366 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 7 December 1925. Voortzetting der vergadering op Woensdag 9 December 1925. De Voorzitter: Is het tegen U gezegd? De heer H. de Boer (wethouder): Ik vat het op als een persoonlijk feit. De Voorzitter: Ik vind dat het gewoon „onder ons" is gezegd en niet in het openbaar. De heer H. de Boer (wethouder): Het is in het open baar gezegd. De heer Muller: Het is een graaien uit de openbare kas, is er gezegd. De Voorzitter wil de vergadering schorsen. Hij heeft het woord „graaien uit de openbare kas" niet gehoord en daarmee afgeloopen. De heer H. de Boer (wethouder) laat in het midden, wat de heer Visser precies naar voren heeft gebracht en in welke bewoordingen. Maar als hij hier den indruk wil wekken, alsof dit van deze zijde is geschied om iets uit de openbare kas te willen hebben, wil spreker het feit constateeren, dat de Roomsch-Katholieke jongens- en meisjesschool het grootste aantal kinderen per school voor schoolvoeding en -kleeding in aanmerking doen komen. Dit is niet als een verwijt bedoeld aan die scholen, maar deze beschikken ook zelf over geld uit de kas der gemeente. De heer Visser zal dus voelen dat hij omtrent de doeleinden, waarvoor deze post is uit getrokken, in eigen kring wel iets zal moeten hooren. De heer Visser merkt op dat het hier wordt voorge steld als een persoonlijk feit. Hij wil een heele korte opmerking maken, hoe hij er toe kwam deze uitspraak naar voren te brengen, maar wil ook juist precies de woorden bezigen, zooals hij dit heeft gezegd. Hij heeft gezegd: dat is met een mooi gebaar iets geven uit de openbare kas. De heer K. de Boer: Nietwaar! Met een mooi gebaar een greep doen uit de openbare kas, hebt U gezegd. De Voorzitter verzoekt den leden niet te gaan schel den. De heer K. de Boer: Ik protesteer tegen het woord „schelden". De Voorzitter: Er wordt geroepen „nietwaar" en „wel waar", dat lijkt er al heel veel op, al ontbreken de scheldwoorden er nog aan. Dat komt niet te pas in den Raad van Leeuwarden. Wij hebben hier tot nog toe altijd ons fatsoen gehouden, laten wij dat nu ook blijven doen. Op de manier, zooals het hier thans gebeurt, gaat de goede toon er uit. Ik zal den heer Visser nu nog de gelegenheid geven een korte verklaring af te leggen van wat hij heeft bedoeld en dan kan ieder tevreden zijn. De heer Visser dankt den Voorzitter voor de gelegen heid hem gegeven, en voor het in hem gestelde ver trouwen. Misschien is het een plotselinge opwelling ge weest, dat hij heeft gezegd: „dat is met een mooi gebaar iets geven uit de openbare kas", maar spreker wil pre cies meedeelen, wat hem op dat moment door de ge dachten speelde. Dat was dit. Als men dit ziet gebeu ren, dan ziet men daarnaast heel wat groepen in de maatschappij, die hun eigen liefdadige instellingen heb ben en die daar groote financieele offers voor brengen, vaak meer, dan in het vermogen is van de menschen, die ze moeten dragen. Spreker zou daarover kunnen uit weiden en dat kunnen motiveeren en argumenteeren. Toen speelde hem door de gedachten: wat gebeurt er van sociaal-democratische zijde, als men daar uit eigen kas financieele offers moet dragen, waar zijn hun zie kenhuizen, hun weeshuizen en hun inrichtingen voor verlaten kinderen, die wij uit eigen financiën opbouwen? De Voorzitter verzoekt den heer Visser zich te be korten. De heer Visser vervolgt dat die gedachte hem door het hoofd speelde, dat men heel gemakkelijk kan zeg gen uit de openbare kas er 1000.-op te gooien, maar dat het veel meer valt te apprecieeren wanneer uit eigen kring en in eigen boezem iets wordt opgebouwd met eigen centen. De heer H. de Boer (wethouder): Ik heb alleen ge tracht te voorkomen, dat naar buiten uit een verkeerde indruk wordt gewekt, maar ik meen dat, nu op het oogenblik door den heer Visser zoo hoog van den toren wordt geblazen, dit onzerzijds niet onbeantwoord mag worden gelaten. De heer Visser zegt zelfs dat men zich uit onzen eigen kring geen opofferingen wil getroosten om iets in het leven te roepen. Maar hij zie dan naar het gebouw van de A. J. C., dat op de Veluwe staat en dat is gekomen uit de zakken van de arbeidersjongens en -meisjes, hij zie naar het Troelstra-oord, dat ook op de Veluwe gaat verrijzen en dat is bijeengebracht door honderdduizenden arbeiders en naar de stichting van Jan van Zutfen. Ik zou tal van voorbeelden kunnen aan halen van wat door de