294 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 7 December 1925. De heer Westra voelt iets voor de bezwaren, die hier naar voren zijn gebracht, maar voelt ook de bezwaren, die door Burgemeester en Wethouders zijn genoemd. Spreker zou daarom willen vragen of het niet mogelijk is dat deze vergadering wordt geschorst tot van middag, om de Financiëele commissie in de gelegenheid te stellen de zaak te onderzoeken. Spreker maakt daar geen voorstel van, maar wenscht deze wenk hier te lanceeren. De Voorzitter brengt het voorstel van den heer M. A'lolenaar in stemming. Dit voorstel wordt met 14 tegen 11 stemmen ver worpen. Vóór stemmen de heeren Hooiring, M. Molenaar, Botke, B. Molenaar, F. de Vries, H. de Boer, Van der Veen, K. de Boer, Tiemersma, Dijkstra en Muller. Tegen stemmen de heeren Fransen, Lautenbach, Visser, Scheltema, Posthuma, Hofstra, Van der Schoot, Wölcken, Oosterhoff, mevrouw Buisman—Blok Wij- brandi, de heeren Beekhuis, Weima, IJ. de Vries en Westra. Aan de orde is thans het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De heer M. Molenaar wil, nu de zaak zoo geloopen is en de verordening in behandeling zal worden ge nomen, de verklaring afleggen dat hij niet aan de dis cussies zal deelnemen. Hij wenscht voor deze wijziging geen verantwoordelijkheid te dragen en zal straks, als de verordening in stemming wordt gebracht, daar tegen stemmen. Alet algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders sub A lo. Wordt overgegaan tot artikelsgewijze behandeling der Verordening sub A 2". Art. 1. De beraadslagingen worden geopend. De heer Oosterhoff zou bij dit artikel wel een vraag willen stellen. In de oude verordening wordt altijd ge sproken van „eigendommen", doch het heeft sprekers aandacht getrokken dat in alle artikelen van de nieuwe verordening wordt gesproken van „gronden", behalve in de artikelen 1 en 2, waarin wordt gesproken van „onroerende goederen". Die ongelijkheid in terminologie maakt op spreker den indruk, alsof er hier tusschen beide zaken verschil is. Hij zou dan ook in overweging willen geven steeds te spreken van „gronden" in plaats van „onroerende goederen". De heer Beekhuis (wethouder) antwoordt dat het onderscheid tusschen het oude en het nieuwe artikel toch wel duidelijk is; het woord „eigendommen" omvat meer dan alleen onroerende goederen, want roerende goederen zijn even goed eigendommen. Wij hebben hier echter alleen onroerende eigendommen van de gemeente en daarom is het woord „onroerende goe deren" gekozen. Dat is een betere uitdrukking dan „eigendommen". Wat betreft dat er later is gesproken van „voor bouwterrein bestemde gronden", enz., men had daar ook wel kunnen zetten: „voor bouwterrein bestemde onroerende goederen". Daar is geen onderscheid tus schen, misschien had men daar ook wel hetzelfde woord kunnen gebruiken. De heer Oosterhoff wil alleen dit opmerken dat bij een dergelijke uitdrukking in artikel 1 men den indruk krijgt dat er bij het Grondbedrijf ook andere zaken zijn betrokken dan gronden. Als men eerst spreekt van „onroerende goederen" en later alleen de aandacht vestigt op „gronden", rijst de vraag of er nog andere dingen dan gronden bij het Grondbedrijf zijn betrokken. Het lijkt spreker daarom voor de duidelijkheid veel beter, waar we hier alleen met gronden te maken hebben, dat ook in de eerste beide artikelen dezelfde uitdrukking wordt gebruikt als in alle andere artikelen. Dat was vroeger ook het geval, toen had men ook één term, die voor alle artikelen werd gebruikt. Waarom dan hier niet hetzelfde gedaan? Dat zal toch duidelijker wezen. De heer Beekhuis (wethouder) acht dit toch niet geheel juist, want het recht van erfpacht is toch ook onroerend goed en „onroerende goederen" is dan in dit opzicht meer algemeen. De kwestie is deze, dat men in de latere artikelen ook kan spreken van „voor bouw terrein bestemde onroerende goederen", maar dat het toch beter is in artikel 1 te spreken van „onroerende goederen". De heer IJ. de Vries is het toch niet met den wet houder van Financiën eens; onder „onroerende goe deren" behooren ook woningen, huizen en gebouwen. Het komt spreker voor dat hier moet staan: „De aan de gemeente behoorende, voor exploitatie bestemde, ter reinen De Voorzitter wil opmerken dat er op die terreinen ook -wel degelijk huizen of gebouwen staan, die in exploitatie zijn bij het Grondbedrijf. Het is dus beter hier te spreken van „onroerende goederen". Er zijn in elk geval 4 boerenplaatsen, die in exploitatie zijn bij het Grondbedrijf, omdat