292 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 7 December 1925.
hoogte waren. De verordening zelf is in de commissie
niet behandeld, dat geeft spreker toe, maar wel de
gronden en het idee, waarom de verandering is aan
gebracht. Spreker moet eerlijk zeggen dat hij wèl de
gelegenheid heeft gehad de stukken na te zien en het
komt hem voor, waar deze ingediende begrooting toch
ook aan de Financiëele commissie is verstrekt en zij
die onder handen heeft gehad, en deze begrooting een
enorm verschil maakt met die, welke de commissie eerst
onder de oogen heeft gehad, dat er voor de leden der
Financiëele commissie voldoende aanleiding bestond om
van deze begrooting en de stukken meerdere studie te
maken. Spreker juicht het voorstel van Burgemeester
en Wethouders toe, omdat wij daardoor krijgen een
zuiverder toestand, ook al zou hij op enkele taxaties
wel een enkele aanmerking willen maken, waar hij
meent dat enkele perceelen te hoog zijn getaxeerd,
omdat hij meent dat die de eerste 5 jaren niet in aan
merking komen voor bouwterrein. Deze zaak heeft
eigenlijk meer een formeelen en een administratieven dan
een principiëelen ondergrond en spreker meent dat het
het allerbeste is dat wij deze verordening aannemen, in
het belang van de gemeente en van een goeden gang
van zaken. Hij meent niet dat hier zooveel belangen in
zitten, dat het gewenscht is, deze zaak tot de volgende
vergadering aan te houden of daarin wijzigingen aan te
brengen, die van invloed zijn op de algemeene gemeente-
begrooting.
De heer Botke is het niet geheel eens met den heer
lj. de Vries. Waar is dat de zaak in de laatste commissie
vergadering is besproken, maar slechts even terloops
en naar aanleiding van die bespreking hebben de leden
de stukken thuis gekregen, die daar betrekking op
hebben. Zij hebben wel is waar dat stuk gekregen van
den wethouder van Financiën, maar het neemt niet weg
dat er over de zaak toch geen gedachtenwisseling is
geweest in de Financiëele commissie en spreker maakt
zich sterk dat, als de zaak daar nog eens was besproken,
men er hier vandaag een beteren kijk op zou hebben en
haar beter onder de oogen zou kunnen zien dan thans
het geval is.
De heer M. Molenaar moet bezwaar blijven maken
om deze zaak nu te behandelen. De wethouder zegt wel,
dat dit moeilijkheid zal opleveren voor de behandeling
van de gemeentebegrooting, maar spreker ziet dat niet
in. Naar zijn meening is er niet het minste bezwaar om
voorloopig deze cijfers vast te stellen, waarbij de Raad
zich vrij houdt dat wijziging het geval zal kunnen zijn
als gevolg van een eventueele wijziging der verordening.
De heer De Vries zegt dat men zich hierover wel een
oordeel zal kunnen vormen, spreker moet dat betwij
felen. De leden der Financiëele commissie hebben in
huis gehad een schrijven van den wethouder van Finan
ciën, waarin deze zijn aigemeene gedachtengang heeft
ontvouwd omtrent deze zaak, maar bij een oppervlakkige
lezing van het voorstel, dat hier ligt, meent spreker dat
dit in enkele onderdeelen afwijkt van dien algemeenen
gedachtengang. In ieder geval is noch de Financiëele
commissie, noch de commissie voor het Grondbedrijf in
de gelegenheid geweest daarover te beraadslagen en
spreker meent met den heer Botke dat een grondige
bespreking in die commissies veel meer nut zou doen
dan een algemeene bespreking hier in den Raad. De
commissies zullen over veel technische zaken hebben te
oordeelen e'n dat is ondoenlijk, als men hier de zaak
gaat behandeelen; een zeer grondige behandeling kan
veel beter plaats hebben in een klein college. Spreker
blijft bij zijn meening dat men deze zaak niet kan be
handelen zonder vooraf een grondige behandeling in de
commissies en hij meent ook dat het Reglement van
Orde zich tegen de hier gevolgde wijze van handelen
verzet.