S. D. A. P. en de moderne vak beweging is gedaan; ik zal dat nu niet doen, maar ik kan niet op ons laten zitten, alsof aan ons het brevet zou moeten worden uitgereikt, dat wij ons geen opoffe ringen getroosten. Ik wil niet scherp wezen en niet zeggen dat, nu de gelegenheid er is dat ook het bijzon der onderwijs subsidie hiervoor kan krijgen wij zijn zelf degenen, die dat mogelijk hebben gemaakt ook de school van den heer Visser wat niet als een ver wijt is bedoeld hiervan even goed profiteert. Ik wil alleen aantoonen dat, als de heer Visser een verwijt heeft, hij dat in eigen kring naar voren moet brengen. En wat hij aan het slot van zijn betoog heeft gezegd omtrent het onderscheid tusschen menschen van chris telijke gezindheid en die van onzen kant, daar kom ik tegen op, dat is iets, wat staat buiten de werkelijkheid. Het incident wordt gesloten. Volgnos. 483491 worden onveranderd vastgesteld. Volgno. 492. Kosten der gemeentelijke hoogere bur gerscholen (behalve vakscholen) 113.860.29. De heer Beekhuis (wethouder) merkt op dat waar in dezen post staat „Samengesteld als volgt a. jaarwedden 3-jarige H. B. S45.215.54," dit bedrag moet worden verminderd met 4.017.73 en dus gebracht op 41.197.81, waardoor het totaal van den post moet worden teruggebracht tot 109.842.56. Volgno. 492 wordt, zooals het bij monde van den heer Beekhuis is gewijzigd, vastgesteld. Volgnos. 493501 worden onveranderd vastgesteld. Volgno. 502. Kosten van de gymnasia f 55.694.18. De heer Beekhuis (wethouder) deelt mede dat in het onderdeel „a. Jaarwedden van rectoren, leeraren en be ambten 48.619.18" het bedrag moet worden veranderd in 47.899.31, zoo dat het eindcijfer van den post moet worden 54.974.31. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 7 December 1925. 367 Voortzetting der vergadering op Woensdag 9 December 1925. Volgno. 502 wordt, zooals het bij monde van den heer Beekhuis is gewijzigd, vastgesteld. Volgnos. 503537 worden onveranderd vastgesteld. Volgno. 538. Subsidiën aan schouwburgen of mu ziekkorpsen 25.500. De beraadslagingen worden geopend. De heer Weima wil, als hij onder volgno. 538 het subsidie van 25.500.wenscht te bestrijden, voorop stellen, dat dit niet gaat, omdat hij geen liefhebber van muziek is. Ook wil hij er bij zeggen dat het niet gaat, omdat hij van meening is dat het symphonie-orkest want dat geldt het hier hoofdzakelijk niet aan be paalde eischen voldoet en ook wil spreker niet beweren dat de heer Zonderland niet berekend is voor zijn taak als directeur. Daar gaat het bij hem niet om, maar als hij dezen post wenscht te bestrijden, heeft dat een heel anderen ondergrond. In verband met het bedrag, dat wordt gevraagd, zou spreker in de eerste plaats de vraag willen stellen: is het inderdaad, gezien de financiën, wel gerechtvaardigd om dit bedrag uit te trekken voor dit subsidie En een andere vraag, die spreker zich heeft voorgelegd, is deze is hier inderdaad wel behoefte aan deze muziek? Wat nu de eerste vraag betreft, moet spreker deze zelf direct ontkennend beantwoorden, want waar de wethouder van Financiën bij de algemeene beschou wingen als antwoord op een vraag heeft gezegd, dat hij er niet voor in stond dat het belastingcijfer zou worden gehandhaafd, heeft hij spreker althans lang niet gerustgesteld. De wethouder heeft dus niet de positieve verzekering kunnen geven dat de belasting niet ver hoogd zou behoeven te worden en waar de toestand zoo staat, lijkt het spreker absoluut onverantwoordelijk een bedrag als dit te voteeren voor muziek. Zijn tweede vraag zal spreker ook ontkennend moe ten beantwoorden, omdat voor hem vast staat dat er weinig of geen belangstelling voor deze muziek is, hoe mooi die dan ook wordt gegeven. En wat de concerten in den Prinsentuin betreft èn wat betreft de concerten van het symphonie-orkest in de Harmonie, is het spr. gebleken dat er zeer weinig belangstelling voor is. Hij meent dat gebleken is dat er vaak geen 200 menschen bij aanwezig zijn en dat bij het voorlaatste concert slechts 150 tegenwoordig waren. Waar de zaken zoo staan, heeft spreker niet de vrijmoedigheid om hier voor te stemmen. Zoo straks is door den heer Botke een voorstel gedaan, dat tot gevolg zou hebben dat de post schoolvoeding en -kleeding met 1000.werd ver hoogd; spreker is daar tegen, maar zou toch veel liever dit bedrag hebben toegestaan dan het groote bedra8 voor de muziek, waar ten overvloede geen