juistheid der ramingen wordt getwijfeld en ook in welk opzicht geen voldoende specificatie bestaat, kan op de in den aanhef geuite klacht bezwaarlijk nader worden ingegaan." Ik vind dat antwoord niet voldoende, omdat Burge meester en Wethouders die begrooting, zooals ze voor ons ligt aan den Raad hebben aangeboden. Ze hadden dan ook moeten zeggen, die is betrouwbaar of onbe trouwbaar, want zooals het er nu mee staat, maakt het een eenigszins onaangenamen indruk, men komt tot de conclusie dat men niet op die cijfers kan afgaan. Ik zou ook nog de opmerking willen maken, dat men hier al meerdere malen in den Raad heeft kunnen opmerken, dat bij de verschillende begrootingen van Gemeente werken van de tafel van Burgemeester en Wethouders geen positief antwoord kwam op de verschillende op merkingen, waaruit men de conclusie zou kunnen trekken, dat de verhouding tusschen het Dagelijksch Bestuur en het bedrijf van Gemeentewerken niet is zooals het behoort. Dat heeft men de laatste jaren wel kunnen opmerken en wanneer dat inderdaad zoo is dan geloof ik, dat die toestand in het belang van de ge meente, zoo spoedig mogelijk moet worden gewijzigd. Het is niet mijn bedoeling in te gaan op de afzonderlijke onderdeden en op de verhoudingen, maar ik zou wel een positief antwoord willen hebben of de onaangename verhouding, die er bestaat tusschen ons Dagelijksch Bestuur en een der belangrijkste bedrijven der gemeente op de een of andere manier uit den weg kan worden ge ruimd in beider belang. Ik heb deze zaak daarom aan gesneden, omdat ik geloof, dat het voor dezen dienst en ook voor het personeel noodig is, dat de druk van dat bedrijf wordt afgenomen en een meer zuivere toestand wordt geschapen. Anders heb ik op het oogenblik niets te zeggen. De heer Westra had een commissie op het oog, maar ik zie liever het antwoord van Burgemeester en Wethouders tegemoet, omdat ik in het algemeen niet kan inzien, dat een commissie van deskundigen die zaak zou kunnen oplossen, omdat het hier meer interne de tails en aangelegenheden betreft. Daarom volsta ik op het oogenblik met dit te zeggen. De heer Weima: Mijnheer de Voorzitter. Het ant woord van Burgemeester en Wethouders in verband met deze zaak heeft ook mij teleurgesteld. Het antwoord luidt: wij zijn bereid bezuinigingen aan te brengen. Mijnheer de Voorzitter. Ik heb verleden jaar ook deze vraag gesteld en toen heb ik vrijwel hetzelfde antwoord gekregen. U kunt wel zeggen er moet bezuinigd worden en ik kan wel zeggen het kan niet. Er zijn dingen in het leven, die men niet altijd bewijzen kan, men kan een overtuiging hebben, die men niet nader kan moti- veeren. Het is voor ons raadsleden moeilijk positief te beoordeelen of op een post bezuinigd kan worden. Daarom heb ik in de sectie het voorstel gedaan, een onpartijdige commissie te benoemen. Ik vind het jammer, waar iemand in de sectie een positieve verklaring heeft afgelegd, dat er bezuinigd kan worden en dat deed mij bijzonder veel genoegen dat hiervan niets staat in het sectierapport. Het bewuste raadslid zwijgt tot op dit oogenblik, maar het lijkt mij toe dat degene, die zoo positief weet dat er bezuinigd kan worden, zich nu maar eerst eens moet uitspreken. De heer B. Molenaar: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil mij aansluiten bij hetgeen door den heer De Vries naar voren is gebracht. Ook mij hebben getroffen de opmer kingen, die gemaakt zijn in het sectieverslag naar aan leiding van de betrouwbaarheid van de begrootings- cijfers en het in. i. zwakke antwoord van Burgemeester en Wethouders. Het is mogelijk, dat het een kwestie van onduidelijkheid van den vrager is, maar dat neemt niet weg, dat het antwoord een punt van bespreking is geweest. Het is zeker goed, dat wij hier, bij de alge meene beschouwingen den toestand van het bedrijf maar eens goed onder oogen zien en ik hoop, dat nu dit antwoord door Burgemeester en Wethouders naar voren is gebracht, de zaak in den breede zal worden besproken. Het moet deprimeerend werken op den toe stand van het bedrijf in het algemeen; wanneer wij de verschillende ambtenaren en beambten hooren, dan gaat de lust, de ijver, de samenwerking, die er dient te zijn, langzamerhand ontbreken. De oorzaak kunnen wij niet beoordeelen, maar het is noodzakelijk, dat wij die zaak ernstig onder oogen zien, daar het een onzer belang rijkste bedrijven betreft. Nu zou ik nog een enkel woord willen zeggen naar aanleiding van het geregeld gekanker over teveel aan ambtenaren. Door den heer Weima is de opmerking gemaakt, dat zelfs in een der secties is verklaard: er zijn te veel aan ambtenaren De heer Weima: Neen. De heer B. Molenaar: Ik had dat begrepen, mijnheer Weima, als dat niet zoo is dan trek ik dat terug. De heer Oosterhoff: Dat er moet bezuinigd worden, is er gezegd. De heer B. Molenaar: In ieder geval men hoort die

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1925 | | pagina 20