Als antwoord aan den heer IJ. de Vries, die meende
dat de leden der Financiëele commissie wel in de ge
legenheid zijn geweest om deze zaak te bestudeeren,
wil spreker nog opmerken dat er ook nog twee rapporten
bij de stukken lagen: een van den verificateur en een
van de schatters. Die hebben de leden niet thuis ge
kregen en deze zeer belangrijke rapporten, vooral dat
van de schatters, zou spreker graag op zijn gemak be
studeeren, om de gevolgen voor het bedrijf en voor de
gemeente te kunnen overzien. Spreker blijft alzoo bij
zijn voorstel om deze zaak nu niet te behandelen, maar
haar in handen te stellen van de beide commissies.
De heer Beekhuis (wethouder) merkt op dat het
volkomen waar is dat, zooals de heer Molenaar zegt,
dit voorstel tot wijziging der verordening, m. a. w. deze
nieuwe artikelen, niet aan de Financiëele commissie zijn
voorgelegd, maar dat, zooals de heer De Vries reeds
heeft opgemerkt, de begrooting voor het Grondbedrijf
wel in handen is geweest van de Financiëele commissie
Spreker wil daar nog aan toevoegen dat de leden ook
een toelichting daarop hebben gekregen, die spreker
hun persoonlijk heeft toegezonden, zoodat zij volkomen
op de hoogte waren van de wijzigingen, die zijn voor
gesteld. Er ontbreekt dus alleen maar aan dat zij de
artikelen zelf niet onder de oogen hebben gehad, maar
met de geheele toelichting, waarom deze verordening
naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders
moest worden gewijzigd, is de Financiëele commissie
volmaakt op de hoogte. Spreker begrijpt dan ook niet
dat van die zijde de grootste bezwaren komen.
De heer Molenaar merkt op dat bij de stukken ter
visie hebben gelegen het taxatie-rapport en een missive
van den heer Polet. Dat de heer Molenaar die pas gister
heeft gezien, ligt aan hemzelf; hij had ze wel eerder
kunnen inzien. Spreker meent ook dat stukken als het
taxatie-rapport niet de principiëele kwestie beheerschen
die den doorslag moet geven. Het is hier een principi-
eele opzet van de zaak en spreker dunkt dat de cijfers,
die de taxatie aangeven, niet den doorslag geven.
Spreker meent dus dat de van de zijde der Financiëele
commissie geopperde bezwaren overdreven zijn.
De heer IJ. de Vries zou nog een paar woorden willen
zeggen op hetgeen de heer Molenaar heeft gezegd. Als
het vandaag geen begrootingsbehandeling was, zou
spreker daarin zooverre mee kunnen instemmen, dat hij
ais lid der Financiëele commissie hierover ook nog
graag eens in die commissie zou willen spreken. Maar
hij krijgt van den heer Molenaar den indruk dat deze de
technische kwesties wil onderzoeken, of alle terreinen
wel precies goed zijn verdeeld en of de taxatie wel
voldoende is. Waar hier echter drie taxateurs zijn be
noemd, durft spreker zich niet vermeten daarop af te
dingen en kan hij in hun uitspraak we! meegaan. De
vraag, welke gronden precies thuis hooren onder de
bouwterreinen en welke onder het cultuurbedrijf, betreft
technische kwesties. Spreker heeft zoopas opgemerkt
dat naar zijn meening enkele terreinen de eerste 5 jaren
niet aan de snee zullen komen, maar dat is iets, dat van
te voren niet kan worden uitgemaakt. Wij kunnen in
de technische en in de financiëele kwestie gerust mee
gaan. Was er nog 14 dagen tijd dan zou men nog ge
legenheid hebben de zaak in de Financiëele commissie
te bezien, maar nu niet.
De heer O. F. de Vries ondersteunt het voorstel van
den heer Molenaar. Voor de commissie van Openbare
Werken, die tevens is de commissie voor het Grond
bedrijf, geldt nog sterker wat door den heer Molenaar
is gezegd; deze commissie heeft heelemaal geen kennis
genomen van dit voorstel dan verleden week, toen de
raadsleden dit stuk hebben thuis gekregen. In de com
missie is er echter niet over gekikt, hoewel daarin toch.
ook voor deze commissie, enkele zeer belangrijke punten
zijn aanhangig gemaakt. Spreker ondersteunt daarom
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 7 December 1925. 293
het voorstel om deze behandeling uit te stellen. Er is
voor dit bedrijf een commissie van bijstand, waar in art.