zij speciaal bij dien grond behooren. De heer Oosterhoff zou nu nog twee opmerkingen willen maken. In de eerste plaats durft hij eigenlijk den strijd niet aan tegen Burgemeester en Wethouders, omdat hij in dezen niet deskundig is, maar of men erf pachten zou kunnen rangschikken onder onroerende goederen, betwijfelt hij ten zeerste. Zijn tweede opmerking betreft juist de opmerking, zooeven door den Voorzitter gemaakt en die er op wijst dat sprekers indruk niet geheel onjuist is geweest, omdat hier sprake is niet alleen van gronden, maar ook van gebouwen en boerenplaatsen. Maar dan moet er in art. 3 ook niet alleen worden gesproken van „gronden", die worden aangekocht, maar ook van gebouwen. Het blijkt nu toch wel dat er verschillende tegenstrijdig heden zijn tusschen de verschillende termen. De Voorzitter zegt dat Burgemeester en Wethouders erkennen dat de laatste opmerking van den heer Ooster hoff recht van bestaan heeft; in artikel 3 zal moeten staan dat niet alleen gronden maar ook boerenplaatsen als die er op staan voor de werkelijke kosten moeten worden ingebracht. Daar zal dus eigenlijk ook in plaats van „gronden" moeten staan „onroerende goederen". De beraadslagingen worden gesloten. Art. 1 wordt onveranderd vastgesteld. Art. 2 wordt onveranderd vastgesteld. Art. 3. De Voorzitter merkt op dat dit artikel dus moet wor den gewijzigd in den zin, zooals pas door hem is aan gegeven, dus in overeenstemming moet worden gebracht met art. 1 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 7 December 1925. 295 De beraadslagingen worden geopend. De heer Beekhuis (wethouder) heeft geen gelegen heid gehad er nader in de vergadering van Burgemees ter en Wethouders over te spreken, maar zou juist naar aanleiding van het punt, dat vandaag mede op de agenda voorkomt, de aankoop van grond van de Veree- niging voor Volkshuisvesting, het beter achten dat nog een wijziging in art. 3 wordt aangebracht. Spreker wil het in het kort zeggen, het betreft hier alleen zijn eigen meening, niet die van het college van Burgemeester en Wethouders. Het komt hem voor dat wij de gronden, die wij thans aankoopen van Volkshuisvesting, niet voor de volle waarde, die wij er voor zullen betalen, in het Grondbedrijf moeten brengen. Waarom niet Omdat de gemeente deze gronden aankoopt niet in de eerste plaats om ze te bestemmen voor bouwterrein, maar meer om Volkshuisvesting zelf een betere exploitatie te doen krijgen en daardoor de gemeente te behoeden spreker zal het maar populair noemen voor een strop, die de gemeente toch zou krijgen met een niet sluitende rekening van Volkshuisvesting. Maar gaat het dan aan om het Grondbedrijf te belasten met deze te dure per- ceelen Het komt spreker voor van niet; als de ge meente er belang bij heeft, buiten de grondexploitatie om, deze perceelen aan te koopen, moet de gemeente ook zelf de strop daarvan voor haar rekening nemen en niet het Grondbedrijf daarin laten deelen. Spreker zou daarom dit artikel willen lezen „Tenzij de Raad anders besluit, worden gronden, enz." De Voorzitter vraagt zelf eerst de opmerking te mogen maken dat hij het in dezen niet met den heer Beekhuis eens is hij hoort diens idee nu ook voor het eerst hierom niet, omdat wij den grond van Volkshuisvesting niet koopen om die vereeniging voor een strop te be waren en onszelf ook, omdat wij aan de vereeniging geld voor woningbouw hebben geleend. Dat is de be doeling niet spreker wil den loop van de zaak even nagaan. Volkshuisvesting heeft den grond gekocht met het doel om daarop woningen te bouwen. Dit is de veree niging in het begin ook gelukt, omdat zij gedurende een tijd voor den woningbouw steun van het Rijk genoot en gedeeltelijk ook van den premiebouw heeft geprofi teerd. Op een gegeven oogenblik heeft het Rijk echter de zaak stop gezet en toen kon Volkshuisvesting niet verder bouwen of daar moest hulp voor komen. Nu blij ven die terreinen daar liggen en die zullen daar blijven liggen en steeds duurder worden; er wordt wel huur voor gebeurd maar die kan niet tegen de te betalen rente uit. Nu zegt de gemeente: wij verkoopen in het algemeen geen terreinen, maar wij geven wel terreinen in erfpacht. Wij zien, zooals de loop van zaken hier is, dat de erf pachtsterreinen behoorlijk weg willen, dat loopt steeds door. Wat kunnen wij nu het beste doen: de terreinen van Volkshuisvesting laten liggen met de wetenschap dat er eik jaar rente bij komt en dat zij ten slotte zoo duur zullen worden dat zij niet meer tegen den kostprijs verkocht zullen kunnen