belangstel ling voor is. In het begin heeft spreker gezegd dat dit heele bedrag moest verdwijnen, maar het lijkt hem toe dat dit dit jaar niet best kan; hij stelt zich voor dat er nog contracten loopen, naar hij meent tot April. Hij wil dus wat water bij den wijn doen en stelt daarom voor dit jaar het be drag van 25.500.terug te brengen tot 15.000. Spreker meent dat dan de loopende contracten wel kun nen worden afgewikkeld en dat er dan ook nog wel 5000.overblijft om aan de enkelingen, die belang stellen in muziek, dat genoegen te schenken. Voorts stelt spr. zich op het standpunt dat degenen, die zoo vreeselijk op muziek gesteld zijn, het dan maar uit eigen zak zullen moeten betalen. Hij is zoo vrij het volgende voorstel, mede onderteekend door den heer Hofstra, bij den Voorzitter te deponeeren „Ondergeteekenden stellen voor bij volgno. 538 ..Subsidiën aan schouwburgen of muziekkorpsen" deze terug te brengen op 15.000. De heer Beekhuis (wethouder) zegt dat de heer Weima in de sectie het orkest heeft willen dooden en dat hij het vandaag nog een fatsoenlijke begrafenis wil geven; hij wil nu nog 15.000.voteeren, opdat het orkest behoorlijk aan zijn verbintenissen kan voldoen. Het komt spreker voor dat het niet gewenscht is elk jaar weeraan in den Raad over dezen post te spreken. Het spreekt vanzelf dat, als het orkest een behoorlijk bestaan zal hebben, de muzikanten ook een behoorlijke bestaanszekerheid moeten hebben het gaat niet aan dat die menschen altijd het zwaard van Damocles boven hun hoofd zien en moeten denken: wij bestaan weer voor een jaar, maar wij weten niet was ons het volgend jaar zal zijn beschoren. Spreker vindt dat niet goed. Hij heeft ook bij de be spreking van het punt in de commissie voor de muziek, waarin ook menschen zitten, die verleden jaar niet zoo maar meegingen met de verhooging van het subsidie, te kennen gegeven dat, waar er verleden jaar over is gestemd, het naar zijn oordeel niet aangaat elk jaar met een dergelijk voorstel te komen. In 1918, toen Gedepu teerde Staten goedkeuring van de begrooting hebben geweigerd in verband met den post voor het orkest, hebben wij gezien hoe dit orkest toen is verloopen en toen later de Kroon de gemeente in het gelijk stelde, was het heel moeilijk het orkest weer op hetzelfde peil te brengen als waarop het vroeger was geweest en spreker geeft den heer Weima de verzekering dat een daad, als deze thans doet, weer moreel nadeelig werkt op het orkest. Het is onmogelijk hier behoorlijke musici te krijgen en te houden, als die menschen niet kunnen denken dat er een behoorlijke continuïteit zal zijn in het bestaan van het orkest. Dat heeft ook Burgemeester en Wethouders er toe geleid dezen post op de begrooting te handhaven en het zou spreker groot genoegen doen voor het orkest, wanneer hier met groote meerderheid het denkbeeld van de commissie werd omhelsd, dat men niet elk jaar weer aan het bestaan van het orkest moet tornen, en men er dus in mee kan gaan den post weer uit te trekken op 25.500. Spreker zal op het oogenblik ook heelemaal niet te rugtreden in de breedvoerige uiteenzetting, die hij ver leden jaar heeft gegeven omtrent het nut van het orkest, omdat dit, naar hij meent, thans buiten de orde is. De Voorzitter: Handhaaft de heer Weima zijn voor stel De heer Weima Ja. De Voorzitter meent ook dat, waar de nuttigheid van het orkest in zooverre niet is verdedigd of aangevallen, de Raad de rest van den dag beter kan gebruiken dan het nut of de niet-nuttigheid te bespreken, waarom hij, als de Raad zich daarmee kan vereenigen, wil voor stellen tot stemming over te gaan. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Als maar niet uit het voor den post stemmen wordt opgemaakt, dat men op het oogenblik is voor het voortbestaan van het orkest. Ik ben het er volkomen mee eens dat wij hier over niet elk jaar moeten spreken, maar ik blijf toch bij mijn idee, dat deze uitgaaf mij ook te groot is. Maar waar de samenstelling van den Raad niet is veranderd, zal ik voor den post stemmen. De Voorzitter: Ik kan daarop antwoorden dat Burge meester en Wethouders er gelijk over denken. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van de heeren Weima en Hofstra wordt met 18 tegen 6 stemmen verworpen. Vóór stemmen: de heeren Van der Schoot. Weima, Westra, Lautenbach, Posthuma en Hofstra.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1925 | | pagina 41