7 oud en art. 13 nieuw wordt gezegd
„Het bedrijf wordt beheerd door Burgemeester en
Wethouders, bijgestaan door een commissie van
bijstand".
Het is dus logisch dat deze verordening eerst in die
commissie wordt behandeld.
De heer M. Molenaar meent dat het vanzelf spreekt
dat, als hij gesproken heeft van belangrijke technische
zaken, hij dan daarmee niet heeft bedoeld of de schat
ting van enkele terreinen juist is geweest. Dat blijft er
buiten.
Wat betreft de opmerking van den wethouder, dat
men deze begrooting in de Financiëele commissie heeft
gehad, spreker moet zich al sterk vergissen als hij het
niet juist heeft dat men in de commissie heeft gehad
een proefdruk, gebaseerd op de oude verordening. Maar
aangenomen dat spreker zich daarin kan vergissen -
hoewel, het staat hem toch sterk voor dan kan hij
toch onmogelijk zijn stem hierover uitbrengen, dan acht
hij het toch onmogelijk deze zaak nu te behandelen.
Spreker blijft daarom bij zijn voorstel.
De Voorzitter Dus, U doet een voorstel tot aan
houding
De heer M. Molenaar Ja.
De heer Beekhuis (wethouder) merkt op dat de heer
Molenaar zich toch vergist, als hij zegt dat de begroo
ting, die het eerst aan de commissie is toegezonden,
was gebaseerd op de oude regeling. Ook wat de heer
IJ. de Vries omtrent de verdeeling van de gronden heeft
gezegd, het taxatie-rapport dus en de missive van des
kundigen, waarbij deze een verdeeling hebben gemaakt
in bouwterreinen en cultuurgronden, is vandaag niet aan
de orde; wat dat betreft, zal de Raad later, volgens de
nieuwe verordening en het stond ook in de oude
moeten uitmaken welke gronden behooren tot de cul
tuurgronden en welke tot bouwterrein. Dat is niet het
voorstel, dat op het oogenblik aanhangig is, dat konn
later.
De Voorzitter zou naar aanleiding van het voorstel
tot uitstel dit zelf willen zeggen dat de voornaamste
kwestie, waarover het gaat en die, als zij van ochtend
niet werd genoemd, misschien in den loop van den dag
wel eens kon worden vergeten, is de verdeeling in
bouwterrein en cultuurgronden. Als men die precies liet
zooals op het oogenblik in de verordening staat, zou
over deze zaak wel niet veel te doen zijn. De bedoeling
is echter een beetje een andere verdeeling te maken en
dat komt vandaag niet in behandeling.
Verder wil spreker opmerken dat de te behandelen
begrooting is opgezet op de nieuwe begrooting, zoo
dat, als daartegen ernstig bezwaar is, in de secties had
moeten worden gezegd: zoo stel ik de begrooting niet
vast; die moet gebaseerd zijn op de verordening, zooals
die is. Men kan die niet behandelen, als zij is gebaseerd
op een toekomstige verordening.
Dan wil spreker opmerken dat de Financiëele Com
missie hier zeer zeker mee te maken heeft, maar of dat
ook voor de Commissie voor Openbare Werken geldt,
betwijfelt hij. De verordening voor de Commissie voor
Openbare Werken is van 1868; toen zal het dus wel niet
zijn genoemd, maar de boekhouder der Gemeentewerken
is tevens ook boekhouder van het Grondbedrijf en dat
is wel het eenige verband dat er tusschen deze com
missie en het Grondbedrijf bestaat. Of dit verband er
gens staat omschreven? Spreker zou zoo oogenschijnlijk
zeggen van niet. Misschien dat t. z. t. bij de verdeeling
in cultuurgronden en bouwterrein van de commissie zou
kunnen worden gebruik gemaakt; daar is misschien iets
voor te zeggen, maar waar het hier enkel financiëele
aangelegenheden betreft, meent spreker dat deze zaak
in zeer verwijderd verband staat met de Commissie voor
Openbare Werken.