worden, of ze overnemen en ze dan door de gemeente laten uitgeven in erfpacht? Bur gemeester en Wethouders hebben nu tot dit laatste be sloten, omdat dit het beste is, ook voor Volkshuisves ting en ook voor de gemeente. Doch de oorsprong van de geheele zaak is niet om Volkshuisvesting te helpen, maar om bouwterrein, dat gedeeltelijk bouwrijp is en gedeeltelijk nog bouwrijp moet worden gemaakt, op de eene of andere manier aan de snee te brengen, wat de gemeente alleen kan doen. Het gaat dus niet alleen om een strop te voorkomen voor Volkshuisvesting, maar meer om dit terrein aan de snee te brengen en spreker kan zich daarom niet begrijpen dat de heer Beekhuis voorstelt dat deze perceelen van Volkshuisvesting voor een lagere waarde in het Grondbedrijf zullen worde» gebracht. Het gevolg daarvan zal zijn dat hetgeen er te kort is ergens anders vandaan zal moeten komen, m. a. w. uit de gewone middelen aan het Grondbedrijf zal moeten worden gegeven om op de waarde af te schrijven. Nu zijn bij het volgend punt komt dat vanzelf ter sprake deze terreinen op het oogenblik gewaardeerd naar het terrein, zooals het daar is en wanneer wij de te betalen kostprijs nagaan, blijkt dat de som, die daar voor op het oogenblik zal worden gegeven, zeer be hoorlijk is, maar dat, als de gemeente niet al te lang met die terreinen blijft zitten, zij er toch ook nog wel mee uit kan. Het was beter geweest, wanneer de over name eerder had plaats gehad, maar zooals het nu staat, moeten er nog enkele straten worden aangelegd en dan kan de gemeente er net mee uit. Men moet dus niet zeggen dat het al een strop is; spreker ziet het nog niet als een strop en zou er daarom niet voor voelen dat deze terreinen voor een lageren prijs worden ingebracht. In het algemeen wil spreker ook nog zeggen dat de heer Beekhuis bij zijn voorstel ook niet de naam Volks huisvesting heeft genoemd, waarom hij vreest dat men, bij aanneming van het voorstel-Beekhuis later moeilijke kwesties zal kunnen krijgen omtrent het al of niet tegen het bedrag van de volle waarde inbrengen van terreinen. Ook om dat te voorkomen acht spreker het beter ook deze terreinen tegen de volle waarde in te brengen. De heer H. de Boer (wethouder) zou graag een woord willen zeggen over de orde. De Voorzitter: Over deze verordening? De heer H. de Boer (wethouder) zou graag een woord willen zeggen in verband met deze kwestie. Zoopas heeft de Raad aangenomen om deze verordening wél te behandelen, maar naar aanleiding van de discussie, die zich hier ontwikkelt tusschen wethouder Beekhuis en den Burgemeester, vraagt spreker alsnog aan alle tegen standers van aanhouding of zij niet verstandiger zouden hebben gedaan mee te gaan met het voorstel om deze kwestie aan te houden. Waar deze zaak zoo belangrijk is dat de wethouder van Financiën zich geroepen acht om die nieuwe kwestie hier aan de orde te stellen ten opzichte van de terreinen van Volkshuisvesting, waar de Burgemeester, zich ook van zijn eigen verantwoor delijkheid bewust, meent daar tegen in te moeten gaan, voelt men daar niet dat daar de kwestie om draait, n.l. om de vraag of men de terreinen voor meer of minder zal inbrengen, als bouwgronden of als cultuurgronden dan wel, of men, wat te hoog aan boekwaarde staat in geschreven, uit de gewone middelen die hier al zijn genoemd zal worden bijgepast, neen of ja. Het is juist deze discussie, die zich hier ontwikkelt en spreker meent dat er niets tegen is deze zaak 14 dagen aan te houden. De begrootingen kunnen gewoon worden be handeld en over 14 dagen kan ook deze verordening worden behandeld en als daarin dan al wijziging komt, kan de begrooting daarmee in overeenstemming worden gebracht. Op grond daarvan raadt spreker nog aan deze ver ordening niet verder te bespreken. Men voelt toch ook wel, hier zit op het oogenblik niet alleen een groote fractie, die er niet over spreekt, maar er zijn hier meer, die er niet over spreken. De zaak is niet zoo gemakke lijk; spreker heeft dagen noodig gehad om te trachten er een beetje in te komen. Het valt niet mee hierover een gevestigde meening te krijgen. Waarom nu niet te stemmen voor 14 dagen aanhouding? Spreker acht dat ook in het belang van de onderlinge verhouding in den Raad; wanneer een sterke fractie dat vraagt, meent hij dat de Raad eigenlijk de moreele verplichting heeft om daarin mee te gaan. Het zou althans niet in sprekers hoofd opkomen om in het tegenovergestelde geval an ders te stemmen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1925 | | pagina 5