Er komt nog dit bij dat, als de Raad op het oogenblik
niet deze verordening zou willen vaststellen, èn de be
grooting voor het Grondbedrijf èn de Gemeentebegroo
ting alleen zouden kunnen worden gebaseerd op de
geldende, d. i. dus de nu nog bestaande verordening,
zoodat dan de ingediende begrooting van het Grondbe
drijf geheel omgewerkt zou moeten worden en boven
dien op de gemeentebegrooting een som zou moeten
worden opgenomen om over een tijd van 5 jaar een be
paalde som te delgen. Nu geeft spreker toe dat het
mogelijk is om de begrooting, zooals die eenigen tijd
geleden is vastgesteld, te wijzigen, maar z. i. kan het
niet anders of de vast te stellen begrooting moet ge
baseerd zijn op een geldende verordening.
Men zou intusschen ook dezen weg kunnen volgen,
dat de Raad eenvoudig deze verordening vaststelt voor
één jaar. Dan zou men èn met de gemeentebegrooting
èn met de begrooting voor het Grondbedrijf, die daarop
zijn gebaseerd, kunnen doorgaan en dan zou de Raad
over eenigen tijd of in den loop van het jaar de zaak
nader kunnen bekijken. Meent men dan toch dat de oude
verordening beter is, dan zou men die dan kunnen her
stellen en een begrootingswijziging, gebaseerd op de
oude verordening, kunnen vaststellen. Dat is naar spr.
meening de oplossing, opdat men vandaag deze begroo
tingen zal kunnen behandelen, die alle de goedkeuring
noodig hebben van Gedeputeerde Staten. Anders voor
ziet spreker dat men hier niet kan doorwerken met het
geen hier ter tafel is gebracht. Misschien dat de Raad
zich daarmee zou kunnen vereenigen en als hij dan later
meent dat de nieuwe verordening niet goed is, laat hij
de oude dan weer van kracht laten worden en dan de
begrootingen wijzigen.
De heer K. de Boer zou thans ook een opmerking
willen maken naar aanleiding van hetgeen de Voorzitter
heeft gezegd. Deze heeft, naar spreker meent, gezegd,
dat bij de begrooting daarover niet is gesproken, dat
dan maar bij de behandeling van de begrooting in de
secties die opmerking had moeten worden gemaakt.
Spreker wil dan meedeelen dat hij een dergelijke opmer
king in de secties heeft gemaakt. Het spijt spreker dat
wij dit jaar een commissie van rapporteurs hebben die
om het maar ronduit te zeggen blijkbaar geen weg
heeft geweten met de verschillende opmerkingen ver
schillende opmerkingen staan heelemaal niet in het
verslag en sommige staan er zoo in, dat de Raad zich
daarvoor moet schamen maar spreker heeft in de
sectie bij den post, die op het Grondbedrijf betrekking
heeft, de opmerking gemaakt, dat hij daartegen geen
bezwaar zou maken, mits daarbij niet werd vooruitge-
loopen op de verordening, die toen nog niet in handen
van de raadsleden was, alleen slechts was aangekon
digd. De voorzitter van sprekers sectie, de heer Lauten-
bach, heeft toen de opmerking gemaakt dat dit vanzelf
sprak. Daarvan staat niets in het verslag van rappor
teurs, zoodat Burgemeester en Wethouders daarop ook
niet nader konden ingaan; misschien dat de voorzitter
van sprekers sectie die opmerking wel kon maken, hoe
wel het niet op zijn weg ligt.
Spreker meent dus dat men zich als Raad ten opzichte
van deze verordening, waarvan de leden nog niets
kenden, volkomen vrij heeft gehouden en verder gelooft
hij dat het eigenlijk niet aangaat om, zooals de Voor
zitter thans voorstelt, deze geheele verordening in
blanco aan te nemen, om die zonder haar te kennen,
zooals Burgemeester en Wethouders zeggen, goed te
keuren, onder voorbehoud, dat men het volgend jaar
eens zal zien hoe het er mee staat. Dat is een wijze van
wetgeving, die geen aanbeveling verdient en spreker
kan daarin dan ook niet meegaan.